Het kolcnverbruik schijnt op den duur 2 pond per paardenkracht in het uur niet te hoven gaan. Winterweder en vorst beletten de doorwerking niet; maar het hooge boc- zempeil in Rhijnland veroorzaakt meermalen een gedwongen stilstandten einde de bepalingen der overeenkomst van Julij 1847 niet te overschrijden. Dat niettemin bij regen of sneeuw en bij goeden molenwindwanneer al de molens van Rhijnland op den hoezem uitmalen; de waterstanden in den ver kleinden boezem meermalen bezwarend zijn is niet te ontkennen. Niet ech ter de polders benoorden den Rhijn, die aan geen maalpeil verbonden zijn, lijden er door, maar veeleer die ten zuiden van den Rhijn voor wie zoodanig maalpeil bestaaten van waar het water niet spoedig genoeg naar de sluizen afzaktbenevens eenige boezemlanden dat is die niet bemalen worden. Maar tegenover die nadeelen staan voordeelenwelke wel eens te veel worden voorbijgezien overstroomingen en dijkschadezoo als twee malen in den winter van 1836/37, zijn voor altijd verdwenen; hooge boezemstanden, laat in het voorjaarzoo als vroeger wel eens bestondenwanneer de sluis- gangen op den eenmaal hoog gerezen grooten boezem niet zoo spoedig merk baar waren zijn volgens het. gevoelen der Commissie niet te voorzien en wat betreft het algemeen belangde vrees voor verdere uitbreiding van het Meer dat van geringe uitgestrektheid tot 18,000 bunders was aangegroeid met moeite werd beteugeld en dreigde zich met zoo vele plassen ten oosten te zullen vereenigen, die vrees bestaat niet meer. Er zijn daarenboven hulpmiddelen voorhanden om het kwaad te lenigen waartoe de stichting van het tweede stoomgemaal te Halfweg in de eerste plaats in aanmerking komt. Ware niet de stoomkracht, maar het oude middel der windmolens gebe zigd, in de gegeven omstandigheden van uitmaling op Rhijnlands boezem, is het, naar reeds hekomen ondervinding, te betwijfelen, of immer de droog making zou kunnen zijn ten einde gebragt;want die molens badden 's winters niet kunnen malen als de overige windmolens van Rhijnland zulks uit wind- gebrek niet kondenen zij hadden niet mogen malen als deze in werking zijnomdat zij telkens den boezem zouden hebben gevonden op het peil waarop de uitmaling van het Meer moet stilstaan. Des zomers zou menjagewonnenmaar 's winters te veel verloren hebbenzoodat de geheele droogmaking waarschijnlijk nimmer zou zijn tot stand gekomen. Vroegere droogmakingen waren nimmer zoo groot en moes ten niet op binnenboezems uitmalen. De molens met de kleine stoomwerk tuigen naar het plan van 1837 zouden daarenboven meer hebben gekost, dan voor de drie stoomtuigen en aanhoorigheden is uitgegeven. Art. V. Werken voor de scheepvaartals: jaagpad langs het Spaarne hepuind jaagpad over de ringdijken met daarbij behoorende bruggen en ponten. Het jaagpad langs het Spaarne, van Spaarndam tot aan de ringvaart van het Meeris voor de scheepvaart eene wezenlijke verbetering. Zij had anders in het ondiepe en kronkelende Spaarne dikwijls met tegenwind en stilte te worstelen. Dit werk is in Februarij 1840 reeds voltooiddaartoe zijn 17 jaagbruggen vereischt. Het bepuinde jaagpad over den geheelen ringdijk 11 uren lang, 1' el breed, zoodanig aangelegd, dat het met eene verbree ding een rijweg kan vormenis in 1844 voltooid. De daarbij behoorende bruggen en ponten zijn op onderscheidene tijdennaar gelang der behoeften aangelegdalseene rolbrug bij Lisse tot toegang naar het afgescheiden ge deelte van den Lisserbroelcpolder reeds in 1843 ponten aan den mond van het Spaarne en aan het Nieuwe Meer, in 1844; rolbruggen tot toegang naar de afgesneden gronden bij Haarlem aan de Vijfhuizerhoekin 1845; tot toe gang naar den Lynden onder Sloten, in 1847 en nabij Aalsmeer in het zelfde jaar. Art. VI. Tot herstel van vergraven verdedigingswerken en aanleg van nieuweter vervanging van diewelke door de droogmaking vervallenis nog aan het Departement van Oorlog ongeveer 3 ton gouds moeten worden uitgekeerdwaarop hij de bcgrooting van 1837 volstrekt niet was gerekend. Art. VII. De verkaveling der droog te maken landenhet schieten van togten, slooten en waterleidingen, aanleggen van vaarten en bruggen, was geraamd op ƒ1,627,000. Een volledig plan van verkaveling ligt gereed waarvan de siering minder bedraagt dan de vroeger geraamde som. Volgens dit plan van verkaveling is de geheele oppervlakte binnen de heringing 16,650 bunders land. Ild(! Afdeeling. De uitzigtenmei betrekking tot de geheele voltooijing der onderneming Uit het bij de eerste afdeeling medegedeelde blijktdat al de werken zijn voltooid behalve het tweede stoomgemaal te Halfweg, de waterinlating op den IJssel en de verkaveling, die eerst volledig na de droogmaking kan plaats hebbenalsmede dat de onderneming in volle werking en de uitmaling tot meer dan de helft volbragt is. Volgens het gevoelen der Commissie van beheer, bestaat het uitzigt, dat de uitmaling van het Meer in 1851 zal zijn afgcloopenen dat, zonder on voorziene tegenspoeden, de verkaveling, dat is de geheele voltooijing der on derneming in den loop van 1854 zal zijn tot stand gebragt. De verkoop der landen toch kan spoedig aanvangenwant de eerstboven- koinende boordenalle naar het midden afzakkendezullen al spoedig droog zijnzij beslaan overal de buitenzijde van het Meerdus de aanzienlijkste uitgestrektheid. De grootste hoeveelheid zal alzoo denkelijk in het eerste jaar kunnen verkocht worden, en vervolgens telken jare al minderen minder, omdat dan de kring kleiner wordt, en de uitzakking, zoowel als de verka veling, langzamer voortgaat. De Commissie van beheer meent, dat de ver koop zal kunnen plaats hebben als volgt In 1851 voor ƒ1,000,000. In 1852 voor 900,000. In 1853 voor ƒ850,000. In 1854 voor 400,000. In 1855 voor 180,000. Totaal 3,330,000. Deze som vertegenwoordigt 16,650 bunders, te verkoopen tegen ƒ200 het bunder. In den Zuidplaspolder is het bunder, dooreen gerekend, verkocht voor ƒ170 a ƒ180; doch de Commissie onderstelt, dat de grond hier duurder zal zijn en tot ƒ200 zal gelden, vermits de lust voor zoodanige aankoopen zeker is toegenomen en het Haarlemmer-Meer tussclien groote stedenveel meer in de nabijheid van vermogende ingezetenen en van eigenaars van aan grenzende goederen is gelegen. Die gelden zullen denkelijk bij termijnen worden betaaldbijv. in 2 of 3 jaren tijds; dus zal het eerste millioen in 1853 of 1854 afbetaald zijn, en zoo vervolgens. Indien de onderneming in 1854 zal voltooid zijnmoet in het volgend jaar, dus met Januarij 1855, volgens art. 2 der wet van 1839, de aflossing der geldleening van 8,000,000 aanvangen, met ten minste één ten honderd van het oorspronkelijk kapitaal van acht millioen. De vooruitzigten nopens het welgélukken dezer onderneming zijn alzoo gun stig want men vergete nietdat met de droogmaking vooral is beoogd de vernietiging van een gevaarlijken vijand meer dan eene winstgevende onder neming voor het tegenwoordigeen dat zij later aan de schatkist groote voordeden zal kunnen geven en eene bron van vertier en bedrijvigheid voor het Rijk zal wordenbehoeft geen betoog. Niets doetvolgens de meening der Commissiedenkendat wellen en doorzijpeling van water de uitmaling zullen in den weg staanwant de om liggende aangrenzende polderseven diep als het meer gekelderdleveren die verschijnselen niet op en eene zware opwelling van waterbij de stich ting van den Cruquius ondervondenliet zich op eene diepte gevoelenwelke onder het zomerpeil ligt. De voltooijing met Julij 1854 is volgens het gevoelen der Commissie niet te nabij gesteldwant al mogt de geheele droogmaking nog niet in 1851 volbragt zijn, zou er toch nog tijdruimte genoeg overblijven. Maar overigens behoeft het niet gezegd te worden, hoe zulke ondernemin gen en vooral eene zoo groote als dezeaan allerlei wisselvalligheden zijn blootgesteld. Zekerheid geven de geopende vooruitzigten nietmaar waarschijnlijk zal men zich daarin niet te leur gesteld vinden en men mag wenschendat een werkden ondernemenden geest onzer vaderen waardig en waarop Europa het oog gevestigd houdtonaangezien de vertragingende onrustige tijden en bekrompenheid van geldmiddelen welke het heeft doorworsteldtot wel zijn des Lands en tot roem van Nederland zal worden volbragt. De 11 Ido en IVde Afdeeling dienen verder ter toelichting van den toestand van het fonds en der reeds gedane en nog te docne uitgavenwaaruit blijkt dat er nog ƒ1,800,000 zal noodig zijn, aan welke som evenwel niet dadelijk behoefte ismaarvermits de onderneming wordt geacht eerst in 1854 geheel te zullen zijn voltooid, over eenige jaren kunnen worden omgeslagen. Aanvankelijk wordt eene bijdrage van 600,000 voldoende geacht en daarom bij art. 3 van het wets-ontwerp voorgesteld op het Vdc hoofdstuk der staatsbegrooting van het loopende jaar eene gelijke som tot het voormelde einde toe te staan. De verhooging, die dat hoofdstuk daardoor zal ondergaan, zal waarschijn lijk wel bestreden kunnen worden uit de gewone middelen voor het dienst jaar 1850 aangewezen. Het Gouvernement gelooft dat, door de zaak op de hij het wets-ontwerp voorgestelde wijze te regelen, het bezwaar voor de schatkist dragelijk zal zijndat overigensvoor zooveel van de Regering afhangthet noodige zal zijn gedaan om de Commissie van beheer en toezigt in de gelegenheid te stellen, gedurende het loopende jaar in alle behoeften te voorzien, het vol gende jaar met vertrouwen te kunnen ingaan, en alzoo de voltooijing van deze groote onderneming rustig voort te zetten. 's GRAVENHAGE28 October. De Staats-Courant behelst een besluit van Z. M. van den 24slen dezer, waarbij aan Nederlanders in Nederland of Ned. fndië gevestigd de ontginning van delfstoffen bevattende gronden in Ned. Indië, wordt vergund, behalve voor als nog op Java en Bankamits zij ten genoegen der Regering bewijzen daartoe de middelen te bezitten, onder afstand dier gronden bij wijze van erf pacht of huur; doch niet langer dan voor 40 jaren, en verdere onder regle mentaire bepalingen. Bij de begrooting voor 's Rijks Zeemagt gedurende het dienstjaar van 1851worden de noodige gelden aangevraagd voor het in dienst houden (met inbegrip van eskaders in de O. en W. Indien) van een fregat van 60 stukken; 3 fregatten 2d° klasse; 3 korvetten lste klasse; een korvet 2de klasse; 4 brik ken lste klasse8 schoonerbrikken9 schooners; 12 stoomschepen, 5 wacht schepen, 2 transportschepen en 9 kanonneerbootenbemand met 5310 koppen, behalve 400 Oost-Indische inlandsche matrozen. Te Scheveningen zijn sedert den 17den nog 14 bomschuiten met steurha- ring aangekomen. De grootste hoeveelheid, van eene schuit was 90,000 stuks. AMSTERDAM, 28 October. Een eigenaar van een perceel in de Plantagiedie eene oveenkomst had aangegaan met de Hollandsche gaz-fabriek alhierhad de gazpijpen zijner gaz-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 2