Te Soerabaija zijn gevestigd eene volledige ketelmakerij en een constructie- winkel, terwijl onlangs aldaar door bet Gouvernement is overgenomen eene particuliere inrigting tot vervaardiging van stoomwerktuigen. Bezittingen buiteti Java. Met betrekking tot de bezittingen buiten Java volgt bier een beknopt al gemeen overzigt, voornamelijk aanwijzende hare administrative verdeeling en de stelling van het Nederlandsche gezag aldaaronderwerpenwaaromtrent ten haren aanzien niet die algemeene bekendheid bestaat, als met opzigt tot Java en Madnra. Intusschen zal daarbij tevens melding worden gemaakt van de meest belangrijke bijzonderheden en maatregelen van den jongsten tijd. Sumatra. Administratief zijn de Neder!, bezittingen op Sumatra gesplitst als volgt: 1. Gouvernement van Sumatra's Westkust en onderlioorigheden. Het is zamengesteld uit 1°. Residentie Padang met de hoofdplaats van dien naam, tevens de zetel van het Gouvernement. 2". Residentie Padangsche Bovenlandenmet de hoofdplaats Boekittinggie of Fort de Koek. 3°. Residentie Tappanolie, met de hoofdplaats Sibogha. Onze uitbreiding op Sumatra was aanvankelijk het gevolg der omstandig hedenen werd later stelselmatig voortgezet. De aanmatigingen der Padri- schc priester-factie, vergezeld van de vreeselijkste gruwelen en den tegen stand der aan voorvaderlijke gebruiken en instellingen hechtende Maleische bevolking, verbreidden over een groot gedeelte van Sumatra wanorde, onrust en verwoesting. Die staat van zaken oefende invloed op de onmiddelijke be zittingen van het Gouvernement, en leidde van zelf tot inmenging onzerzijds. Bij de verovering van Bondjol in 1837, kon men meer uitsluitend zich wijden aan de regelingen tot ontwikkeling des lands. Aan de Padrische over- heersching was de groote slag toegebragt. Zij vond haar einde bij den val van Daloe-Daloe in 1838 en wij hadden eerlang slechts te doen met de van haar juk ontheven Maleische en in het noorden te huis behoorende Battahsche bevolkingen wier streng democratische instellingen gemis aan eenheid ver zaakten en zóó ons gezag verzekerden. De beoogde onderwerping was met den val van Singkel in 1840, op wei nige uitzonderingen na, volbragt. Een geregeldzacht en leidendmaar daarom niet minder krachtig be stuur heeft bet vroeger noodzakelijk militair gezag, voor zooveel mogelijk, vervangen. Overal heerscht orde en veiligheid zoodat alle behoeften over de geheele uilgestrektheid der door ons bezette landen zonder geleide worden ver voerd. Van zulk een staat van zaken, sedert verscheiden jaren bestendig, mag men toch wel, zonder voorspiegeling juist eener schitterende toekomst ten minste verwachten, dat daaruit allengs die welvaart zal voortvloeijen welke de tevredenheid der bevolking kan verzekeren en ons althans eeniger- mate vergoeden wat aan Sumatra is te koste gelegd. De aanvankelijke uit komsten weerspreken die hoop op de toekomst niet. Volgens eene schatting van den laatsten gouvernements-commissaris op Su matra zou de bevolking van Singkel tot Moko Moko, zoo aan de oost- als aan de westzijde des eilands welke bepaling dus nagenoeg omvat hetgeen onder dit gouvernement wordt gerekend 3 millioen zielen bedragen. De ontwikkeling van het productief vermogen des lands wordt met ijver be hartigd. Terwijl Padang vroeger 50 a 60,000 pikols rijst van Java ontving, voorziet de aanplant aldaar sedert 1847 niet alleen in eigen behoefte, maar wordt zelfs naar JavaBenkoelen en de noordelijke peperhavens rijst uitge voerd. De peper- en koffijteelt wordt geregeld uitgebreid. De peper-aanplant binnen de residentie Padang bedroeg in 1847 1,173,000 ranken, waaronder 32,170 vruchtdragendeterwijl de aanplanting van peper in dat jaar op Natal een aantal telde van 90,000 ranken, die reeds vrucht begonnen te dragen, en op Baros 46,687. Mandhéling leverde in 1847 5C00 pikols koffij op. In de Padangsche bovenlanden bedroeg het aantal koffijboomen van vroe- geren aanplant 22 millioen stuks en van 1845/46 6,285,317. Aan dat cijfer was echter niet geëvenredigd de afvoer der koffij van daar, vooral onder den druk der lage prijzen. Ten einde den afvoer te vermeerderen en het product te verbeteren, is in 1848 de maatregel ingevoerd om de koffij tegen een bil lijken en vasten prijs, en onder toekenning eener percentsgewijze belooning aan de hoofden van de bevolking nabij de plaats van aanplant over te ne men; doch zich aan de andere zijde streng te bepalen om slechts goed be handelde koffij aan te nemen. II. Adsisteni-residentie Benkoelen. Zij vormt eene kleinere, op zich zelve staande afdeeling van bestuur. Benkoelen was onder den naam van factorij van Fort Marlborough het hoofd-elablissement der vroegere Britsche be zittingen op Sumatra in 1825 aan het Nederl. Bestuur overgegeven. De geheele bevolking zal omstreeks 70,000 zielen bedragen. De voorname producten van den landbouw zijn specerijen, peper, koffij en rijst. De hoofdplaats Benkoelen staat voor den grooten handel open. III. Lamponysche districten. Zij keerden krachtens de Londensche con ventie van 1814 onder Ncdcrlandsch gezag terug, liet bestuur berust tegen woordig bij een civilen en militairen gezaghebber, op de hoofdplaats Telok Betong gevestigd, en wordt uitgeoefend door raiddel der inlandsche hoofden. In de binnenlanden heeft ons gezag nog weinig wortel geschoten, ofschoon ongetwijfeld tot versterking daarvan zal strekken een groote militaire weg die in 1848 is voltooid. Hij heeft eene lengte van 82 palen (3J uur gaans) en loopt van Telok Betong tot Mangala. De bevolking dezer districten wordt gerekend ruim 80,000 zielen te bedra gen. De peper is hier nog steeds als van ouds het hoofd voortbrengsel. Sedert 1837 zijn de Kampongs onveilig gemaakt door zekeren Daim Mangkoe Negaraden zoon van een vroegeren muiteling. Destijds hoofd van het land Boewai Binne Tatta, kwam hij in botsing met den pattie (inlandseh hoofd) van het district Samangka. Hij wist zich een zekeren aanhang te maken en hecl't daarmede voortdurend een waar rooversleven geleid. De Ge zaghebber heeft in 1843 en 1846 met de voorhanden middelen een paar kleine militaire expeditien tegen hem uitgevoerd, ten gevolge waarvan hij, door zijne volgelingen verlaten, in de binnenlanden omzwerft. De jongste berigten uit Indië geven grond, om zijne aanstaande onderwerping te verwachten. IV. Residentie Palembang. Sedert 1824 heeft Palembang onder hestuur van Nederland eene vroeger niet gekende rust gevonden, trots de armoede en ontevredenheid van de inheemsche aristocratie en der geslachten van vorstelijke afkomst. De diep binnenwaarts gelegen en minder bekende Passumah-landen zijn nog minder aan onzen invloed onderworpen. Behalve het personeel ter hoofdplaats, zijn tot dusver in de binnenlanden slechts Europesche ambtena ren gevestigd in de divisien van de Ogan Oeloe en Konunerong Oeloe, zoo mede te Moeara, Roepict en te Lahatterwijl de militaire Kommandant van Tebing Tingie tevens met het civiel bestuur aldaar is belast. De bevolking wordt geschat te zijn als volgt: de hoofdplaats Palembang ruim 40,000; de gezamenlijke divisien der binnenlanden ruim 210,000; en de Passumah-landen ongeveer 30,000te zamen 280,000 zielen. De rijstcultuur is hier algemeen en produceert boven het verbruik. Sedert het vierde eener eeuw is dan ook in de binnenlanden het stelsel der landrenten in werking. Als verdere voortbrengselen van den landbouw verdienen nog ge noemd te worden koffij peper en katoen. Te Palembang worden alle natiën tot den handel toegelaten, gelijk ook te Moeara Kompchin het Jambische. In den aanvang van het jaar 1849 bespeurde men onder de bevolking der Palembangsche binnenlanden een onrustigen geest, die op verschillende punten tot volksbewegingen leidde, het verkeer onveilig maakte, zich in een moord aanslag op eeuige Officieren te Tebing Tingie openbaarde, en eindelijk in het centraal en zuidelijk gedeelte der residentie een meer ernstig karakter aannam. Eene kleine expeditie, onmiddelijk in Mei door den resident daarheen gerigt, had geen gunstig gevolg. Men zond dus eene voldoende militaire magt van Batavia, die reeds op den 10den Augustus te Palembang werd ontscheept. Eene nieuwe en krachtiger expeditie rukte van daar den 24/25 Augustus op, vergezeld van den Resident en den Rijksbestuurder; zij bereikte den 2den Sep- tembcr Baloe Radja Ogan, en bevond zich na een vermoeijenden logt tegen de helft dier maand op het terrein van den opstand, aan het hoofd waarvan ze kere Pangerang Djamat stond. Na cenige vruchlelooze onderhandelingen na men de operatien op 23 September een aanvang. Zij eindigden met de inname der boofdversterking te Pemangilan op den 3den October. Inmiddels had men een aantal zieken naar Palembang moeten terugzenden. Op het berigt daar van te Batavia werd dadelijk per stoomboot versterking naar Palembang ge dirigeerd; doch de expeditie had haar doel bereikt, en de rnst was zoover hersteld, dat zij naar de hoofdplaats kon terugkeerenmet achterlating van een 50-tal manschappentot bezetting. Volgens de laatste berigten was echter de onderwerping der binnenlanden nog niet geheel tot stand gekomen, zoodat men in den aanvang des loopenden jaars op nieuw militaire maat regelen had moeten nemen. Onder de contróle van den Resident van Palembang behoort ook het Rijk van Jambi, even als onder zijn gezag staat de post, dien wij aldaar te Moeara Kompeh hebben opgerigt, en waar een Europcesch ambtenaar is gevestigd. De Sultans van Jambi waren vroeger de mededingers van die van Palembang; en de bemiddeling of tusschenkomst onzer Compagnie, die ook met Jambi krach- tens een aantal contracten in naauwe betrekking stond, heeft vaak hunne geschillen moeten beslissen. De overeenkomsten, in 1833 en 1834 met den Sultan gesloten, hebben het oppergezag van Nederland over Jambi erkend, en J ten gevolge gehad onze vestiging te Moeara Kompeh, waar vroeger ook onze Compagnie eene loge heeft bezeten. Het Rijk van Indragirie, gelegen ten noorden van Jambi, zal onder Riouw worden vermeldals zijnde administratief onder die afdeeling gerangschikt. Vervolg hierna 's GRAVENHAGE, 2 Augustus. Aan Heeren kunstliefhebbers wordt berigt, dat de toegangbiljetten, ter bezigtiging der Galerij Schilderijen, enz., van wijlen Z. M. Willem II, waarvan de publieke verkooping zal plaats hebben op den 12den dezer, dage lijks, tusschen 9 en 10 ore, te bekomen zijn bij de Heeren A. A. Weimar en V. v. Gogh Jr., alhier. K. Fuhri, alhier, Boekdrukker en Uitgever der Kunstkronijkzal, ter stond na den afloop der verkooping van bet Kabinet van Schilderijen be hoord hebbende aan wijlen Z. M. Willem II, aan de inteekenaren op de Kunstkronijk, franco en gratis doen toekomen: de gedrukte prijsnotering, aanwijzende den prijs welke iedere schilderij heeft opgebragt, envoor zoo ver mogelijk den naam des koopers. Die geene inteekenaren op de Kunstkronijk zijn, kunnen dezen prijs-cata- logus door bunnen gewonen Boekverkooper doen ontbieden. De prijs is 50 Cents. Eerste S£amer der tStaten-Generaal, Zitting van Vrijdag 2 Augustus. In deze zitting is door de Commissie van Rapporteurs voor de ontwerpen van wet lot regeling van de belangen der Nederlandsche scheepvaart daarom trent verslag uitgebragt. De beraadslaging over die wets-ontwerpen is be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 2