LEYDSCHE COI li A MAAINDAG, 25 NOVEMBER. BWNENLANDSCIIE BERIGTEN. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaturdag Avond i?e Prijs der Courant is f 13 s» het jaar de afzonderlijke notnmers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 23 November. In onze Courant van gisteren 22 November, namen wij op blz. 1, kol. 2, op bet einde, uit bet Dagblad van 's Gravenliageeen berigt over betrek kelijk een in Denemarken op 'sLands kosten uitgegeven prachtwerk, bevat tende eene beschrijving en verklaring, dóór wijlen den beroemden Bröndsted, van eene der mecstbelangrijke gegraveerde stukken der Grieksclie Oudheid en Kunstheleend onder den naam van Ficoronische vaas. AVij zijn thans in staat gesteld dit berigt te verbeteren en toe te lichten. De titel van dit werk isDer Ficoroniske cistabeskrëven og forkla- ret af P. O. Bröndsted. Efter allerhöieste Befaling udgivet af N. A'. Dor pn. Kiöbenluivntry let J. II. II. T iuei.es, Bogtrykheri1847, gr. f°. 14 bladzz. tekst, en 7 in koper gegraveerde platen, benevens 2 vignetten. Het in dit prachtwerk behandelde kunststuk is niet eene vaaszoo als in bet Dagblad van 's Gravenliage verkeerdelijk wordt opgegevenmaar eene cylindcrvormige bronzen doos of kistjeop drie voetjes met een bol vormig dekselin het geheel ongeveer 19 Itijnl. dm. boogen in doorsnede ruim 14 dm. breed. Boven op bet deksel als handvat eene groep van drie bronzen beelden, 7 dm. boog, met een plaatje op bet deksel bevestigd; op bet 2 dm. breede en 7 of 8 dm. lange plaatje twee opschriften, waaruit blijkt dat bet kunststuk door Novius Plautius te Rome vervaardigdeen geschenk was van Dindia Macolnia. Onder aan den rand van de doos boven bet voetje aan de voorzijde, eene andere groep van drie insgelijks bronzen, zittende, beeldjes. Dit merkwaardige en allerzeldzaamste voorwerp werd in 1742 bij Palestrina, tegelijk met eenen insgelijks metalen spiegel, die, even als de buitenzijde van bet kistje en deksel met fraai gegraveerd beeldwerk versierd isdoor Francesco de Ficoroni gevonden en aan het Museum Kir- clierianum te Rome afgestaan. Metalen doozen of kistjes als bet bier bedoelde, gewoonlijk onder den naam van cistae mysticae bekenddienden tot bewaring van benoodigdheden bij de kaptafel of in bet bad dienende, of ook van gereedschap voor gods dienstig gebruik. Iloe zeldzaam zij mogen heetenkan men daaruit opma ken, dat volgens den beroemden Oudheidkenner Gerhard, te Berlijn, in 1838 nog slechts een twaalftal diergelijke doozen, meestendeels uit Palestrina afkomstigbekend waren. De 150 exemplaren die van het werk zijn afgedruktkomen niet in den handelmaar worden of zijn van wege de Deensche Regering aan eenige openlijke Bibliotheken (onder anderen aan de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenliage), aan Geleerde Genootschappenen aan enkele beoefenaars der Oudheidkundeook in ons Vaderlandten geschenke gegeven. In een Ingezonden Stuk aan de Redactie der Amsterd. Courantzegt de Heer Mr. J. A. Jolles, dat boe naauwkeurig overigens de mededeeling om trent bet door hem uitgebragte verslag van bet Nederl. Bijbelgenootschap zij, (door ons in ons Nommer van 11. Vrijdag hoofdzakelijk medegedeeld,) hij ech ter de vrijheid neemt te doen opmerken, dat hij wel heeft trachten te herin neren aan het liooge gewigt dat verbetering van den zedelijken toestand en Godsdienstzin met verbetering van Staatsinstellingen en elke staat kundige hervormingzullen deze doeltreffend zijngepaard ga: doch volstrekt niet beweerddat liet streven naar hervorming in de Staatsin stellingenbij zoo vele volken den weg tot verderve zou geweest zijn. 'sGRAVENHAGE, 23 November. Uit het verslag door de Commissie uit de Tweede Kamer, omtrent de Staats- bcgrooting over 1851 en bestaande uit 304 blijkt uit 1 dat men in 't vervolg voor dit onderzoek langere tijdruimte verlangde. 2. bevat de erkenning, dat de tegenwoordige begrooting, wat hare in- rigting betreftvan zucht tot verbetering getuigt. Men stelt er prijs op, dat de leden der Kamer ditmaal in de gelegenheid zijn gesteld, om de ge raamde uitgaven over 1851 te vergelijken met hetgeen voor dezelfde behoefte over 1849, en dus over het laatste dienstjaar, waarvan de uitkomsten met genoegzame zekerheid bekend zijn, werkelijk is uitgegeven; schoon ten dien aanzien zulks van het eene hoofdstuk veel minder volledig is dan van het andere. In 3. beklaagt men zich dat er bij de Kamer geene latere staatsreke ning dan die over het dienstjaar 1845 is ontvangen. Zoo mist men een ge- wigtig element, om de uitkomsten van liet verledcne met de aangevraagde behoeften voor de toekomst te vergelijken. Men gelooft dat zulks voor een goed deel aan de Algemeene Rekenkamer ligt. Het gemis der laatst afgeslotene staatsrekeningen wordt bij de Kamer te meer gevoeld, omdat de aanbieding van regeringswege der jaarlijksche ver slagen omtrent het gebruik der geldmiddelen heeft optgehouden. Men is daar door ten eenen male verstoken van het licht, dat deze staatsstukken over den toestand der finantien, vooral ook wat de gesteldheid der bijzondere en gede poneerde fondsen betreft, plagten te verspreiden. Het laatste overzigt om trent den toestand der schatkistdat zich in 't bezit der Kamer bevindt wijst dien toestand op 1°. Januarij 1848 aan. Alen mag de opmerking niet verzwijgendat sedert de herziening der Grondwetwaarbij dan toch ook het brengen van verbetering in het geldelijk beheer en het verkrijgen der meest mogelijke openbaarheid en helderheid omtrent het gebruik van 's Lands geld- midddelen beoogd werd, de Staten-Generaal, wat de kennis in dit laatste opzigt betreft, meer verloren dan gewonnen hebben. 4. zegt dat het cijfer der voor 1851 aangevraagde uitgaven bij vele leden teleurstelling heeft opgewekt. Indien ookbij het behoud van het tegen woordige stelsel van uitgaven, geene zeer afdoende bezuiniging te verkrijgen waredan had men toch van eene Regering als de tegenwoordige mogen ver wachten, dat zij meer met krachtige hand en onverzettelijken wil alles zou afsnijden wat naar weelde, zweemt en vooral door het geven van eene hetere, vereenvoudigde inrigting aan de verschillende takken van het staatsbeheer. Bij 5. wordt in 't algemeen aangemerkt, dat reeds door het gestadig let ten op schijnbare kleinigheden zeer wezenlijke bezuiniging te verkrijgen zou zijn. Zoo als op de voorposten voor locaal- en bureau-behoeften, voor ieder departement van algemeen bestuur en voor de Hooge Collegien van Staat, die te zamen niet minder dan ƒ166,000 bedragen. Bij het ontleden dier somis men niet zelden op een uitgetrokken, bedragvooral voor brandstof fen en onderhoud van meubelen gestuit, dat, als men niet aan verspilling of misbruik denken wil, zich moeijelijk verklaren laat, terwijl men voorts de aandacht vestigde op het groot aantal boden en bedienden dier departementen. Bij 6. erkent men dat de toestand van 's Lands finantienin vergelij king met vroegere tijdperken, niet ongunstig is te noemen, maar meent te vens, dat hij desniettemin maar al te veel grond tot bekommering blijft op leveren. Het behoud van het evenwigt tusschen ontvangsten en uitgaven blijft voortdurend afhankelijk van eene onzekere bron van inkomsten, die bij het uitbreken van eenen zee-oorlog op eens kan ophouden te vloeijenhet zijn inkomsten, waarop, ook in vredestijd, misgewas, daling van den prijs der koloniale productenhetzij dan ten gevolge van het overvoeren der markten hetzij van andere oorzaken, den noodlottigsten invloed kunnen uitoefenen, zoo als men gezien heeft, en men dus onze finantien van de Oost-Indische baten zoo weinig afhankelijk moest maken als slechts eenigzins denkbaar is. Bij 7. wordt opgemerkt dat de uitzigten op dit punt gunstiger zouden zijn, wanneer van eene staatsbegrooting van 69 a 70 millioen, niet ongeveer 36 millioen voor de renten der schuld is begrepenen beval men de denk beelden over aanvankelijke schuldvernietiging in de Afdeelingen geopperd zeer bijzonder aan de aandacht der Regering. Hiertoe worden zeven middelen opgegeven: 1. Het batig slot van ieder dienstjaar. 2. Verkoop van domeinen. 3. Baten van het fonds voor het Loodswezen dat ongeveer 5J millioen in schrijving 2} pCt. werk. schuld bezit. 4. Uitgifte van eenige milliocnen muntpapier, te besteden tot aankoop van schuld. 5. Verjaarde renten. 6. De onafgehaalde thans nuttelooze kapitalen die nog ter weeskamers be rusten, in zoo verre die niemand meer toekomen. 7. A'erkoop der Bankasche tinmijnen. 8. A'erkoop van woeste gronden in daartoe geschikte streken van Java. In 8. wordt verlangd eene bepaalde opgave van omstandigheden en cij fers, waaruit blijken kan, langs welken weg het tekort van 1843, hetwelk in Februarij 1849 op 11,143,543.07^ werd geraamd, allengs tot het zoo even aangeduid bedrag van 1,086,445.091 is afgedaald. 914. maken het slot der inleiding uit en behelzen nog eenige vragen over ondergeschikte punten. Vervolg hierna.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 1