klaagt over de tafelgelden voor den Minister van Ruilcnl. Zaken, over dc
talrijke Ambassadeurs, met liooge traktementen en noemt dit alles geldver
spilling. Daarbij gispt s,pr. bet dat er nog niets tot verligting en betere vcr-
deeling der lasten is gedaan, en niels is aangewend om de stoffelijke belangen
der natie te behartigen. Spr. zal voor de begrooting stemmen, om den bui-
tengewonen toestand waarin wij verkeerenen de geringe tijdruimte, die er
bestaat om dadelijk iets beters aan te bieden.
De Heer Borret zou ook gaarne aan eene credietwet de voorkeur hebben
gegeven, doch zal voor de begrooting stemmen, in de hoop dat daardoor alle
bezwaren uit den weg zullen worden geruimd en het Ministerie zal kunnen
overgaan lol het ontwerpen en aanbieden van de organieke wetten dat deze
in echt liberalen zin tot stand zullen kunnen komen; dat bet Ministerie zal
kunnen overgaan tot die hervormingen en reorganisation, welke het op het
ooi. roogt hebben; dat bet aan eene herziening van het belastingstelsel zal
kunnen arbeiden en dat men bet oog zal kunnen slaan op de stoffelijke be
langen der Natie. Door de goedkeuring der begrooting wil hij het Ministerie
de gelegenheid geven, zijne aandacht en arbeid aan dit alles onverdeeld te
wijden.
Spr. klaagt wijders over de verregaande partijdigheid, waarmede, naar zijn
inzien, de Katholijken, worden behandeld, die wat aangaat de bedeeling
van ambten, tot hiertoe op eene verregaande wijze zijn achteruitgezet. Dit
is door cijfers bewezen. Het blijkt uit de opgaven die door het geëerde lid
(de Heer Dommer van Poldersvoldt) gisteren ter tafel zijn gelegd.
Als grond voor die uitsluiting wordt aangevoerd dat onder de Katholijken
zich te min bekwame en kundige mannen bevinden om hen in hooge of ge-
wigtige betrekkingen te plaatsen. Dat argument is echter te zwak en niet
Ie regtvaardigen en hij acht dat verwijt niet edelmoedig, omdat het, indien
bet met de waarheid strookte (betgeen hij echter ontkent) het een gevolg zou
zijn van bet stelsel van uitsluiting, dat men op ben beeft toegepast. Zij zijn
niet in de gelegenheid gesteld, hunne talenten te doen kennen en ze ten
nutte van den staat aan te wenden. Te minder edelmoedig is het verwijt,
omdat onze voormalige zuidelijke geloofsgedooten die zelfde klagten hebben
doen hooren. Ook zij werden met hetzelfde verwijt overladen. En wat heeft
men zien gebeuren Het herboren België beeft getoond wat er van dat ver
wijt was. Wanneer men het opregt meent, dan zoeke men de mannen, en
zij zullen ook bier te lande niet ontbreken.
Maar ai ware dit ook bewezen (hetgeen hij echter mede nadrukkelijk ont
kent), dan had het gevolg daarvan moeten zijn, dat die hooge ambten niet
aan Katholijken waren veileend; dan had de Begering hen ten minste in kleine
posten moeten stellen, waarbij lezen en schrijven de hoofdzaken uitmaken.
Doch ook dit deed men niet. Men sloot ze uit, omdat zij Katholijken zijn.
Als de Regering de Grondwet getrouw en eerlijk uitvoert dan behoort zij aan
die billijke klagten te gemoct te komen. De Katholijken hebben gelijke staat
kundige regten. Zij zullen niet ophouden op de vervulling aan te dringen
en te trachten, dat de billijke klagten uit den weg worden geruimd, die zij
inogten hebben en lot dat einde zich bedienen van de wapenenvan regt
waarheid en van openbaarheid. Men moge degenen die hunne stemmen ver-
beffenbeschuldigen, de rust en orde van den staat iri gevaar te brengen.
Zij zijn overtuigd dat die beschuldiging wordt wedersproken door de geschie
denis en door hunne geheele zedelecr.
De Heer Groen van Prinstercr beeft in eene zeer uitgebreide rede zijne be
schouwingen meegedeeld over de begrooting en bovenal over de verhouding
van het Ministerie tot de Kamer en omgekeerd. Wij laten hier de hoofd
trekken van die rede volgen: Ook hij acht dc toestemming van de bcgrooting
hier minder een votum van vertrouwen dan van noodzakelijkheid. Zoo ooit
dan is thans eene oppositie uit eerzucht, uit represaille-zuchtuit weerzin
of uit persoonlijke consideration voortvloeijende, hoogst verderfelijk. Degroote
vraag is thans, of dit Ministerie kan en moet ondersteund worden, ook door
dat deel der natie dat eenige bezorgdheid mogt koesteren omlrent de begin
selen van den Minister van Binnenl. Zaken. Dat vraagpunt domineert in deze
oogenblikken alles en daarover zal hij eenige beschouwingen in 't midden
brengen. Op de vraagof deze Kamer met volkomen gerustheid dit Mi
nisterie kan ondersteunen, antwoordt hij, vooralsnog kan en moet zij dit
doen. Overgaande tot de ontwikkeling daarvan, komt spr. al dadelijk tot
het niet aanwezig zijn van een Programma van dit Ministerie; dit neemt ech
ter niet weg dat het er een heeften het is nu maar de zaak om hetzelve
inagtig te worden. Daartoe bezigt Spr. de rede van 13 Nov., en aan het
slot van dezelve meent hij geheel het stelsel van het tegenwoordig bewind te
moeten vinden, waarin het 't bestuur aanvaardt, in gedachte en in den wil
homogeen te zijn met de vertegenwoordiging.
Spr. zegt ook dat de Kamer ofschoon in zekeren zin niet homogeen, dit
in een anderen zin wel wasnamelijk in den zin van te weten wat ze niet
wilde; en dat was, dat zij noch reactionair noch revolutionair wilde zijn;
dit is in korte trekken dc karakteristieke schets dezer Kamer. Zij had dus
eene negative homogeniteit, en indien nu het programma van het Ministerie
juist is, dat het den geest der meerderheid van de Kamer uitdrukt, dan
moet men die negative homogenieteit ook hij het Ministerie aanwezig vinden.
Dat vindt hij ook, want de specialiteiten van het Ministerie uitgezonderd, die
hunne uitnemende bekwaamheden aan gewigtige onderwerpen te besteden
hebbenen daardoor minder de politieke kleur van het kabinet formeren
dan blijven er over twee Ministers die zulke kleur hebben, en de verhouding
nu van die twee Ministers, is eigenlijk de knoop van onze tegenwoordige
situatie. Die betrekking nu is zeer eenvoudig, en drukt juist uit die nega
tive homogeniteit. De Minister van Justitie is daar, ora te waken tegen revo-
lionairc uitersten; de Minister van Binncnlandsehc zaken zal waken tegen de
reactie. Er is dus inderdaad zamenwerking in dien zinen bijgevolg is ook
dit Ministerie orgaan van de geheele Kamer, zoodat men zeggen kan dat er
nu eindelijk eenparigheid hcerscht.
Die positie zal nu wel tot moeijelijkliedcn aanleiding geven, maar het is
toch reeds veel, hetgeen Spr. door voorbeelden toelicht, ten betooge vau
de dienstendie de Minister Rosenthal bewijzen kan tegenover den Minister
Thorbecke en omgekeerd. Die redenering brengt Spr. in toepassing op het
gewigtig vraagpunt van de Souvereinitcit van het Huis van Oranje, den aard
en de natuur van liet Koningschap, voor den een (T.) lost zich dit op in
eenheid van uitvoerende magtvoor den ander (R.) in eenheid van opper-
magt. Zoo ook wat de regtstreeksche verkiezingen betreftin verband tot
politieke staatsburgerschap; met het oog op de verhandeling daaroverdoor den
Heer Thorbeeke in 1845 geschreven. De theoriën daarin ontwikkeld, zijn
niet geheel vreemd aan dat wat wij in andere landen in lateren tijd hebben
zien gebeuren, en is het dan niet vertroostend, dat naast dien Minister een
ander is geplaatstdie op dit punt geheel andere beginsels is toegedaan.
Om het in 't kort bijeen te trekkenzegt Spr.De Minister Thorbecke is
meer progressief; de Minister Rosenthal is meer conservatief.
Ten slotte komt Spr. op legen sommige uitdrukkingen door eenige Sprekers
gebezigd, over de ondragelijkheid der lasten, over het klimmend misnoegen,
over eene natie, wier geduld bijna de uiterste grens heeft bereikt enz. Men
gebruike toch de meest mogelijke ouizigtighcid en beseffc dat wij nog met
Europa in een zeer gevaarlijken toestand verkeeren.
De Heer Reinders, ofschoon sterk ijverende voor doortastende vereenvoudi
ging, zal, orn den drang der omstandigheden, de begrooting als credietwet
aannemen.
Er zijn nog vele sprekers ingeschreven; morgen (Woensdag) worden de
beraadslagingen voortgezet.
Zitting van Woensdag 12 December.
Z. Exc. de Minister van Binnenl. Zaken heeft voorloopig, zonder bezoldi
ging en tot nadere beslissing der Kamersacht personen benoemd tot sleno-
graplienvoor beide deze Vergaderingen.
In de zitting van lieden is ingekomen een verzoekschrift van' den Heer
C. van der Tuuk, de voordragt behelzende van geldelijke maatregelen en
een adres van den Raad der stad Medembliktol behoud van het instituut
der Marine.
Bij de voortzetting der algemeene beraadslagingen over de hegrootings-wet
ten voor 1850, heeft de Heer van Voorst gewezen op de besparing van 17
tonnen gouds, welke de voordragt oplevert, en welke men, indien zij blijkt
doeltreffend te zijn, als een nuttig werk van het afgetreden Ministerie moet
beschouwen. Hij hoopte, dat de bewindslieden aan hunne belofte, om al
te besparen wat mogelijk was, zouden gestand doen, maar meende, dat het
gemakkelijk was belastingen af te schaffen, en gevaarlijk, om zich in dat
opzigt met overdrevene verwachtingen le vleijen. Hij oordeeldedat het als
zeker konde worden gestelddat een constitutionele regeringsvorm geenszins
als de goedkoopste konde worden beschouwd dat men zich daarvoor opoffe
ringen morst getroosten, en dat de belastingen, ofschoon zwaar, toch niet
ondragelijk waren.
De tlcer Engelen had liever eene kredietwet gewenscht voor 3 of 6 maan
den, de begrooting van het leger kwam hem steeds te groot voor, en het
behoud der Ministcriën van Eeredienst scheen hem overbodig toe. llij had
van de nieuwe bewindslieden, eenige mededeeling van het door hen in acht
te nemen stelsel verwacht.
De belastingen achtte hij voor den middenstand en voor de landbouwende
klasse op den duur ondragelijk. Met deed hem leed, dat over verongelijkin
gen ter zake van geloofsbelijdenis, was geklaagd; hij kon de gegrondheid dier
klagt niet beoordeelen maar meende, dat zij ditmaal niet had hehooren te
zijn ter sprake gebragtomdat, als zij als eene beschuldiging was jegens
afgetreden bewindsliedendeze zicli niet konden verdedigen, en zij, ten aan
zien van de sedert opgetredene Ministers, aanleiding zoude geven tot verwach
tingen, waaraan deze niet zouden kunnen voldoen, zonder hunnen pligt, om
zonder aanzien van personen le werk te gaante verzaken.
De Heer v. d. Linden oordeelde, de begrooting te moeten goedkeuren, zon
der dit als een votum van vertrouwen aan te merken en verlangde ook geen
programma, vermits hij meende te hebben geleerd, hoe weinig op dergelijke
beluigingen konde worden gerekend.
De Heer van Twist zal de begrooting aannemenen dc Ministers niet be-
moeijelijkendaar zij niet alleen tegen erkende tegenstanders te strijden zul
len hebben, maar ook welligt tegen voormalige aanhangers. Hij zal op da
den letten en geenszins naar personen zien.
De fleer de Lom de Bergli zegt. dat liet cijfer van elk onderdeel der bc
grooting hem te hoog voorkomt. Spr. acht het ongeraden zoo zeer op de ko
loniale opbrengsten te rekenen, daar volgens geloofwaardige herig ten reeds
in het aanstaande jaardie inkomsten eenige millioenen minder zullen ople
veren. Spreker zou het reglvaardig vindendat al hetgeen het nationaal
kapitaal uitmaakt, in de behoeften van den staat bijdroeg; hij wil eene be
lasting op de effecten voorstellen maar vindt eene groote ongelijkheid in de
voorregtendie aan het roerend en aan het onroerend kapitaal zijn verbon
den. Bijv. aan het bezit van effecten zijn voordeelen verbonden, welke de
grondeigendom rnisten hieruit volgt ten duidelijkste, dat de kapitalen, bij
voorkeurin effecten gestoken en aan den landbouw worden onttrokken.
De effecten vcrcischen geen kosten van beheer; bovendien heeft de slaat bij
overgang van effecten niets. Men kan die bclcenenzonder dat de schatkist