LEYDSCHE
COURANT.
YRTJDAG, 1 FEBRUARIJ.
BIIMVEIVLANDSCHE BERJGTEJN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zaturdag Avond.
hê.
De Prijs der Courant is f IS in het jaar;
de afzonderlijke nommers werden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN31 Januarij.
7.. M. heeft benoemd tot Rector-Magnificus aan onze Hoogeschool, voor het
Akadcmie-jaar 18501851 den llooglceraar in de Itegten Mr. J. de Wall.
H. M. de Koningin-Moeder heeft mede aan de Commissie, met eene
loterij heiast ten behoeve der armen van de Vereeniging van den 11. Vincen-
tius a Paulo alhier, een voorwerp als prijs doen toekomen, bestaande in een
fraai geborduurd lichtscherm.
In ons vorig nommer deelden wij mede, dat Dr. Feye, van het Semi
narium te Warmond, benoemd was tot Hooglceraar te l.euven, in het Ka-
noniek regt; thans meldt de Tijddal de Vice-Superior, Z. Exc. de Belgrado,
in zijne plaats aan het Seminarium benoemd heeft, den Eerw. Heer van der
Burgt, voormalig kweekeling van de Universiteit te Lenven, en Baccalaureus
in de theologie.
Wij verzoeken den lezer, de Advertentie Goeden STocht niet over
't hoofd te zien. Wat aardige inval van die Briefschrijfster aan onzen gelief
den Volksdichter! Vond zoo menig Dichter bij dergelijke poging alleen om
t.ijn goeden wil medewerking; 'tzal Tollens er wel niet aan ontbreken.
Het verslag van den Heer Thiers namens de Commissie van voorziening
en openbaren onderstandis verleden week bij de Fransche Kamer rondge
deeld. Het handelt: 1°. over den kinderlijken en aankomenden leeftijd;
2°. den middelbaren leeftijd; 3". den ouderdom.
Voor 'teerste vraagt men uitbreiding van de instelling ter verzorging van
zuigelingen (crèches), bewaarscholen er. strafkoloniën, en kondigt drie voor
stellen van wet aan op den werktijd der kinderen in de fabrieken op den
leertijd en op jeugdige misdadigers.
Bij het tweede punt is men in uitvoerige beschouwing getreden omtrent
verschillende stelsels, en de voorzorgen van staatswege, alsmede over de ko
lonisatie en de wering van bedelarij, door verbeterde inrigting der werkhui
zen, verbetering der woningen, door maatschappijen tot onderlinge hulp.
Bij den ouderdom is gehandeld over de spaarkassen en de gestichten.
Wij deelen hier van dit zeer uitgebreide stuk, uit de algemeene beginselen
en de slotsom eenige der voornaamste punten mede; terwijl overigens dit ver
slag aliezins in zijn geheel de opmerkzame lezing verdient van allen, die in
de hier te lande in zoo hoogst moeijelijke zaak van de armoede belang stellen
al is het ook dat men zich mei zijne godsdienst ig-wijsgeerige beschouwingen
niet geheel kan vereenigen.
De weldadigheid is voorzeker eene der schoonste deugdenzoo van den
mcnsch op zich zeiven als van den Staat. De eerste is vrij in zijne giften
de andere niet; want bij beschikt over het geld der belastingen, niet alleen
der rijken maar ook der armen, bij moet dus toezien regtvaardig te blijven
en binnen de regelen van een goed en billijk beheerhij mag niet nemen
van den eenen arme, om het den andere te geven. De Staat moet in een
woord een braaf man zijn, die door de liefde tot het goede en schoone geleid
wordt, en zoo zal hij tevens een regtvaardig en wijs man wezen.
Het grondbeginsel van iedere maatschappij is dat de inensch in zijn eigen
onderhoud voorzietanders houdt alle werkzaamheid op. De liefdadigheid
moet vrij blijven. De arme kan niet eischen dit moet niet strekken om
de aanspraak der armoede op de liefdadigheid weg te redeneren of de liefda
digheid te doen verflaauwen, inaar om de ware beginsels vast te stellen en
de rampzalige gevolgen van valsche onberedeneerde leerstellingen te voorkomen.
De eene prijst uitsluitend de bijzondere liefdadigheid aan. De andere die van
den Staal. Beide stelsels zijn overdreven, de dwaaste is gewis die, welke alles
van den Staat wil hebben. Laat de Godsdienst haren gang gaan, verhinder
niet goed te doen; laat ieder naar zijnen aard begaan, en laat dan de Staat
komen, en doen wal er overblijft, en laat alzoo allen om strijd medewerken
tot leniging der armoede.
Laat ons nu zien wat het voorgeslacht al gedaan heeft, en wij zullen,
('lis treurig voor onzen hoogmoed! ontwaren, dat het voornaamste reeds be
staat; maar blijft er weinig over om nieuw te stichten, er is zeer veel dat
te volmaken en uit te breiden is. Onder de waarlijk nieuwe voorstellen is
er zoo veel, niet overeen te brengen met het regt van eigendom en persoonlijke
vrijheid, zoo veel hersenschimmigs en onuitvoerlijks. Maar al komt men te
laat om veel nieuws te stichten, men komt niet te laat om 't bestaande te
ondersteunen en te verbeteren.
Nadat in het verslag de bovengemelde drie tijdperken van 's menschen leven
zijn behandeld, besluit hel met nog eenige algemeene beschouwingen, waaruit
wij hier nog het volgende mededeelen.
Wat de maatschappij tot nu toe deed, was stellig goed en nuttig; juist
het twijfelachtige, betwistbare, is achtergebleven. Evenwel daarom is 't nog
niet te veroordeelenen wij beweren geenszins dat alles reeds gedaan zou
zijn. Maar al blijft er nog goeds te doen overig, is het niet datgene waar
van men gedroomd heeft. Ook de Staat is als de enkele mcnsch binnen den
engen grens van 't mogelijke beperkt, en te beloven dat men die overschrij
den zal, is hoop scheppen die op droefheid, ja dikwerf op wanhoop uitloopt.
Wij toonen dit niet aanom ons in onvruchtbare twisten te begeven
maar om de gedachten bij 't mogelijke te bepalen. Voorts werke tot oefening
van weldadigheid ieder mede, bijzondere personenvcreenigingen, de Kerk
de Staat, ieder is er noodig. De menscbelijke ellende is onmetelijk, en de
vereeniging van aller vrije handeling is nog onvoldoende ter leeniging.
Stoolen wij niemand terug; inaar bedriegen wij het volk niet, noch ons
zeiven, door het onmogelijke te beloven. Wij hebben ons niet in de we-
zentlijkheid willen plaatsen, om het uitvoerbare in 'tgeringste te verminde
ren, maar wel om het noodlottige en gevaarlijke van het beloofde, doch on-
nitvoerlijke goede, tegen te gaan.
Omtrent den toestand onzer rivierendeelt de Staats-Courant van
gisteren onder anderen het volgende mede:
Over het algemeen schijnt die toestand voor het oogenblik wel eenigzins
zorgelijk te zijn, omdat zij overal nog vastzitten, terwijl op de beneden
rivieren in Duitschland het ijs drijvende en ineengedrongen is, zoodat bij een
aanhoudenden dooihet ijs en water van boven zich langs de Nederlandscha
rivieren kan ophoopenvóór dat zij losgegaan zijnen eenen uitweg voor het
ijs aanbieden.
's GRAVENIIAGE, 30 Januarij.
Z. M. heeft benoemd, met ingang van 1°. April, tot Hoofd-Ingenieur van
den waterstaat van de lste klasse, den Hoofd-Ingenieur van de 2de klasse A.
Caland tot Hoofd-Ingenieur van de 2de klasse den Ingenieur van de 3de
klasse J. A. van Essen, en bepaald dat weder bij het corps Ingenieurs van
den waterstaat zal invallen de Ingenieur van de l)te klasse N. J. van der
Lee, in 1845 met onbepaald verlof in dienst van de Nederlandscbe Rijn
spoorweg-Maatschappij overgegaan.
Z. M. heeft bevorderd tol Vice-Admiraal den Schout-bij-Nacht van den
Bosch en hem tevens benoemd tot Bevelhebber over 's I.ands zecmagt in
Oost-Indië en tot Inspecteur der Marine aldaar.
Ook heeft Z. M. tot Schout-bij-Nacht benoemd, den Kapitein Ier Zee
H. H. T. Coops, Directeur en Commandant der Marine te Vlissingen.
Nog heeft Z. M. benoemd tot Directeur van het Postkantoor te Arnhem,
den Heer G. W. Muller Massis, thans eerste Commies; deze betrekking zal
voorloopig niet worden vervuld.
De Minister van Binnenlandsche Zakenzal Zaturdag weJcrom geen
gehoor verleenen.
Bij voortduring verzekert men dat de komst van de Hecren Bassine, Prof.
aan de Acad, van kunsten te Petersburg, en den Luit. der garde Ledeknicky,
in de Residentie, geene andere strekking zou hebben dan te onderhandelen
over den aankoop van het kabinet van schilderijen vari wijlen Z. M. Koning
Willem II, dat zich in de Gothische zaal van het paleis alhier bevindt.
Men voegt er bijdat de Heeren Pioneman en de Keyzer belast zouden zijn
om de onderhandelingen over dien verkoop inet die Hecren te voeren.
Heden had alhier plaats de plegtige inwijding van het Israëlitischs
Weeshuis, aan welke inrigting hier ter stede reeds lang behoefte bestond.
Nadat de genoodigdigden gezeten waren en een uitmuntend geoefend koor
de 118de Psalm, vs. 2629 had aangeheven, sprak de Wcl-Eerw. Heer
B. S. Berenstein, als President der Commissie van oprigtingeene toepass<dijka
feestrede uit, handelende vooreerst over de ware weldadigheid en ten andera
over den oorsprong, den gang en de voltooijing van dit liefdewerk. Een roe
rende tusschenzang, uit het hart van den verdienstelijken dichter E. M. Ca-
lisch gevloeid, gaf eene gepaste afwisseling tusschen het eerste en tweede ge
deelte der feestrede. Na den fleer Berenstein heeft Mr. A. de PintoRegent-
President, eene kernachtige, hartelijke toespraak lot de weeskinderen gcrigt
en hun de pligten voorgehouden jegens God en hunne beschermers. Het in-