vaiigenis van veertien dagen tot drie maandenen geldboete van tien tot vijf tig gulden, te zamen of afzonderlijk. Art. 10. Met gevangenis van eene maand tot zes maanden en geldboete van twintig tot honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, worden gestraft de bestuurders van vereenigingen1°. die weigeren of nalaten binnen den gestelden termijn de opgaven te doen uit kracht van art. 5 van hen gevor derd, of die bevonden worden met de waarheid strijdende opgaven te hebben gedaan; 2". die, de vereisehten niet bezittende in art. 8 omschreven,,aan het bestuur van staatkundige vereenigingen deelnemen; 3°. die als deelgenootcn van staalkundige vereenigingen personen aannemen of toelaten, die de ver eisehten niet bezitten, bij art. 8 voorgeschreven. Art. 11. De regter is bevoegd, om, naar gelang der omstandigheden van bet misdrijf, met de gevangenisstraf of geldboete eene schorsing der burger- schaps-rcgten van zes maanden tot twee jaren te vereenigen. Art. 15. De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op burgerlijke maatschappen of vennootschappen van koophandel en op vereenigingen tot handeling voor gemeene rekening. Art. 16. Het regt der ingezetenen tot vergadering is hunne bevoegdheid tot bet beleggen en bijwonen van bijeenkomsten ter gemeenschappelijke be raadslaging of gemeenschappelijke behandeling. Art. 17. Vergadering in den zin dezer wet is aanwezig, zoodra twaalf of meer personen, met of zonder voorafgaand overleg of oproeping, tot een der voorschreven doeleinden verzameld zijn. Art. 18. Tot alle vergaderingen op openbare vereenigingsplaatsen of in de open lucht te zamen komende, hebben de ambtenaren van algemeene of plaatselijke politie den vrijen toegang. Tot vergaderinge in besloten gebouwen moet bet openbaar gezag op zijne vordering ten allen tijde worden toegelaten. Art. 19. Alle oproepingen tot bet bijwonen eener vergadering, moeten ten minste drie dagen voor den tot bijeenkomst bepaalden dag aan bet gemeente bestuur der plaatswaar de vergadering zal worden gehoudenworden mede gedeeld. Art. 20. Het dragen van wapenen is bij alle vergaderingen ongeoorloofd. Art. 23. Eene vergadering slaat tot zamenscholing over, zoodra in haar midden over onderwerpen wordt beraadslaagd, of tot daden wordt aange spoord, die met de wetten in strijd zijn, of de goede zeden kwetsen, balda digheden of andere handelingen, gepleegd wordendie bij algemeene of plaat selijke politie-verordeningen verboden zijn, of ook wanneer de verzamelde menigte bet overigens geoorloofde oogmerk barer bijeenkomst door rustver- storende kreten of bewegingen tracht te bevorderen, of door dreigende op togten aan de rustige inwoners of aan het openbaar gezag vrees tracht in te boezemen. Art. 24. Het gemeentebestuur en ieder lid daarvan in het bijzonder, de ambtenaren van het openbaar Ministerie, RantonregtersDirecteuren en Com missarissen van politiedie zich in of nabij eene vergadering mogten bevin den zijn gehoudenom de menigte tot de wettige orde aan te manenen liet dadelijk uiteengaan der vergadering te gelasten, en bevoegd om bij tegen stand, andere ambtenaren of ambtelooze ingezetenen tot ondersteuning van bet wettig gezag op te vorderen, die verpligt zijn daaraan te voldoen. Art. 27. "Wanneer eene vergadering oj> eene of andere vooromschrevene wijze tot oproer is overgegaanis ieder der bovengenoemde ambtenaren ge houden de oproerige menigte voor het laatst tot terugkeer in de wettige orde aan te manen. Deze aanmaning geschiedt door de voorhouding der woorden: openbare ordeop eenige vlag, standaard, bord of ander geschikt voorwerp uitge drukt, en, naar gelang van tijd en plaats, op de meest zigtbare wijze op- gerigt of vastgehecht. Art. 28. Zoodra die woorden openbare orde aan eene oproerige vergade ring zijn voorgehouden, is deze verpligt oogenblikkelijk uiteen te gaan, of wordt door geweld van wapenen uit elkander gedreven. Voorts worden er nog eenige bijzondere bepalingen voor tijd van oorlog of inwendige beroertenen bij de twee laatste artikelen de straffen bepaald. In de Memorie van Toelichting tot bovengenoemde wet wordt in de algemeene beschouwingen hoofdzakelijk bet volgende gezegd: Vereeniging is zoowel de bestemming van bet individu, als de grondslag der maatschappij. Vereeniging is de magtige hefboom, die, door zamenwer- king der krachten van enkelen op één puntgroote gewrochten kan daarstellen. Vergadering is bet krachtigst werkende middel om het doel van iedere vereeniging te verwezenlijken. Vereeniging en vergadering zijn alzoo bijna onafscheidelijke denkbeelden. De Grondwet heeft beide derhalve met juistheid te zamen gevoegd. Maar bet regt tot vereenigen en vergaderen heeft zij slechts kunnen erkennen, zij beeft liet niet kunnen scheppen. De Grondwet bevestigt alzoo de stelling, dat vereeniging in de menscbe- lijke natuur ligtdat de maatschappij door en voor baar is ontstaanen dat geen maatschappelijke vorm dit regt mag inkorten verder dan de verwezen lijking van bet staatsdoel vordert. De wet, die de uitoefening van bet regt tot vereenigen en vergaderen re gelt, moest derhalve van beginsel repressief zijn. Alleen in enkele gevallen mogen overwegende redenen het preventief stelsel billijken. Deze opvatting komt overeen met de beschouwingen der groote meerderheid van de leden der Tweede Kamer bij de beoordeeling van eene vroegere wets- voordragt omtrent dit onderwerp. Na de meest ernstige overweging heeft de Regering gemeend bij bare tegenwoordige voordragt dien weg te moeten volgen. Daarna beeft men een blik naar het buitenland geworpenten einde zoo veel mogelijk voordeel te trekken uit de ondervinding van anderen. De uit slag daarvan is deze. De meeste pogingen, sedert de groote beweging van 1848 in verschillende Staten beproefd om dit regt zoo te regelen, dat de vrijheid niet in losbandigheid ontaarde, zijn slechts uitdrukkingen van kortstondig voorheerschende denkbeelden. In één woorder is daaromtrent nog iets wan- kelendsiets onzekersdat weinig vertrouwen ter navolging inboezemt. De meest geleidelijke regeling is die der Beijersche wet van 1849; doch ook daarin beeft bet preventive stelsel de bovenhand, cn dit stelsel in eene wet beeft tegen zichdat bet goeden en kwaden gelijkelijk treft. Daardoor wekt bet bij de goeden wrevel en onwilzonder dat bet tegen kwalijkgezin- den eenen genoegzamen waarborg oplevert. Engeland geeft daaromtrent het leerrijkste voorbeeld. De vrijheid van vereeniging en vergadering in Groot-Brittannie berust niet op eenig wets-arti- kelmaar alleen op bet regtsbegripdat geoorloofd is al wat niet bij de wet is verboden. Aan verbodswettenmeestal van repressiven maar ook enkele van preventiven aardontbreekt bet daarom niet. Vereenigingen en verga deringen zijn, naar Engelsch regt, vrij en geoorloofd, mits van geen staat kundig karakter en ook deze nog, zoo slechts hunne besturen en reglemen ten niet geheim worden gehouden. Alle vergaderingen worden naar Engelsch regt misdadig, als zij gewapend zijn, als zij strafbare handelingen zich ten doel stellen, veel meer zoo zij die tot uitvoering brengen, als zij schrik of dwang willen verwekken, als zij baat of verachting jegens de Regering veroorzaken, en als zij bijeen blijven na sommatie. De politie kan tusscben beide treden, vooreerst, gelijk ieder burger, om misdadigers op heeter daad aan te houden; wijders als gebruik makende van baar gezag om de goede burgers op te roepen ten einde de oproerige bewe ging te keer te gaan, en eindelijk tot hulp der burgelijke overheid met of zonder de militaire magt. De burgerlijke overheid kan de hulp der goede burgers inroepen, somme ren om uiteen te gaanen de militaire magt requireren. Als beginsel staat daar te lande alzoo op den voorgrondvrijheid van ver eeniging en vergaderingniet rustende op eenige wetsbepaling of vergunning maar erkendals in den aard der zaak gelegen. Tegenover dat beginsel van vrijheid staat dat eener krachtige beteugeling. Dit is er inderdaad bet eenige voorwerp van wetgeving. De middelen van beteugeling zijn van zeer bijzonderen aard. De kracht der politie is buiten gewoon sterk. Ieder burger is geregtigd, eigener gezag strafbare zamenscholingen uiteen te drijvenof de deelnemers vast te houden en bij den magistraat te brengen. Zelfs soldaten mogen dit uit eigen beweging doenmaar een gewapende troep alleen op requisitie van de burgerlijke overheid. Met deze verschillende bouwstoffen beeft men getracht dit uiterst moeije- lijk onderwerp naar onze behoeften te regelen. Art. 10 der Grondwet raadplegende heeft men gemeend, dat de regeling niet bij uitsluiting staatkundige vereenigingen en vergaderingen betrof, maar alle zonder onderscheidbehalve vennootschappen van koophandel en burger lijke maatschap, die daarom, bij art. 15, buiten zijn gesloten. Eene andere vraag was of de regeling der uitoefening van bet regt van vereeniging ook eenige wijziging noodzakelijk maakte der bepaling van art. 1690 Burg. Wetboek, waarbij de eigenschappen zijn aangegeven van vereeni gingen die de wet als zedelijke ligchamen erkenten die alzoo de bevoegd heid verkrijgen om als bijzondere personen burgerlijke regten uit te oefenen. Wanneer men echter de zaak meer van nabij bezietdan zal men bevin den, dat bet gebied dezer wet verschilt van dat, van art. 1690 Burg. Wetboekwaarom men gemeend heeft zich van dc wijziging eener burger- regtelijke bepaling te moeten onthouden bij eene wet om bet misbruik van staatkundige regten door politie-voorzieningen of strafbepalingen te beteugelen. De Stedelijke Regering zou eene leening van 200,000 sluiten, zoo mogelijk tegen 4 pCt.waarschijnlijk wegens den aankoop van de cavalerie- caserne en de opbouw van een rijschool. rFiveeile Iia/nei' el cv S les ten-fw en eva ut. Avondzitting van Dings dag 17 December. In deze zitting zijn in de eerste plaats de beraadslagingen over Hoofdstuk VIII. Marinevoortgezet en ten einde gebragt. Onderscheidene leden voer den nog bet woordevenzeer als de Minister van Marine. Ten slotte is het Hoofdstuk aangenomen met eene meerderheid van 58 tegen 2 stemmendie der Heeren Hugenholz en Reinders. Daarna is beraadslaagd over Hoofdstuk IX A. Nationale Schuld). Ook dit Hoofdstuk is nadat onderscheidene leden evenzeer als de Minister van Fiuantiën aan de discussie hadden deelgenomen aangenomen en wel met eenparigheid van stemmen. In den loop der door den Minister gehouden rede heeft Z. Exc. verklaard, dat reeds morgen of overmorgen zou blijken van zijne ernstige zorgom tot amortisatie van schuld over te gaan, vermits daaromtrent van Regeringswege een voorstel aan de Kamer zou worden aangeboden, ten doel hebbende om de overschotten op de dienst voor Amortisatie van schuld beschikbaar te stellen. De zitting is verdaagd tot morgen ochtend ten 11 ureals wanneer aan de orde gesteld is de algemeene beraadslaging over Hoofdstuk IX B. Depart van Financiën.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 2