ran Schokland naar Kampen dagelijks inenschen en sleeden overkwamen
met goederen beladen.
's GRAVENHAGE, 15 Januari].
Z. M. heeft lot Ridder der Orde van den Nederl. Leeuw benoemd den Wel-
Eerw. lieer A. van den Heuvel, pasloor der parochie van St. Pieter te 'sfleito-
genbosch uit aanmerking der uilstckende diensten door hem in belang der
hulpbehoevende volksklasse te dier steile bewezen.
En tot Ridder met de Ster der Orde van de Eikenkroon den Colonel Raron
H. F. C. Forstner van Dainhenoy, tot Ridders dier Orde den Kapitein Jhr.
E. A. O. de Casemhroot en den Heer Margadant, allen belast met het onder
wijs van Z. K. II. den I'rins van Oranje, bij gelegenheid van het eerste exa
men door hem afgelegd. Ook heeft Z. NI. tot Ridder dier Orde benoemd,
den 2de" Luitenant van Wrangelvan het 4dc reg. Inf., te 's Hertogenbosch
om zijne rnenschlicvendheid te beloonen voor het redden van inenschen met
eigen levensgevaar; 22 November 11. had hij voor de vierde maal zijn eigen
leven in de waagschaal gesteld om een' zekere A. Schuurmanuit de Dieze
te redden.
Z. M. heeft den Heer Mr. N. H. de Lange, thans Advokaat te Alkmaar,
benoemd tot Procureur bij de Arrond.-Regtb. aldaar.
Naar men verneemtworden er alhier nog meerdere bezuinigingen ten
gevolge van vereenvoudigingen voorbereid: zoo spreekt men van de afschaffing
der afdeeling syndicaat-liquidatie, waarvan het personeel, bij gelegenheid van
de afschaffing van dat ligchaam, aan finantiën was toegevoegd. Evenzeer
zoude het restant van het nijverheids-departement, tijdens de voorschotten
ingesteld en dat nu niet meer van dien aard heeft te geven of te ontvan
gen, wegvallen.
Door het departement van Binnrnlandsclie Zaken zijn de Gouverneurs dcr
provinciën aangeschreven uit iedere provincie een' ambtenaar van het pro
vinciaal bestuur aan dat departement te zenden, tegen ecne toelage van ƒ100
's maands en vrije reiskosten, ten einde het werk der telling van de bevol
king te helpen in orde brengen.
Ter voorbereiding van het werk der vcrdeeling van het Rijk in kies
districten en de bepaling van den census, heeft Z. M. een besluit genomen,
en naar aanleiding daarvan, is door den Minister van Binnenl. Zaken, eene
instructie voor de commissien vastgesteld.
Bij het besluit wordt, op grond van het voorschrift van art. 76 der Gwt.
dat ter verkiezing der Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaalhet
rijk in kiesdistricten zal worden verdeeld, ter voorlichting van Z. M. vier
commissien benoemd, uit leden van Gedeputeerde Staten van de verschillende
provinciën zamengesteld, en deze belast met bet ontwerpen van een plan van
verdeeling van het rijk in kiesdistricten, overeenkomstig de instructie door
den Minister van Binnen). Zaken vast te stellen.
Tot Leden der commissien zijn benoemd
Van de commissie voor de provinciën Noordbrabant en LimburgB. J.
Mutsaers, Lid van Gcd. Staten der prov. Noordbrabant; II. J. J. I.. Ridder
de Stuers, Lid van de Ged. Staten van Limburg.
Van de Commissie voor de provinciën Gelderland Utrecht en Overijssel
Mr. D. W. G. I. H. Baron Branlsen van de Zijp, Lid van de Ged. Staten van
Gelderland; Mr. II. A. Laan, Lid van Ged. Staten van Utrecht; J. A. Baron
van Fridagh Lid van de Ged. Staten van Overijssel.
Van de Commissie voor de provinciën Zuid-Holland, Noord-Holland en Zee
land Jhr. A. van Heteren Gevers, Lid van Ged. Staten van Zuid-Holland;
C. van Bommel, Lid van Ged. Staten van Noord-Holland; J. J. Sprcnger,
Lid van Ged. Staten van Zeeland.
Van de Commissie voor de provinciën Fiiesland, Groningen en Drenthe:
P. Koumans Smeding, lid van Ged. Staten van Friesland; Jhr. Mr. U. W. F.
van Panhuis, lid van Ged. Staten van Groningen Jhr. It. A. van Echten van
Holthe, lid van Ged. Staten van Drenthe.
De instructie van den Minister luidt als volgt:
Art. 1. Elke commissie werkt voerloopig op zich zelve en is heiast met
de verdeeling der provinciënwaarvoor zij is benoemd. Voor zooveel noodig
Ircedt zij in gemeenschap met de overige commissiën.
Na afloop dezer aanvankelijk verdeelde werkzaamheden vercenigen zich alle
commissien in 's Gravenhagein eene vergadering, onder Voorzitterschap van
den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Art. 2. De hoofd-kiesdistricten zullen doorgaans 90,000 zielen tellen. Uit
hoofde van bijzondere omstandigheden zullen cr ook groolere disliicten en
kleinere van 45,000 zielen, kunnen worden vooigesteld.
Art. 3. In geen geval zal het cijfer der bevolking van een hoofdkiesdistrict
beneden 45,000 of het veelvoud van dien mogen zijn, maar wel dit getal
ccnigermatc kunnen te boven gaan.
Art. 4. Voor de vaststelling van den census zullen de commissiën eerst
onderzoeken welke ccnsns voor elk district in zijn geheel aannemelijk schijnt.
Eerst daarna komt in overweging of bijzondere deelcn van het district eene
afwijking van den algemeenen census vorderen.
Alt. 5. De commissiën zullen tol dat einde beginnen met bet minimum
20: en dit toepassen op de districten, die er uithoofde hunner gesteldheid
of liever die hunner ingezetenen vatbaar voor schijnen en vervolgens traps
wijze opklimmende, het cijfer naar de eischen dierzelfde gesteldheid voor do
andere districten verhoogen.
Art. 6. Zij zorgen den census in allen gevalle niet te verhoogen boven
dien van het voorloopig kiesreglement, en evenmin buiten noodzaak volgens
haar inzien, boven de cijfers van de laatste voordragt der kieswet.
Art. 7. Na het vaststellen der hoofdkiesdistrielen zullen de commissien de
onderdistricten bepalen en daartoe iedere gemeente aanwijzen, welke een zeker
door haar te bepalen zielental bevat.
Kleinere gemeenten zullen zóó vele in een onderdistrict worden bij elkander
gevoegd, als waarvan de gezamc-ntlijke bevolking het door de commissie aan
genomen minimum van zielental bedraagt.
Art. 8. Elke commissie maakt een verslag harer verrigtingen op, met
hijvoeging van eenen staat, aanduidende:
1°. De gemeenten, waar elk hoofdkiesdistrict volgens het ingeleverd plan
zou bestaan met opgave der provincie waartoe elke gemeente behoort. 2°. De
bevolking van elk hoofdkiesdictrict en van alle daarin gelegene gemeenten.
3°. De hoofdplaats van elk hoofdkiesdistrict. 4°. Den voorgedragen census
voor elk hoofdkiesdistrict in het algemeen, met de uilzonderingen. 5°. De
voorgestelde verdeeling der hoofdkiesdistricten en onderdistriclen. 6°. Het ge
tal kiezers, volgens den voorgedragen census in elk district aanwezig.
Art. 9. De commissie, tot het opmaken van dit verslag gevorderd, geeft
daarvan onverwijld kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, ten
einde deze aldus in staat worde gesteld te heoordeelen op welk tijdstip hij
de commissiën in 's Gravenhage zal kunnen vereenigen.
Art. 10. De commissiën worden dringend verzocht, met de naauwkeurig-
heidwelke de haar opgedragen gewigtige taak cischt, ai den spoed te paren
dien het mogelijk is aan de zaak hij te zetten.
Door den Minister van Binnenlandsche Zaken is vastgesteld een pro
gramma voor het examen, af Ie leggen door personen, die hij het ontstaan
van vacaturen, verlangen als Opzigler van den Waterstaat te worden in
dienst gesteldhoofdzakelijk de volgende bepalingen behelzende
De Candidatcn zullen zijn Nederlanders, oud minstens twintig en hoogstens
dertig jaar, van goed physiek gestel, onberispelijk van gedrag en genietende
ecne goede gezondheid.
Omtrent deze voorafgaande bepalingen leveren zij de vereischtc bewijsstuk
ken in aan de Commissie tot het afnemen van hel examen. Eerst daarna
worden zij tot het examen toegelaten.
Het examen bevat twee afdeelingen als:
I. de kundighedenjdie volstrekt worden vereischt, en
II. de kundigheden die niet volstrekt worden vereischt, doch die in aan
merking worden genomen en aanspraak op voorkeur geven.
Afdeeling I. A. Theoretische kundigheden.
1. Zeer leesbaar schrijven.
2. De Nederduitsehe taal.
3. Hetjjop eene goede en verstaanbare wijze in geschrift brengen zijner
gedachtenzonder grove fouten.
4. Dej beginselen der rekenkunde waaronder begrepen de leer der even
redigbeden of van den zoogenaainden regel van drieën, de tientallige en de
gewone breuken, benevens eene volledige kennis van het nieuwe stelsel van
maten en gewigten en het rekenen zonder fouten.
5. De beginselen der meetkundebijzonderlijk het opmeten en berekenen
der inhouden van begaanbare oppervlakten van regelmatige en onregelmatige
ligchamen althans voor zooveel dit noodig is om de kosten van te maken
werken te kunnen berekenen.
B. Praclische kennis.
1. Het maken van situatie- en van regtlijnige teekeningen betrekkelijk
bouwkunstige en andere werken, naar daarvan op te geven maten, mits
gaders het in kaart brengen van opgemetene kleine oppervlakten gronds,
in zooverre zulks dienstig kan zijn tot toelichting van rapporten.
2. Genoegzame kennis der incest gebruikelijke bouwmaterialen, dcrzelvcr
eigenschappen, gebreken en wijze van behandeling.
3. Kennis van de verbinding en plaatsing van bouwstoffen, zoo onderling
als van onderscheidene soorten, en dus van aard-, rijs-, timmer-, metsel- en
andere werken, en van hetgeen daarbij verder moet worden in acht genomen.
4. Gebruik van het mcetkruis, van het timmermans- en metselaars-water
pas, van het zoogenaamde fleschjes-waterpas en van de gewone mcctkelting.
Afdeeling II. A. Theoretische kundigheden.
1. Bekendheid met eene of meerdere vreemde talen.
2. Algcmeene kennis der geschiedenis van Nederland, van vreemde rijken.
3. Algem. kennis der aardrijkskunde van Nederland, van vreemde rijken.
4. De rekenkunde, bijzonder de vierkanls-vvorteltrckking, de kennis dcr
logarithmen en van het gebruik der logaritinnen en sinus-tafelen.
5. De beginselen der algebra tot en met de vergelijkingen van den twee
den graad.
6. De meetkunde, voor zooveel betreft de eigenschappen der figuren, dcr
vlakken en ligchamen, met het berekenen van de inhouden., enz.
7. De voornaamste eigenschappen der kegelsneden.
8. De hoofdformulen van de goniometrie en trigonometrie, benevens de
plattc-driehoeksmeting.
9. De beginselen der statica. 10. De beginselen der hydrostatica.
11. Algcmeene beginselen der natuurkunde.
12. Beginselen der bouwkunde en kennis der zamenstelling van sluizen,
bruggen, molens, zinkwerken, opkistingenenz.
B. Practische kundigheden.
1. Bekwaamheid in een of ander handwerk, als: molenmaker, timmer
man, aardewerker, rijswerker, smid, enz.
2. Verklaring cu gebruik van meet instrumenten, als: houssole, astrola
bium en sextant.
3. Verklaring en gebruik van waterpas-instrumenten met luchtbelbuizen
en kijkers, en van de walerpasbaken.