LEYDSCHE COURAN mo. BINJNENLANDSCHE BERJGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt WOENSDAG, 29 MEI. uit Zaturdag Avond. De Prijs der Courant is f 12 in het jaar; de afzonderlijke nommers werden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN28 Mei. Wij vernemen dat door Commissarissen uit den Hoogen Raad der Nederlan den, twee voorstellen tot schikking over het Huiszittenhuis aan den Raad dezer stad zijn voorgelegd doch dat de Raad gemeend heeft het eerste met 16 tegen 8, en het tweede met 16 legen 7 stemmen te moeten verwerpen, en dat het gemotiveerd raadsbesluit, waarbij dit aan Commissarissen nit den Hoogen Raad zal kenbaar worden gemaakt, op gisteren is vastgesteld. De Zwolsche Cour. deelt mede dal de op den 21slCD dezer aldaar onl- vangene brieven, loopende tot aan den 12den dezer, berigten, dat H. K. H. Prinses Marianne der Nederlanden, den 19dcn April jl. Damascus heeft verla ten, en reizende over Zabdani en Baalbek, den 25slen daaraanvolgende, na eene zeer moeijelijke bergreis, te Beyruth, in goeden welstand, is aangeko men. Het verblijf in die stad duurde tot den 5deD Mei jl., terwijl onder de verschillende uitstapjes van daar, den Vorst op den Libanon een bezoek ge- bragt, en in het paleis van den Patriarch der Maroniten vertoefd werd. Met het Fransche stoomschip le C'aire voer men van Beyruth en landde bin nen 36 aren voor de haven van Alexandria aanvan waar het den 8sten ver trok en den 12den de Prinses met baar gevolg in goeden welstand te Malta aanbragtvijf dagen moest men aldaar in het quarantaine-gebouw doorbren gen. Het voornemen was om met de eerstvarende stoomboot den 225tcD dezer naar Napels te vertrekken en vervolgens Rome aan te doen. Op de verdere terugreis naar het Vaderland was H. R. H. voornemens eenige dagen te ver toeven op de, aan het Meer van Cotno gelegene, Villa Somma Rivathans behoorende aan hare dochter Prinses Charlotte. De Bredasche Cour. meldt nit eenen brief d. d. 13 Mei geschreven op het eiland Malta van Ds. G. H. van Senden het volgende: Den 19den April verlieten wij Damascus, die overoude en nog steeds bloei- jende stad van Syrië. Wij volgden toen, na eene poos over het gebergte te zijn getrokken, de vallei van de Barrada (de schoonste die ik ooit gezien heb) tot aan de bronnen van de Tidschi, zijnde de eerste rivier de Amana, de laatste de Parpar van het Oude Testament. Aan de wellen van deze, die bijna de prachtigste rivierbronnen zijn, sloegen wij onze tenten op. Den 20steD April vervolgden wij onze reis en vertoefden nabij de brug Jisr-Romane onder linnen woningen. Oris doel was Baalbek, dat wij dan ook den 22slen bereik ten. De overblijfselen van oude grootheid en heerlijkheid die zich in den tempelbouw ten toon spreidden, zijn wel ligt nergens zoo als daar. Men staat als verplet op bet eerste gezigt van zulke verbroken majesteitnader alles opnemende en in de bijzonderheden nagaande, vindt men eenen onmetelijken rijkdom en oneindige verscheidenheid. Ik heb mij dan ook den ganschen dag (den 22sten) te midden dier grootsche ruïnen opgehouden, en, zoo mij niet alles bedriegt, den zamcnstel van het geheel, zooals het was voorde ver woesting, gevonden. Den 23s,eD verlieten wij Baalbek, de zeer liefelijke vallei van Cele-Syrië doorwadende, vervorderden wij de reis tot op den afstand van eenen dag van Beyruth, alwaar wij ook den 25sten, na eene zeer moeijelijke bergreis, arriveerden. Het was ook daar het plan, veel eer aan de Vorstin te bewijzen. H. R. H. echter had voor alles bedankt, doch daar wij er niet zeker van waren dat men H. K. H. verschoonen zoude van al die lastige en kostbare attenties, verrasten wij de stad en sloegen onze tenten op nabij de kust zonder dat iemand wist wie wij waren. Doch uit de tenten verdreven ons des nachts de wind en de regenen zoo moesten wij wel een aangeboden verblijf in een hotel ons laten welgevallen, alwaar wij lol 5 Mei vertoefd hebben. Een niet onbelangrijk uitstapje werd inmiddels nog naar den Li banon gedaan, waarbij wij den Vorst van den Libanon een bezoek bragten en des nachts in het paleis van den Patriarch der Maroniten vertoefden. Den 5de° Mei verlieten wij Beyruth met de Fransche stoomboot; den 7de" bleven wij liggen voor Alexandrie; den 12de[> stapten wij te Malta aan wal. Hier houden wij vijf dagen quarantaine; vertrekken den 22sten e. k. naar Napels, van daar naar Rome. Het verblijf in beide steden zal van slechts korten dnnr zijn. Wij gaan dan naar de villa der Prinses; of H. R. H. aldaar dan nog eenigen tijd zal vertoeven is.nog onzeker; ik keer echter in de volgende maand naar Zwolle terug; of ik dan de reis doe over Genua, Marseille, Parijs en Antwerpen of over de Alpen is nog onzeker. De Heeren J. van Leeuwen A Zoon, Runstvunrwerkers te Haarlem, hebben aan het Handelsblad verzocht, eene onnaauwkeurigheid te herstellen, welke bet, sprekende van de redenen der afwezigheid van den Heer van der Brugh, begaan zouden hebben. Die afwezigheid konde niet veroorzaakt zijnzeggen de berigtgevers, door de vuurwerken voor het akademiefeest te Leydenver mits dat vuurwerk bereids voor eenigen tijd aan hunne fabriek was besteld. Bij de Boekhandelaren Joh. Noman en Zoon, te Zalt-Bommel, zal eerst daags verschijnen: De Indiërdagbladgewijd aan de belangen van Ne- derlandsch Indiè'. De redactie heeft zich onder anderen de navolgende beginselen voorgesteld 1". Nationalisatie der koloniën door ineensmelting van alle stoffelijke en zedelijke belangen met die van Nederland; 2°. Vereeniging en overeenstemming der financiële aangelegenheden van het moederland en de volkplantingen. 3". Opheffing van alle belemmeringen en hinderpalen, die het vrije han delsverkeer tusschen Nederland en Indien in den weg staan. 4°. Vereeniging van de kolonie en het moederland door eenheid van inzig- ten van onderwijsvan taalvan godsdienst en door eene langzame bescha ving van dc inboorlingen van Indie. 5°. Vermeerdering der bekendheid van koloniale zaken in het moederland ten einde in Nederland het koloniaal opperbestuur knnne worden uitgeoefend met eene innige kermis van de behoeften en hulpbronnen der kolonie, en de vertegenwoordiging worde in staat gesteldom de schoone en verhevene plig- ten, die zij jegens vele millioenen van hare Indische medeburgeren heeft te vervullen, na le komen met die vastberadenheid en gemoedelijkheid, welke de vrucht zijn van grondige wetenschap en veelomvattende bekendheid met de geschiedenis en den tegenwoordigen toestand der Indische Maatschappij. De Heer Koppiu6, Predikant te Ham en Fransurn in Groningerland, deelt een berigt mede over eene onlangs ontdekte overoude begraafplaats te den Ham, gemeente Adaard, provincie Groningen, dat wij met eenige verkorting hier laten volgen. Aan den weg van Adnard naar Saaksnmonder bet dorp den Ham, ligt eene kleine, doch hooge plek gronds, door slooten omgeven. In het vorige jaar wilde de eigenaar dit stukje gronds, door het dempen van eene sloot, bij het naastbij gelegene lagere stuk bouwland trekken en een gedeelte van den hoogeren grond wegnemen. Terwijl men alzoo met het weggraven van dien hoogeren grond bezig was ontdekte men op ongeveer 23 voeten onder den grond enkele overblijfselen van oude aarden potten (zoogenoemde urnen), bevattende asch en verbrande beenderen. Tevens vond men enkele onbeduidende kleinigheden van aarde werk alsmede een koperen muntstukje ter grootte van een' ouden zestehalf, met een gaatje, blijkbaar om gedragen te worden, doch zoo weggerocst, dat er niets meer op was le onderscheiden. Dezer dagen is voorloopig een klein gedeelte verder opgegraven, om later als de grond vari gewas ontbloot is, te worden voortgezet. Er is gebleken dat ter lengte van 6080 voelen overblijfsels van urne aan urne liggen, terwijl de breedte ten naastenbij 16 voeten zal zijn. Bij het gra ven van eenen kuil, ter lengte van ongeveer 8 voeten, ter diepte van onge veer 4 voeten en ter breedte van ongeveer 2 voeten vonden wij de overblijf selen van 4 a 5 urnen, doch geene enkele in haar geheel, zoodat voorheen of het zeewater of menschenhanden hier verwoesting hebben aangerigt. Evenwel laat zich verwachten, dat men, bij verdere opdelving, nog menige ongeschon- dene urne zal vinden. Derhalve heeft in eene hooge oudheid een aantal van honderden menschen alhier eene begraafplaats gevonden. Natuurlijk wekt zoo onverwacht eene ontdekking in hooge mate de belang stelling, niet alleen van de wetenschap, maar ook van het publiek; en bil lijk vraagt men het zich zeiven af, hoe het mogelijk zijn kan, dat zulke overblijfselen eener grijze oudheid, die men anders in de hooge zandgronden, bijzonder van Drenthe, aantreft, hier in den bijna zwaarsten kleigrond van geheel Groningerland en waar vroeger de zee spoelde, gevonden worden. Zijn er intusschen oudheidkundigen, die over deze ontdekking nog nadere inlichting verlangen, dan wil de Heer F. Koppius hun gaarne van dienst zijn. 's GRAVENI1AGE, 27 Mei. Hoewel geen bulletin sedert heden morgen is uitgegeven, zoo is naar men verneemt, de ziekte-toestand van Z. R. II. Prins Maurits niet verbeterd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 1