160. De zaak der premien vordert een onpartijdig, zaakkundig, volle dig onderzoek, waarin de Regering gedurende liet laatste jaar nog niet naar wensch is geslaagd. Het verlangt die premien te verminderen en eindelijk af te schaffen. Voorloopig is de post, bij verleden jaar, omstreeks een tien de verminderd. Dit is eene eerste waarschuwing. Eene wet, regelende het toezigt op de stoomwerktuigenis ontworpen. Er moet nog slechts de laatste hand aan worden gelegd. De kosten van oprigting en onderhoud der vee-artsenijschool zijntot dusverre, geheel uit het fonds voor den landbouw bestreden, zij bedragen ƒ20,000. De noodzakelijke reorganisatiezal worden voortgezetgebreken of misbrui ken opgeruimd, en het geheel op eenen eenvoudigen, ordelijken voet gebragt. Hoofdstuk VI. Het Departement voor de Zaken der Hervormde Eere- dienst ens. 172. De Regering heeft gemeend in deze zoo teedere belan gen de meest mogelijke behoedzaamheid te moeten in acht nemenenis juist daardoor in staat geweest maatregelen tot stand te brengen, waarop zij door onvoorzigtige inmenging van gezag zou zijn afgestuit. Wanneer men moet erkennendat het roekeloos zoude geweest zijnom sedert lang bestaande organisatien van de uitwendige inrigting der verschil lende kerkgenootschappen eigenmagtig op te heffen, en alzoo eenen staat van regeringloosheid te scheppenwaarvan de gevolgen niet zouden zijn te over zien geweest, zoo moet men evenzeer gevoelen, dat de wettige overgang dier vormen tot meerdere zelfstandigheid der verschillende kerkgenootschappen met handhaving van het aan den Staat toebehoorend regt van toezigt, niet geheel in handen der Regering ligtmaar nog gedeeltelijk door die vormen wordt beheerscht. Zonder behoedzaamheid kon de Regering het oogenblik niet verhaasten waarop dein den boezem der kerkgenootschappen voorbereide nieuwe inrig- tingen van haar uitwendig bestaanzoodanig rijpheid zullen hebben verkre gen, dat zij de thans bestaande organisatien zullen kunnen vervangen. Hoe uitvoerlijk dus ook velen de opheffing der afzonderlijke Departementen van Eeredienst mogen achten zoo kan de Regeringzonder met juistheid al de administrative veranderingen te kennendie veranderde organisatien mogelijk zullen makengeen volledig oordeel daarover vellenen zoude het onvoorzigtig achten zoodanige beslissing reeds nu te nemen. De noodzakelijkheid echter, om de heide Departementen van Eeredienst, zoolang zij nog als administrative regerings-inrigtingen op zich zelve staan ook aan afzonderlijke Ministers op te dragen, schijnt, naar het inzien der Regeringuit dezen toestand van overgang niet voort te vloeijen behalve eenige vermeerdering van werkzaamheden, die de daarmede thans belaste Ministers zich gaarne laten welgevallenomdat ook langs dien weg eenige besparing wordt verkregen, heeft de Regering van de thans bestaander veree- niging met andere ministeriele Departementen geenerlei belemmering of na- deelig gevolg kunnen ontwarenen allerminst kon zij het denkbeeld van die leden beamen, die bepaalde verdedigers van de belangen der verschillende kerkgenootschappen in den Ministerraad verlangen, omdat zoodanig verlangen op het van iederen schijn van waarheid ontbloote vermoeden zoude rusten dat de regten van eenig kerkgenootschap daar ter plaatse zouden worden miskend en daarom verdediging vereischten. '174. De kosten der Synode en Synodale Commissie worden bestreden uit de zoogenaamde »classicale kas," zijnde een fonds der Hervormde Kerk, waartoe de gemeenten jaarlijks hare quota opbrengen. In de kosten der Commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Neêrlandscb Oost- en West- Indien wordt voorzien met eene som van ƒ600 'sjaars, waarvan de voldoening plaats heeft door liet Depart, van Koloniën. 177. In beginsel is de Regering geenszins gestemd tegen het verleenen van onderstandgelden aan onvermogende gemeenten voor het behoud der ge legenheid tot openbare eeredienst. Zij zou veeleer verlangen dat daarin rui mer mogt kunnen worden te gemoet gekomen dan wegens de gebiedende noodzakelijkheid tot beperking der staatsuitgaven, heeft zij gcene vrijheid gevonden voor subsidien een hooger bedrag uit te trekken, dewijl zulks niet geschieden kan zonder het eindcijfer der begrooting te verhoogen. Hoofdstuk VII. Het Departement voor de Zaken der Roomsch-Katho- lijke Eeredienst. 179. Terwijl men zich, wat de algemeene beschou wing betreftgedraagt naar hetgeen op 172 is gezegd merkt men hier alleen nog aan, dat, wanneer er soms hinderpalen mogten bestaan, die de organisatie van de R. K. Kerk belemmeren de oorzaak daarvan niet bij de Regering kan gezocht worden, nadat van staatswege, bij de in 1842 aan de Synode der Hervormde kerk gedane mededeelinguitdrukkelijk als beginsel is erkendy> dat alle veranderingen in de bestaande kerkorde voortaan alleen van de Kerk kunnen uitgaan, en dat, ingeval haar belang liet vordert, zij daartoe kan besluiten buiten eenigen invloed van de Hooge Regeringdie alleen zal hebben toe te zien, dat daarbij niets worde toegelaten strijdig met de Grondwet of met de rust en veiligheid van den Staat." Men durft vertrouwen datna de overweging van dit een en anderde overtuiging niet zal achterblijvendat bet geenszins in de bedoeling der Re gering ligtde vrijheid der R. K. Kerkbetreffende hare organisatie in eenig opzigt te belemmeren maar integendeeldat het met de inzigten van het Gouvernement strookt, dat ook die Kerk hare aangelegenheden zelve regeltaltijd met dien verstandedat aan den Staat bet grondwettig regt Verblijftom op zijn gebied te zorgen en toe te ziendat de openbare orde en rust door kerkelijke organisatien niet worden gestoord, en onverminderd de verpligte gehoorzaamheid aan den Staat. Hoofdstuk VIII. Het Departement van Marine. 180. Eene bepaling voor eene toekomstige sterkte der materiele zeemagt, zon op dit tijdstip des te meer hersenschimmig te achten zijn, uit hoofde men als het ware in een overgangs-tijdperk is. Inzonderheid wordt hier gedoeld op het nog niet tot volledige oplossing ge- komene vraagstuk der toekomstige aanwending van hulp-stoomvermogen op alle soorten van zeilschepen; doch waaromtrent liet niet raadzaam is overijld te werk te gaan en kostbare proeven te nemen maar om de ondervinding door anderen op die wijze verkregente benuttigen. De vorderingen daarin bij onze naburen hebben den Minister alsnu ge bragt tot de overweging om eene eerste aanwending van zoodanig hulp-stoom vermogen op eenen aan te houwen bodem te doenen een opzettelijk daar voor nieuw en geëigend plan te doen ontwerpen. De Minister van Marine gaat in dit alles te rade niet alleen met de be voegde deskundigendie hein bij liet Ministerie en bij 's Rijks werven ten dienste staan; hij neemt ook bij gewigtige aangelegenheden, zoo als nog on langs voor het bepalen van de soort van aan te bouwen stoomschependie bijzonder voor de dienst in de Oost-Indische bezittingen moeten bestemd wor den alvorens daartoe de voordragt aan den Koning te doenhet advies in van daartoe te zamen geroepene superieure officieren tot het active corps der Marine hehoorende. Verder worden van 181207 de bedenkingen omtrent nadere bijzonderheden toegelicht. Hoofdstuk IX. A. De Nationale Schulden B. Kosten van het Depar tement. Dit laatste bevat onder anderen de volgende ophelderingen: 220. Er zijn thans 175,997 muntbillettena 10 in omloop, en er is voor een millioen nieuwe pasmunt aan de Betaalmeesters toegezonden en dat die werkelijk verspreid is, blijkt genoeg daaruit dat geen ƒ240,000 bij die ambtenaren meer overblijft; zij bekomen overigens ook nieuwen voorraad, alles ongerekend de verspreiding regtstreeks door de Nederl. Bank. 222. Een nieuw ontwerp van wet. ten aanzien van het regt van waar borg der gouden en zilveren werken is in gereedheid en zal in de tegen woordige Zitting der Staten-Generaal kunnen worden ingebragt. 238. De toestand van 's Lands geldmiddelen laat inderdaad nog niet toe eene jaarlijkscbe geregelde bron van inkomsten van pl. m. ƒ400,000 voor altoos op te offeren en het behoud of het afschaffen der Staats-Loterij tot een punt van bepaalde overweging te maken. Hoe moeijelijk het ook zij de misbruiken geheel voor te komen, tracht men daarvan door ernstige bestraffing af te schrikken. De Regering denkt omtrent dit onderwerp niet anders dan de Kamer en zal hetzelve niet uit het oog verliezen. 244. De Regering erkent gaarne dat de uitvoering der postwet nog veel te wenschen overlaat. Zij zelve is van gevoelen dat met die uitvoering slechts een begin is gemaakt. Het ligt voorts in den aard der zaak dat de regeling van de dienst op de hoofdwegen en in de voornaamste rigtingen aan die van de onderdeden moet voorafgaan zoo men een goed geheel wil verkrijgen. Echter is reeds liet getal der zoogenaamde postdienstendat is van de middelen strekkende tot het vervoer der brievenmalensedert 1 September jl. met ruim een derde vermeerderd. Hiermede wordt van dag tot dag en zonder stilstand voort gegaan. Hoofdstuk X. Departement van Oorlog. 258. Met zeer veel leed wezen heeft het bestuur van Oorlog van den inhoud dezer kennis genomen. In de eerste plaats moet men verklaren den toon van berisping, welke in deze geheele doorstraalt, niet verwacht te hebben. Het grootste doel der reductiën welke sedert 1848 van de departementen van algemeen bestuur verlangd zijnzijn door het Departement van Oorlog gedragen. De zorg van dat Departement heeft over 1848 een batig slot op de be grooting van ruim een millioen opgeleverd. Op 1849 zal dit mede een millioen gulden bedragen. De toezegging dat men in dien geest van bezuiniging zou voortgaan wordt verwezentlijkt. De uitkomst van de begrooting van 1850, zullen dit te zijner tijd aanwijzen. Wel verre van beklag, had het zich, in verband tot deze omstandigheden met eenige goedkeuring mogen vleijen. Het bestuur van Oorlog verlangt niets beter dan tot eene spoedige vast stelling van het stelsel van verdediging en de organisatie van het leger over te gaan. Reeds is die van het wapen der infanterie naar de inzigten en op het advies van het comité van defensie tot stand gebragt. Dit zal met de overige wapens mede het geval zijnzoo spoedig als de omstandigheden en een be daard overleg zulks doenlijk maken. 260. De toezeggingen door den Minister tot vermindering van Kosten van het Departement gegeven zijn of worden opgevolgd. Elke begrooting zal vermindering op deze uitgaven aanwijzen, zoo als met voorbeelden getoond wordtterwijl voorts de ophelderingen der gemaakte aanmerkingen op de verschillende bijzonderheden van dit Departementvan 260290 15 bladz. der memorie bevatten. Hoofdstuk XI.. Depart, van Koloniën. 292. De vraag of het admi nistratief kapitaal van Nederl. Indie niet voor inkrimping vatbaar zou zijn is in de laatste tijden meermalen gedaan. Ook thans moet de Regering daarop antwoorden, dat daartoe zal worden overgegaan, zoodra de mogelijkheid ontstaan zal van zoodanige inkrimping, zonder nadeel voor de dienst. Bij het in werking brengen der nieuwe wettelijke regeling van het Oost-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 2