LEYDSCHE 1849. VRIJDAG, 14 DECEMBER. O UVA EK LAN DSC BE BER8GTEN. De Courant wordt Maandag, IVoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdag avond. aAl'Av ry i>' - -• V; De Prijs der Courant is f 12 in liet ja er; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. l.EYDEiY, 13 December. Als vervolg op hel werk van den lieer Jhr. \Ir. J. C. de.Jonge, Rijks- Arehivarius Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen zal de zeeschilder P. J. Schotel 45 platen uitgeven, welke op dat werk betrekking hebben. Heeds ziet de eerste aflevering liet licht, bevattende: 1°. Zeeslag hij de bank van Schoonevi ld7 Junij 1G73. 2°. Scheepsstrijd op de Goude, 11 Augus tus 1304. 3". Slag tegen Cotsu op de Zuiderzee, 11 October 1573, welke getuigt van de grondige studie en het talent des meesters, en een juist denk beeld geelt van de wijs, waarop in drie verschillende eeuwen ter zee oorlog werd gevoerd. De Heer Schotel heeft bij iedere plaat eene geschiedkundige beschrijving van het daarop voorgestelde oorlogsleit gevoegd. Z. M. heeft de oplragt er van aangenomen en het met Zijne inteekening vereeid. Dr. J. II. Schuurmans Stekhoven is door den Minister van Binnen- Jandsehe Zaken benoemd tot Conrector hij het gymnasium te Harderwijk. 's GRAVENHAGE, 13 December. Z. M. hecl't geagreëerd de beroeping tot Opperrabbijn voor het Rabhinaat te Rotterdam uilgehragt door de liiesvcrgadering hij de Nederduitsche Israë litische Hoofdsynagoge te Rotterdam, op den Heer J. Isaakson, Dr. in de wijsbegeerte eri Land-Rabbijn van Oost-Friesland, te Emden. Z. M. beeft aan den Kapitein ter Zee C. Roest, Inspecteur van 's Rijks Stoomvaartdienst met ultimo December, op zijn verzoek, eervol ontslag ver leend uit bet corps Zet-Officierenonder toekenning van pensioen, den rang van Schout-bij Nacht, en den titel van Raad-Adviseur voor de zaken der Stoomvaartdienst, buiten bezwaar van de schatkist. Ook heeft Z. M. den Kapitein ter Zee YV. J. Schuier, eervol ontslagen uil het corps Zee-Officieren onder toekenning van pensioen. Z. M. heil't den Heer P. T. van YY'ijngaerdtKunstschilder alhier, be noemd tot Onderwijzer in de llandleekenkunde aan de Kon. Akademie te Delft. Onder dagtcekening van den 2dcD dezer heeft de Minister van Binnen!. Zaken de volgende aanschrijving aan de Gedeputeerde Staten gezonden: «Krachtens ar'. 12 der schoolwet van 1806, art. 1 van het Kon. besluit van 27 Mei 1830 eu art. 6 van het Kon. besluit van 2 Januarij 1842, wordt tot de oprigtiug van scholen in steden verciseht de magtiging van bet stede lijk bestuur, zonder meer, en ten platten lande de magtiging van bet plaat selijk bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, welke laatste bevoegd zijn, bij weigering van eenig gemeente-bestuur, om die magtiging te verbenen, die weigering te handhaven, of wel de oprigtiug der school in te willigen. De vergunning tot oprigtiug van scholen hangt dus af van de plaatselijke en provinciale besturen. Niet zonder grond zou kunnen worden beweerd, dat ile uitvoerende inagt, ten deze aan die besturen toegekend, uit den aard der zaak ondergeschikt is aan de algemeene uitvoerende magt, en dat derhalve door den Koning zou kunnen worden bepaald, dat, hij weige ring van eenig provinciaal bestuur, om (Ie magtiging tot oprigting eener school te verlecnen, hooger beroep op hem zal worden toegestaan. Jk acht het evenwel, hij liet naderen eener wetgeving op het lager onderwijs, onnoo- dig zoodanig voorstel aan Z. M. te doen, doch van den anderen kant zou het inij zeer aangenaam zijn. indien de plaatselijke en provinciale besturen hij de beoordeeling van aanzoeken tot oprigting van scholen, voortaan, in den geest ,der tegenwoordige Grondwet, de meest mogelijke vrijgevigheid willen in acht -nemen. Daardoor zou de ongelijkheid ophouden, welke nu bestaat, daar sommige autoriteiten het oprigten van scholen zeer gemakkelijk, anderen daarentegen het moeijelijk maken. Aldus zou tevens gevolg worden gegeven aan de toezegging des Gouvernementsom de bestaande wettelijke bepalingen in den meest milden zin toe te passen en de voorstelling eener altijd ondra gelijke willekeur worden tegengegaan. Ik heb de eer, UE. G. A. Ie verzoe ken, zelve in dezen geest te willen handelen en de plaatselijke besturen uit te noodigen, ow voorbeeld te volgen," De Minister van Marine zal Vrijdag in plaats van ten 12, ten 9 ure, gehoor vcrleencn, en de Minister vari Binnen!. Zaken zal Zaturdag geen ge hoor verleencn. Wiveede ïïiamer der Staten-fieneraat. Zitting van Dingsdag 11 December. In deze Zitting is ingekomen eene Koninklijke boodschap ten geleide van 7 ontwerpen van wet helrelfende de heffing van provinciale belastingen voor 1850, van Noord HollandZeeland, Vriesland, Overijssel, Groningen, Dren the en Limburg. Y'erzonden aan de afdcclingen. De algemeene beraadslagingen over de begrooting worden voortgezet. De Heer van Doorn behoort tot die leden die rncenen dat reeds nu be langrijke wijzigingen daarin hadden behooren ge naakt te worden. Hij hecht waarde aan de afdoening en beslechting van zaken, en meent dat verschuiving strijdt tegen 'sLands belangen. Hij zal dan ook bezwaarlijk zijne stem aan de begrooting kunnen geven. De verzekering dat van het crediet spaarzaam gebruik zal worden gemaakt, is op zich zelve niet bevredigend. Hij zal zijne slem regelen naar de mededeelingen van de Regering. De Heer van Hengst motiveert zijne goedkeurende stem, hij beschouwt de begrooting als eene erediet-wet. Men kan toch niet vorderen dat in den exep- tionelen toestand, waarin het ministerie geplaatst was ten opzigte der be groeting, het voor 1850 een bepaald plan van reorganisatie kon inleveren hij noemt verder eenige naar zijn inzien wenschelijke bezuinigingen en verbe teringen in liet belastingstelsel op, zegt dat hij vertrouwen heeft op het Mi nisterie en daarom voor ditmaal de begrooting zal aannemen. De lieer Smit meent dat de aanneming leiden zal tot het tot stand bren gen der organieke wetten, die zoo noodig zijn. Hij spoort aan tot organisatie van onzen toestand tol bezuiniging en vereenvoudiging. De Heer de Man zegtdat het alleen de noodzakelijkheid is die hem noopt van veel, hetgeen hij anders wil, voorloopig af te zien. De Minister, zegt Spr., is geen vriend van overdrijving; spr. past ook op zich toe, dat het niet goed is altijd de schaduwzijde te zien, en uit vitzucht altijd het goede voorhij te zien; doch de lange ondervinding, die spr. in deze Kamer heeft, geeft hem volle regt op het vooidedene te wijzen en te zeggen, dat alleen krachtige maatregelen ons voor de toekomst kunnen helpen. De Heer YVesterhoff meent dat de huilengewone toestand, waarin men no pens deze begrooting verkeert, een gezel, naauwkeurig, in bijzonderheden af dalend onderzoek, eene gestrenge kritiek daarvan overbodig maakt. Hij zal zijne bezwaren als ter loops opgeven, doch ondanks deze voor al de hoofd stukken der begroeting stemmen, een enkel welligt uitgezonderd. Spr. vindt in de aangeboden begrootingswetten geen afdoend bewijs, dat men tot de beloofde vereenvoudiging en bezuiniging komen wil, nergens eenig duidelijk spoor dat men op afdoende en doortastende wijze in het finantlële hervormen wil; inaar wel smartelijke bewijzen van ongehoorde huishoudelijke weelde, van volslagen gebrek aan overleg en wijze spaarzaamheid, van het hardnekkig vasthouden aan en bestendigen van kostbare, geen wezenlijk nut aanbrengende instellingen van overtollige, doellcoze, onnutte, verkeerd be steede en onnoodige uitgaven van het hij voortduring uitdeelen van buiten sporig hooge, onverdiende bezoldigingen en pensioenenin één woord van geldverkwisting. Even toch, alsof men nog niet weet dat het beste en meeste werk niet door eene overtollige menigte, maar door weinige, goedbezohligde bekwame en ijverige ambtenaren verrigt wordt, prijken nog op de uitge werkte en toelichtende staten, de zoo dikwijls in de Kamer aangevochten en te regt gegispte lange lijsten, van soms hoog loon trekkende bureaubcamhtcn en bedienden bij de verschillende Ministeriën, bij de hooge collegiën, als hij de Kamers, bij den Raad van State, bij de Algem. Rekenkamer, den floogcn Raad van Adel, Kabinet des Koningsenz., die ongeschikt moeten zijn om te werken, óf geheel nutteloos werk verrigtcn, óf wel het brood der lui heid eten. Spr. gewaagt vervolgens van de hooge schrijtloonendie voor het schoonhouden der localen, voor onderhoad van ameublement, enz., voor vuur en licht, genoegzaam om eene matig groote stad daarmede te verwar men en te verlichten, enz. Schier onverminderd vindt men, in liet 10de hoofdst., zegt hij, onze weelderige en schitterende oorlogsmagtzoo vernielend en zoo doodelijk, en hij voegt er bij zoo nutteloos voor onzen kleinen staat, op denzelfden kostbaren voet gelaten onze Directiën der Marine en onderhoo- rige etablissementenis men onverminderd blijven behouden. Spr. noemt verder de Opperhoutvestcrij Regterlijke instellingen, den YVaterstaat, waar, zoo als hem door een ervaren man is verzekerd, alles zeer goed op de helft kon verminderd worden en de dienst met de militaire genie vereenigd. Spr. t'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 1