met de organieke wetten zou kunnen bezig bonden. Toen echter heeft hij
groote teleurstelling ondervonden door eene ziekte gedurende zes weken, die
hem belet hebben, niet in het beheer van het dagelijksch werk, maar in de
behandeling der andere, groote en belangrijke onderwerpen, welke meer inspan
ning van den geest vercischen. Wanneer men nu in aanmerking neemt
den tijd dien de Minister behoefde om vertrouwd te worden met den gewo
nen gang van zaken, en de ramp welke hem getroffen heeft, de ongesteld
heid welke hem zes weken ontnam, en wanneer men daarbij let dat, ten
gevolge der bestaande inrigting van het bestuur, vooral hij dergelijke werk
zaamheden als de voorbereiding tot de organieke wetgeving vordert, men niet
altoos die ondersteuning ondervindt, welke een Minister mogt verwachten zoo
dat men: tot voorbereiding van dergelijke werkzaamheden, langzamerhand
andere organen zal moeten trachten te scheppen, dan zal men moeten er
kennen, dat zoo iemand teleurstelling heeft ondervonden, hij, Minister, die
in de eerste plaats moet zijn. En nu zal ZExc. zeggen wat er tot nu toe
geschied is en hetgeen er volgen zal, zonder met juistheid het tijdstip, waarop
de organieke wetten zullen worden aangeboden, te knnnen opgeven. De
ontwerpen nopens het kicsregt en de provinciaal- en gemeente verkiezingen
hangen als het ware te zamenen hebben denzelfden census tot basis. Als
voorbereidende maatregel zijn er hij Koninklijk Besluit vier commission be
noemd, waarvan twee hare werkzaamheden hebben afgehandeld; terwijl van
twee andere het antwoord nog verwacht wordt. Dit ligt niet aan den Minis
ter. Brieven van rappel, zoo als men die zaken noemt, laat hij genoeg
schrijven. De Minister kan haar niet dwingen, maar men moet ook niet ver
gelen dat do werkzaamheden der commissiën geene mechanische zijn. De Mi
nister zal hierbij ook niet toepassen, dat men hier te lande niet gewoon is
snel Ie werken. Nu hoopt hij echter stellig te weeg te zullen brengen, dat
de bestaande Provine. Staten dezen zomer niet op nieuw zullen behoeven te
vergaderen. Dij hoopt, do provinciale en de kieswet te gelijk te zullen
aanbieden, en dit zoo tijdig, dat zal kunnen voorkomen worden betgeen voor
leden jaar is geschied. Ilij kan echter niet met juistheid het tijdstip der aan
bieding bepalen, zoo lang niet alle commissiën zullen geantwoord hebben. De
A'ergaderirig der algemeene commissie hangt van den Minister af. Deze zal
spoedig plaats hebben. Maar wat verder den loop van het onderzoek, b. v.
van den Baad van State, betreft, men gevoelt dat geen Minister in staat is,
bij voorbaat deswege iets op te geven en dus het juiste tijdstip der aanbie
ding te bepalen. Maar het stellig voornemen en de verwachting des Ministers
is, zoo tijdig aan de Kamer de provinciale- en de kieswet aan te bieden, dat,
na de aanneming, men reeds dezen zomer eene nieuwe provinciale Vertegen
woordiging kan hebben.
De Heer Donker Curtius heeft met genoegen door den Minister hooren uit
eenzettenhoe vele moeijelijkheden in de daarsteliing van wetten een Minis
terie ondervindt. Het is Spr. aangenaamdit gehoord te hebben uit den
mond van den tegenwoordigen Minister van Binncnl. Zaken. Ilij hoopt dat
dc Kamer thans deze denkbeelden meer zal kunnen beamen dan vroeger.
Maar Spr. heeft het woord gevraagd, omdat de Kamer uit zijn stilzwijgen
niet zou afleiden, dat hij den weg, door den Minister van Binncnl. Zaken
ingeslagen, nopens de samenstelling der kieswetten, zou goedkeuren. Waar
lijk de ingeslagen weg is op verre na niet de kortste; en spr. wenscht ten
deze geheel ongepraejudicieerd te blijven.
De Minister doet opmerken dat men het eerste gedeelte van hetgeen door
den vorigen spr. is gezegd, zou kunnen opvatten in dien zin, alsof hij, Mi
nister, de billijkheid, welke hij verlangt, niet aan een voiig Gouvernement
zou hebben verleend. Z. Exc. moet hierop antwoorden, dat uit zijn mond
nimmer een aandrang is geschied op eene spoedige indiening van wetten. Ilij
heeft zich wel uitgelaten over bet. niet voldoende, over het niet volledige der
wetten, niet over het tijdstip der aanbieding. En wat betreft den nopens
dc kieswetten gevolgden weg, de discussie daarover komt eigenlijk thans niet
te pas, maar wel na de aanbieding der voordragt. Maar hot lid uit Almelo
heeft gezegd, dat dc gevolgde weg niet de kortste is. Doelt de Minister heeft
gemeend niet den koristen te moeten hewandelc-nwanneer de langere be
ter is. De Kamer kan niet verlangen, dat de wetten zoo worden zamen-
gesleld datom ze in kortoren tijd af te werken dc goede zatnenslelling
er onder leed. Men heeft gemeend alles te doen wat men kon, om tot eenen
cenigzins vasten en redelijken grondslag voor de uiloefening van het kiesregt
te komen. Men heeft daartoe den weg ingeslagen, gelijk dit hij het besluit,
houdende benoeming der commissiën, is geschied. De uitkomst zal de Mi
nister hoopt dit, de goedkeuring der Kamer wegdragen.
De beraadslagingen over dc brievenposterij worden voortgezet.
De Heer van der Linden acht het beginsel van uitsluitend brieven-vervoer
van den Staat, voor verkeerd, en incent dat hij eene verwerping der voor
dragt, het publiek geen der voordeden verlipzen zal, die het bezit.
De Heer van Uandwyck is overtuigd dat dc natie een groot behing heeft
bij eene goede inrigting van het postwezen en dat deze niet mogelijk is hij
het heerschen van te groote concurrentie. Maar nu moet de Staat ook zorgen
dat de posterij in alle rigtingen voorzie en dat zij zich niet bepale tot die
streken, waar het vervoer zonder schade geschieden kan. De provinciale
fondsen in vier gewesten betalen 11,175om in dc gebiekkigc wijze van de
dienst der post te voorzien. Dit is noch billijk, noch geoorloofd. Hij wenscht
alzoo van den Minister te vernemen, 1°. of de Regering van oordeel blijft,
dat het grootste offer, dat de administratie kan dragen, daarin bestaat dat
zij die wegen of rigtingen opentwaarop het vervoer van brieven geen schade
zal te weeg brengen, en 2°. of dc Staat voor zijne rekening nemen zal de
uitgaven, die nu ten behoeve der posterij door de provinciën worden gedragen?
De Heer Dullert verlangt: 1°. dat de tegenwoordige maatregel een overgang
zij tot de vaststelling van een uniform-tax, en 2°. dat de wet na zekeren tijd
aan eene herziening worde onderworpen; wordt daaraan voldaan, dan zal hij
stemmen voor het beginsel der voordragt.
De Heer de Man meent, dat men niet vooraf moet bepalen, dat men het
ontwerp niet zal aannemen, omdat men het beginsel afkeurt, ook al mogt
het door amendementen aanmerkelijk verbeterd worden. Het is wenschelijk
dat men de handen ineen slaom de wet zoo goed mogelijk te maken.
De Heer Poortman verklaart zich tegen het ontwerp. Hij vat niet hoe zon
der de uitsluitende bevoegdheid van den Staat, tot het vervoer van brieven,
geene verbeteringen in het Postwezen zouden kunnen worden ingevoerd.
De lieer Moraaz zal indien de grondslag van het ontwerp mogt worden
aangenomengaarne medewerken om daarin die wijzigingen aan te nemen
die tot verbetering kunnen strekken. Hij behoudt zich echter steeds voor ten
slotte het geheele ontwerp af te stemmen.
De Heer de Eremery verklaart zich mede ten voordeele van den uniform-
tax en gelooft, dat wanneer men aanneemt, dat er bij toenemend brieven
vervoer, 30 a 35 millioen brieven jaarlijks zullen moeten vervoerd worden,
een uniform-tax van 5 centen zou kunnen worden ingevoerd, zonder dat dc
belangen der schatkist daardoor in het minst zouden worden benadeeld.
De Minister van Firianticn verdedigt de wet breedvoerig tegen de gemaakte
bedenkingen. Hij herinnert nogmaals dat een inkomen van 13 ton voor de
schatkist niet ligtvaardig mag worden prijs gegeven. Die weg werd aange
wezen. Men heeft gevraagd Waarom niet begonnen met de verbetering der
administratie en daarna eene wet ingediend Z. Exc. wenschte zoodanig te
hebben kunnen handelen, maar verbeteringen kunnen niet ingevoerd worden,
dan ten koste van geldelijke opofferingen en daartoe was men niet in staat.
Verder verdedigt de Minister het uitsluitend brievenvoer van staatswege, en
wat de waarborgen betreft voor het gerief der ingezetenen, dat verlangen is
niet onbillijk, maar kan alligt in 't ongerijmde overdreven worden, zoo als
de Minister in bijzonderheden aantoont. Verder zet hij nog nader de zwarig
heden tegen de postzegels en van de gelijken port uit een, en beantwoordt ten
slotte eenige bepaaldelijk aan hem gerigte vragen:
1°. Het antwoord aan den Heer Fokker, met betrekking tot de Telegra-
phenmoet hij schuldig blijven, want hij zou tot volledige beantwoording
in overleg dienen te treden met den Minister van Binnenl. Zaken tot wiens
departement deze zaak behoort. Z. Exc. wil evenwel erkennen, dat de uitvoe
ring van dat besluit tot moeijelijkheden aanleiding zou knnnen geven.
2°. Aan den Heer Dullert, a. deze wet is niet anders dan een overgangs
maatregel tot het uniform-port, en b. heeft geen bezwaar in eene bepaling
dat de tegenwoordige wet binnen een zeker aantal jaren aan eene herziening
zal worden onderworpen.
3°. Aan den Heer van Uandwyck, a. de regel is en blijft dat er zoo veel
mogelijk gezorgd zal wordendat er in alle rigtingen vervoermiddelen zullen
aanwezig zijn, doch de beslissing in hoe ver de opoffering daartoe geëvenre-
digd zijn aan het belang der ingezetenen, deze bestaat uit den aard der zaak
te verblijven bij de administratie, daar sommige plaatsen zóó weinig brieven
vervoer opleveren dat daaromtrent niet altijd de regel zal kunnen gelden
en ad b. als deze wet zal zijn ingevoerdzullen de gelden tot dus ver nit de
provinciale kassen als bekostiging van brievenvervoer bijgedragen, komen ten
laste der algemeene schatkist.
De Heer Groen van Prinsterer raadt nog de aanneming der wet aan en
komt daarna tot het gesprokene op heden morgen, door den Minister van Bin
nenl. Zaken. De Minister heeft vooreerst gewezen op zijne ongesteldheid ge
durende zes weken; heeft wijders gezegd, dat hij zich moest vertrouwd ma
ken met den gang van het bestuur dat er organen noodig waren voor de
bearbeiding van organieke wetten en dat men in Nederland niet gewoon was
snel te werken. Maar, vraagt Spr., wist men dat dan niet, toen men het
vijfde add. artikel maakte? En nu heeft de Minister als zijne meening op
gegeven, dat dezen zomer reeds de nieuwe Prov. Staten zitting zullen kunnen
nemen, omdat de Minister in de verwachting verkeerde, dat vóór dien tijd de
provinciale en kieswet zouden kunnen zijn vastgesteld. Maar Spr. durft voor
zich wel eene weddingschap aangaan voor het tegendeel, en dat wel degelijk de
oude Prov. Staten ook dit jaar nog zullen optreden. De Minister heeft ook ge
zegd in antwoord op het lid uit Almelo, dat hij nooit zou hebben aange
drongen op spoedige aanbieding van wetten. Nu begrijpt Spr., dat de Minister
nooit kan hebben aangedrongen op onbehoorlijke overhaasting; maar hij
meent zich toch te herinneren, dat hij niet afkccrig was van de aanbeveling
tot bctamelijken spoed. Waarom heeft de Minister enkel gewezen op de kies
wet en op de provinciale wet Spr. wil hier nu nog niet eens wijzen op
de lange lijst van organieke wetten, die als het uitvloeisel der gewijzigde
Grondwet vaststelling vorderen, maar neemt alleen ter hand het 5dl! add.
art. der Grondwet. Daarbij is niet alleen sprake van de provinciale en kies
wet, maar van nog vele andere organieke wetten, die dadelijke afdoening
vorderen, als: de Ministeriële verantwoordelijkheid, het onderwijs, dc reg-
terlijke organisatie, het armwezen, het regt van vereeniging en vergadering,
en waarbij nog gevoegd kunnen worden de niet onbelangrijke voordragten op
het regentschap en de voogdij. En nu vraagt hij, of de mededceling van den
Minister van Binnenl. Zaken ons veel verder heeft gebragt of eenige meerdere
hoop gegeven heeft op de vaststelling der organieke wettenwaaraan zoo
groote behoefte bestaat
Spr. eindigt met een woord van deelneming te niten over den toestand van
het ministerie. HÜ ziet die organieke wetten nog zoo spoedig niet aangebo
den, men blijft nog in dien wachtenden toestand, uitgedrukt door de ver-