betreffende voordragt of aanstelling ven personen tot openbare betrekkingen
zijn afgeschaft.
2°. Is gevraagd: Waarom zijn aan sommige gemeenten Burgemeesters, die
geene ingezetenen zijn, opgedrongen? en antwoordt dat hij dit II. Vrijdag had
ontwikkeld. Dat bij vereeniging van kleinere gemeenten de Burgemeesters
toch maar ingezetenen kan zijn van cene gemeenteen maakt verder eenige
algemeene bedenkingen over de petitiën.
3°. Spreekt de Minister over den regel die het Gouvernement zich gesteld
beeft bij de toepassing van de wet op het notariaat. Die regel is deze: het
Gouvernement heeft gemeend de wet van 1842 in den regel overal te moeten
toepassen, waar niet bleek, uit de kennis bij bet Gouvernement aanwezig, of
uit ingewonnen informatiëndat bet individueel belang der gemeente de
dispensatie voorschreef. De Minister zegt dat daarover verschillend kan ge
dacht worden. Kr is ook bij de ontwikkeling van het derde punt, door den
spreker gezegddat er een blaam zou zijn geworpen op hen die niet herbe
noemd zijn. De Minister moet dat denkbeeld ten ernstigste wcêrspreken en
noemt het een gevolg van bet ongelukkig vooroordeel.
4°. Is gevraagd zijn er bij het Gouvernement klagten ingekomen over niet-
berbenoeinde personen. In de beantwoording biervan kan de Minister niet
treden, daar dit op eenc geheele instructie van iedere zaak zou uitloopen.
5°. Is gevraagd: zijn de rapporten en voordragten van de Gouverneurs ter
kennis des Konings gebragt? Daarop zal de Minister het antwoord moeten
schuldig blijven; dal betreft uitsluitend den omgang tusschcn den Minister en
den Koning. Hij beroept zich op de onschenbaarheid des Konings en de ver
antwoordelijkheid van den Minister.
6°. Is de afzetting van den Burgemeester te Gouda genoemd. De regering
beeft daarop al geantwoord en zoo zij meent alle twijfelingen opgelost.
De Heer Hoffman beantwoordt den Minister en zegt onderanderen dat te
Ridderderk, Voorburg en andere gemeenten de afgetreden Burgemeesters door
den Gouverneur waren voorgedragen. Daaraan moet alsdan de Minister al
weinig waarde hechten. Spr. wijst bij die benoemingen o. a., op Stryen,
waar een minderjarige tot Burgemeester is aangesteld, betgeen toch allerver-
derfelijkst is. De Minister beeft omtrent de benoemingen op bet publiek be
lang gewezen. Spr. vreestdat daarbij liet politiek belang eene groote rol
gespeeld heeft. De publieke opinie zal beslissen. Spr. is door de inlichtingen
niet bevredigden blijft de handeling beschouwen als van willekeurigen aard.
Willekeur baart misnoegen. Spr. was nooit absolute beginselen toegedaan,
maar als bij kiezen moet tusschen eerie absolute Monarchie en een absoluut
Ministerie, verkiest hij de eerste. Gelukkig dat de tegenwoordige daad alge
meene afkeuring ondervonden heeft.
De Minister van Binnenlandsche Zaken bestrijdt nogmaals het gevoelen alsof
ten deze willekcnrig zou zijn te werk gegaan en bij verzet zich ook tegen het
aangevoerde alsof de benoemingen waarvan sprake is, de algemeene afkeuring
zouden hebben verwekt. Ware bet evenwel zoo, dan zou het een bewijs zijn
dat de afkeuring zeer ligtvaardig was.
Niemand meer 't woord vragende; zoo worden de werkzaamheden voortge
zet, en de interpellatie blijft zonder gevolg.
De Voorzitter deelt mede, dat door de afdeelingen tot hare Voorzitters en
Onder-Voorzitters gekozen zijn de Ileeren1. Martens van Sevenhoven en j
Hoffmann; 2. Rengers en van Pallandt; 3. Gevers en Taets van Amerongen
en 4. Groeninx en Insinger.
De Voorzitter geeft kennis, dat door de afdeelingen gekozen zijn tot rap
porteurs: 1. voor liet ontwerp nopens de provinciale belastingen in Friesland
over 1850, de Ileeren: Martens van Sevenhoven, van Pallandt, de Jonge en
Groeninx2. voor dat wegens de brievenposterij de HH. Martens van Seven
hoven, van Pallandt, Taets van Amerongen en Groeninx.
De Commissie tol de verzoekschriften beeftbij monde van den Heer Taets
van Amerongen, rapport uitgebragt over eenige petitiën, ten aanzien dier
beide ontwerpen welke ter griffie zullen worden nedergelegd.
Daarna is er eene langdurige woordenwisseling ontstaan over een voorstel
van den Heer van Meurs, ter verdaging van de Vergadering tot den
dezer, dat verworpen wordt met 23 legen 8 stemmen. De beraadslagingen
over bel ontwerp van wet nopens de provinciale belasting in Friesland, wor
den bepaald op Woensdag morgen.
AMSTERDAM, 5 April.
In de vorige week werd alhier de achttiende openbare vergadering gehou
den van de vierde klasse van het Koninklijk Nedcrl. Instituut.
De Voorzitter der klasse, de iloogleeraar Mr. C. A. den Tex, opende de
vergaderingmet eene gepaste inleiding en wijdde eenige woorden van hulde
aan de leden A. Brondgeest, W. 11. Schmidt en D. P. G. Humbert de Super-
ville, welke laatste de boekerij der klasse aanzienlijk bad verrijkt door een
legaat van boeken en bandschriften.
Zeven correspondenten waren der klasse door den dood ontvallen; onder
anderen R. G. Kiesewelter, die beroemde schrijver der door do klasse met
goud bekroonde prijsverhandeling over de verdiensten der Nederlanders als
toonkunstenaren in de 14de, IS110 en 16lle eenw.
Na nog te hebben medegedeeld, wie sedert de 17<Ic openbare vergadering
waren benoemd tot leden der klasse, gaf de Voorzitter bet woord aan den
Heer Is. Warnsinck, Secretaris der klasse die alsnu verslag uitbragt van de
verrigtingen der klasse gedurende het verloopen tweejarig tijdperk.
Een voorstel van den Heer C. Krusemanhoofdzakelijk strekkende tot bet
verminderen van het aantal der tentoonstellingen, en het benoemen van een
jury van bcoordeeling zoo als in België plaats heeft, had cene briefwisseling
met de stedelijke regeringen van Amsterdam's Hage en Rotterdam ten ge
volge, welke regeringen zich niet gunstig ten deze verklaarden, zoodat van
de zaak voorloopig werd afgezien.
Belangrijke mededeelingen werden door verschillende leden gedaan op bet
gebied der schilder-, beeldhouw-, graveer-, boinv- en toonkunst. Betreffende
de schilderkunst door de Ileeren Mr. C. A. den Tex, C. Kruseman, de Vos,
Roycr en J. A. Kruseman betreffende de beeldhouwkunst: door de Hecren
J. A. Kruseman, Is. Warnsinck en Mr. C. A. den Tex; betreffende de gra
veerkunst: door de Heeren Tanrel, Warnsinck en Kruseman; betreffende de
bouwkunst: door de Heeren den Tex, Warnsinck en Tetar van Elven; en
betreffende de toonkunst: door de Heeren Bertelman, Warnsinck en den Tex.
De klasse ondersteunde de derde klasse in bet onderzoek van een door den
Heer Hoogkamer aan laatstgemelde klasse ingezonden opstel over de Encau-
stiek der ouden. AVijders verzocht zij dat liet kabinet van Pleisterbeelden te
Leydenna den dood van den Heer D. P. G. Humbert de Superville, naar
Amsterdam zou worden overgebragt en aldaar in de lokalen der Akademie
van beeldende kunsten geplaatst, aan welk verzoek echter door den Minister
van Binnenl. Zaken niet is voldaan.
Eene zaak van meer algemeen kunstbelang is de vervaardiging van electro-
typische afgietsels van de beelden, die zich in de kamer van zeldzaamheden
op het Raadhuis alhier bevinden, welke taak door de klasse is opgedragen
aan onzen stadgenoot P. J. Eranzoniouder toezigt van de Heeren J. AV. Pie-
neman en Royer.
De instandhouding der oude gebouwen en gedenkteekenen des vaderlands
was eene zaak van algemeen belang, »die de klasse veel cn langdurig bezig
hield." De Heeren Tetar van Elven en Alberdingk Thijm hadden daartoe
aanleiding gegeven, en de klasse had, zich tot den Minister van Binnenl. Za
ken gewendmet verzoek: 1°. om voor de bewaring van de hier bedoelde
gebouwen de vcreischte zorg te dragen; 2°. om ingeval van onvermijdelijk
noodige slooping, daarvan vooraf juiste cn naauwkeurige al'teekening te doen
vervaardigen; 3°. om ingeval van verbouwing, de ontwerpen door deskundigen
te doen beoordeelenen zieti daarbij te verstaan met de maatschappij ter be
vordering van bouwkunst. Ten gevolge van dezen stap zijn de Gouverneurs
der verschillende provinciën, die reeds, luidens liet antwoord des Ministers,
in 1844 op het belang der zaak waren opmerkzaam gemaakt, op nieuws
daartoe aangeschreven.
De Hooggeleerde Heer Mr. D. J. van Lennep bragt daarna verslag uit, om
trent één ingekomen antwoord op de, uit de erflating van den lieer Hoeufft,
uitgeschreven prijsvraag van een Latijnsch dichtstuk, welk antwoord, getiteld
Minnekoutmet berijmde Nederd. vertaling, der bekroouing niet waardig werd
gekeurd.
De Voorzitter wenschte toen verder de klasse geluk, bij de uitschrijving
van hare prijsvragen, (behalve de muzikale, die onbeantwoord was gebleven)
gelukkiger te zijn geweest, waarna de Heer A. B.B. Taurel, namens de com
missie voor de graveerkunst een Fransch verslag las, inhoudende dat twee
kunstenaars gravures hadden ingezonden, zijnde de Heer J. AV. Kaiser, eene
gravure naar de schilderij van N. Pieneman, het kwetsen van de Ruiter voor
Syracuseen cene naar Rembrandt's staalmeestersen de Heer E. Taurel,
cene gravure naar Royer's standbeeld van Prins Willem I. Op voorstel der
commissie kende de klasse den gouden eereprijs toe aan den Heer J. AV. Kai
ser, voor zijne eerstgrmclde gravure, en honderd gulden aan den Heer Tau
rel, als aanmoediging; wordende overigens hoogst loffelijke melding gemaakt
van eene nog onvollooide gravure van den Heer Kaiser, de schuttersmaaltijd
naar van der Helst.
Het verslag der commissie voor de historie-schilderkunstwerd gedaan door
den Heer J. A. Kruseman Jz. Op de prijsvraag: Petrus en Johannes bij het
ledige graf van den Heilandwaren ingekomen drie stukkenwaarover de
commissie hare beredeneerde hoogst gunstige oordeelvelling mededeelde, bij
zonder omtrent twee der ingezonden stukken. De commissie stelde voor,
daar bet bier geen gewoonmaar inderdaad buitengewoon werk betreft, den
uitgeloofden eereprijs, bestaande in een gouden eerepenning, ter innerlijke
waarde van ƒ300, en eene gelijke som in geld, niet op één hoofd te ver
eenigen, maar aan liet stuk, geteekend met de spreuk: Zalig zijn zij die
geloovenden gouden eerepeuning, en aan dat, geteekend met de spreuk:
Hij is verrezende som van 300 toe te kennen; terwijl het derde stuk
eene eervolle vermelding verdient.
De klasse bad zich daarmede vereenigd en bij het qpenen van liet naam
briefje van bet met den gouden eerepenning bekroo?ide stuk bleek de ver
vaardiger te zijn de Heer J. van Dijk, kweekeling der Koninklijke Academie
van Beeldende Kunsten alhier. Het naambriefje van het tweede stuk ver
meende de voorzitter niet te mogen openen zonder toestemming van den be
kroonde, cn aan de nitnoodiging des voorzitters, zich bekend te maken, zoo
bij in de vergadering aanwezig ware, niet wordende voldaan, bleef het naam
briefje ongeopend.
Als nieuwe prijsvraag, in bet vak der beeldhouwkunst, werd uitgeschre
ven: eene voorstelling in pleister, Telemaclius als slaaf het vee hoedende.
De vergadering werd daarop gesloten.
Van de vergadering der 2l,e klasse op den volgenden dag gehouden, in
welke de Heer ter Haar een dichtstuk over het Communismus en de Heer
L. J. F. Janssen eene beschouwing van den vooruitgang en de beoefening der
Monumentele Vaderl. Oudheidkunde in de laatste 25 jaren, voordroeg, zien
wij ons door plaatsgebrek gedrongen, het verslag tot een volgend Noinmer uit
te stellen.