Ï1 uren gaans, waarvan 2.780 ellen, plempdïjk graving eener breede
ringvaart rondom dien dijkstorting van het uit te malen water op den
boezem van Rhijnlanddus niet regtstreeks op het buitenwater voor
ziening in de behoeften tot ontlasting van den alzoo te bezwaren enbij de
wegneming van het Meertot een vijfde te verkleinen boezemvoorzie
ning bij zomerdroogte in de behoefte aan water van dien verkleinden boe
zem daarstelling van werken tot gerief der scheepvaart op de Meeren
tegemoetkoming van hetgeen zij door omweg verliest.
Na een aantal onteigeningen en andere voorbereidende maatregelendeed
men reeds in Januarij 1840en vervolgens tot September van dat jaar
onderscheiden groote aanbestedingenbetrekkelijk de verbetering van liet
Katwijksclie kanaal, den jaagweg langs het Spaarne, en voornamelijk den
ringdijk en de ringvaartwaarvan de eerste spade den 5dc" Mei 1840 werd
gestoken.
Bij de volgende vermelding van de uitgevoerde werkenis de volgorde
dier artikelen tot leiddraad genomen.
Art. I. Werken ter voorziening in de behoeften van Rhynlatids uil
wateringde verruiming van het Katwijksclie kanaal en van den Rhijns-
burgschen vliet, met de daartoe belioorende sluis- en brugwerkenstoom
gemaal sluis en boezem te Spaarndammitsgaders de verruiming van
het Spaarne. Die werken zijn vijf in getal
a. De Katwijksclie uilwateringin 1806 gegravenwas 28 el breed en
werd tot 52 el verruimd. Tot meerdere toeleiding van het water is een
kanaal gegraven van de Leede tot aan het punt waar die verruiming is be
wonnenover cene lengte van 4235 elmet drie kapitale houten bruggen.
De verruiming van het kanaal maakte noodzakelijk de verlenging van twee
zware steenen bruggen daarover gelegen en bet voegen van twee nieuwe bij
de drie oude openingen van de zware binnensluis. Al deze werken waren in
1843 reeds voltooid.
b. De verdieping van liet Spaarnedat op vele plaatsen de toevloeijing
van water naar de sluizen van Spaarndam belemmerdeis in 1841 voltooid.
c. Het stoomgemaal te Spaarndamhetwelk den verkleinden boezem in
water-ontlasting moet behulpzaam zijnwanneer de winden den natuurlij
ken sluisgang aldaar en te Halfweg, door opzetting van bet IJ beletten.
Hiertoe behooreneene zware sluis, 14 el wijd, gebouwd in den dijk aan
het IJ door welke sluis het opgemalen boezemwater wordt doorgelateneen
kleine voorboezem tusschen die sluis en het stoomgemaaleen ldein bijka
naal uit liet Spaarneachterom dien voorboezemnaar de kleine sluis te
Spaarndamten einde het gebruik dezer sluis te behouden. Het stoomge
maal van 200 paardenkrachten heeft aan elke zijde 5 schepraderenwelke
10 te zamen eene breedte beslaan van 21 el. Aanvankelijk door den fabri
kant verkeerd gesteld, heeft het dikwijls gehaperd en aanleiding tot buiten
gewone kosten gegeven. De onoplettendheid van den machinist heeft er
eens een ongeluk aan veroorzaakt, maar sedert geruimen tijd zijn al die
zwarigheden te boven gekomenen bet werktuig voldoet' goed aan zijne be
stemming. Al de werken bier bedoeld waren in 1844 voltooid.
d. Voor een tweede stoomgemaal te Halfwegwaartoe de behoefte is
geblekenzijn de plans en bestekken gereeddoch de uitvoering op eene
uitgaaf van ƒ200,000 geraamd, is in afwachting van de thans voorgedragen
voorziening achterwege gebleven.
e. De voorziening in aanvoer van zoet water op den boezem van
Rhijnland bij zomerdroogte. Zoolang het Meer bestondgaf het voor de
vaarwaters en voor de inlating in de polders eene genoegzame boeveelheid
water. Maar dat de verkleinde boezem daartoe dikwijls ontoereikend zal
zijnligt in den aard der zaak. De aanvoer van zoet water van elders moet
voortaan dien verkleinden boezem ter hulpe komen. Geen beter middel heeft
zich aangeboden dan dien aanvoer uit den IJssel te Gouda, langs de Gouwe,
te doen plaats hebben. Kan daartoe gebruikt worden eene bestaandedoch
sinds lang buiten dienst gebleven sluis, dan zal dit de eenvoudigste weg zijn.
Doch op die sluis en op de Gou-we, als boezem, maken onderscheidene be
sturen aanspraak, als Gouda zelf, het hoogheemraadschap van Schieland en
het heemraadschap van Bloemendaal (bij Gouda). Gelukt eene eindschikking
deswegedan zal men toch nog op eene uitgaaf van 45,000 moeten rekenen.
Slaagt de Commissie in die pogingen nietdan zullen nadere voorzieningen
worden overwogen.
Art. II. Aanleg der ringvaartringdijkenpolderkaden en bermsloten.
In 1843 was bijna de gehcele omringing voltooid, behalve de hoofdtoe
gangen voor water en tevens voor scheepvaartter lengte van ongeveer 57,000
ellen. In dat jaar werden die toegangen meerendcels gedigt, ter lengte van
omtrent 2000 ellen.
Behalve eenige kleine gatenten dienste der visschers van Aalsmeerble
ven slechts open de drie doorvaarten, van het Spaarne, de Kaag en de Oude
AVeteringte zamen ongeveer 500 ellen.
Reeds in April 1845 waren de bestekken voor de digting dier openingen
gereed, waarmede de geheele sluiting zou volbragt zijn, en den 3den Junij
werd de Commissie gemagligd tot de aanbesteding, behoudens nader overleg
met Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rhijnland, met hetwelk de zwarighe
den eerst in 1847 werden vereffend, waarop in Julij de aanbesteding der
digtingswerken volgde, welke echter niet voor Mei 1848 zóóverre geëindigd
warendat de uitmaling van het Meer met den Leegwatertoen nog alléén
gereed, kon beginnen.
Art. III. Schadeloosstelling voor in te nemen grondengebouwen en
andere eigendommen.
Voor de Katwijksche uitwatering zijn 155 onderscheidene percelenveelal
van het beste bouwland, noodig geweest; voor het jaagpad langs het Spaarne
122 percelen, voor de overige werken nog bijna 1700, in alles ongeveer 2000.
Op enkele uitzonderingen nazijn zijbij ruim 500 onderscheiden over
eenkomsten, tegen redelijke prijzen, en behoudens slechts enkele processen,
welke geene zeer ongunstige uitkomsten hadden, onteigend. De werken zijn
overigens daardoor nergens vertraagd; maar er blijft nog één gewigtig pont
ter beslissing over, de regten namelijk, die de stad Leyden beweert op het
Meer te hebben.
Reeds in 1840 meldde het gemeentebestuur zich bij de Commissie aanten
einde schadeloos gesteld te worden voor eventueel verlies der visscherij in het
Haarlemmer-Meer. Na raadpleging van drie regtsgelcerdenin hoeverre die
aanspraak geldig was, werd bevonden, dat de visscherij ongeveer 1000 aan
Leyden ieder jaar zuiver opbragt, en met wederzijdsch goedvinden werd eene
overeenkomst ontworpen tot afdoening dezer zaak voor eene som van ƒ15,000
in eens af, dat is de uitkoop tegen penning 15. Toen echter daaraan, op
het einde van 1841, niets meer dan de onderteekening ontbrak, waartoe de
Commissie het ontwerp aan Leyden had aangeboden, ondervond dit in den
stedelijken raad zwarigheid; deze was, zoo als bekend is, van meening ge
worden, dat de regten der stad in dezen zich veel verder uitstrekken en ook
betreffen den ondergrond, en zonder dat iets meer van de onderhandeling
was vernomen, werd aan de Commissie in September 1844 eene zoogenaamde
acte van nonpraejudicie door Leyden geïnsinueerd. Dit stuk, dat in Sep
tember 1847 (toen de sluting van bet Meer scheen op banden te zijn) door
soortgelijke insinuatie werd gevolgd, werd van wege het Departement van
Binnenl. Zaken in handen gesteld van den Lands-Advocaaten heeft een
advies van dezen, in cene uitgebreide memorie vervat, ten gevolge had.
Inmiddels heeft het bestuur van Leyden aan de Commissieop hare aan
vraag om antwoord nopens het lot van het aangeboden ontwerp van overeen
komst, in December 1845 te kennen gegeven, dat daarin ten gevolge van
de nadere beschouwingen der zaak niet kon worden getreden, maar dat het
bestuur niettemin tot nieuwe onderhandelingen bereid was. AVederzijdsche
gecommitteerden behandelden de zaak bij mondeling overleg, doch vruchte-
looseisch en bod liepen veel te ver uiteenofschoon bet bodten einde de
zaak zoo mogelijk in der minne te schikkenzeer aanzienlijk was verhoogd.
De Commissie bad namelijkdaargelaten de vraagof het bezwaren der lan
den bij den verkoop met eene grondrente, met de wet van 1839 was overeen
te brengen, zoodanige rente ten minste tot grondslag genomen; en nu was,
behoudens boogere goedkeuring, hel bod der Commissie 30 cents per bun
der, gerekend over 18,000 bunders, alzooƒ5400 'sjaars, vertegenwoordi
gende tegen den penning 15 81,000 kapitaalmaar de eisch beliep 4
per bunder over 16,000 bunders, dat is ieder jaar ƒ64,000, of tegen den
penning 15, ƒ960,000.
Het bestuur van Leyden nu had de Commissie bekend gemaakt met zijne
in druk uitgegeven stukken. De Commissie deelde de memorie van den
lands-advocaat wederkeerig aan dat bestuur medeen met toestemming van
het Gouvernement werd die nu ook voor de leden van den Raad, voor reke
ning der stadgedrukt.
Den 26sten Junij 1848 schreven de Leydsche gecommitteerden aan de Af
gevaardigden der Commissiedat de voorschreven memorie de mecning van
den Raad der stad niet had gewijzigddat men echter bereid wasnadere
voorstellen tot schikking aan te hooren."
Doch na al het voorgevallene scheen aan schikking door wijziging van
eisch en bod niet te kunnen worden gedacht. Dien ten gevolge deed de Com
missie, in overleg met den Minister van Binnenlandsche Zaken, den 13den
November 1848 een geheel ander voorstelnamelijk om de zaak eenvoudig
aan de beslissing des regters, en wel, bij prorogatie van jurisdictiedadelijk
aan de uitspraak van liet Prov. Geregtshof van Zuidbolland te onderwerpen.
Den 18dcn Junij 1849 was het antwoord, »dat de Raad der stad Leyden
vermeende, dat voorstel, als geenszins overeenkomende met de belangen der
stadniet te mogen aannemenmaar steeds tot schikking bereid was en
dat, indien deze niet niogt tot stand komen, de regten der stad volgens de
gewone wijze van procederen zouden moeten gehandhaafd worden."
Het kwam hierop der Regering het verkieslijks! voor, af te wachten of, en
zoo ja, welke regtsvorderingen het Gemeentebestuur van Leyden zal instellen.
Met hare voorkennis beeft toen de Commissie in Augustus jl. aan de Leydsche
Afgevaardigden gemeld dat de delegatie van hare gecommitecrden was in
getrokken.
Behoudens dit zoo belangrijk onderwerp, waarvoor, bij raming, wordt ge-
bragt 10,000 meer dan door de Commissie aanvankelijk is aangeboden
en de regeling van eenige onteigeningenwaaronder die voor het tweede
stoomgemaal te Halfweg, die te zamen niet meer dan 7000 zullen vorde
ren, zijn al de onteigeningen afgeloopen.
[Vervolg en slot in een volgend nommer).
AMSTERDAM, 24 October.
Aangaande het schip Albatros, Kapt. Haasnoot, van hier te Batavia, onder
noodtuig aangekomen, wordt volgens brief van den Kapitein het volgende
gemeld: »na den 23sten Junij op 38° 56' Z. Br., 27° 3' W. L.steeds
toenemende zware stormenvergezeld met hooge zeeën en donder en bliksem
doorgestaan te hebben, was hij den volgenden nacht door eene zware stortzee
beloopenwaardoor de hut plat nedersloeghet stuurrad en de stuuras ver
brijzeld werden en de kajuitskap met schijnlicht, nachthuis en kippenban-
ken aan stukken en over boord sloeg.
Na een hulproer-pen gemaakt te hebben, en terwijl het weder iets bedaard
wasdacht hij de reis voort te zeitendoch nam het weder in den loop van den