UITTREKSEL uit de Memorie van Beantwoording: van het Ministerie, op het Verslag: der Commissie uit de Tweede Kamer, over de Begrooting: voor JS50. Do uitvoerigheid dezer uitgewerkte Memorie noodzaakt ons, om ons met veel verkorting tot de mcdedeeling der voornaamste bijzonderheden te hepalen. Reeds hij de eerste mcdedeeling van liet Ministerie, heeft het zijne ziens wijze en wensehen aangaande de behandeling der begrootirigswelten opengelegd. Het vaststellen van crediet-wetten voor drie of zes maanden, is in ernstige overweging genomen. Doch de zamenstelling van deze was geenszins zoo een voudig als rneu oppervlakkig zon denken: zij zonde eenen kostbaren tijd verloren hebben doen gaan. en de behandeling der hegrooting tot op een tijd perk hebben versehovenwaarin de behandeling van de organieke wetten, al den tijd en inspanning van de Kamers en van het Ministerie vorderen zal. Deze beweegredenen, en de groote bezwaren welke crediet-wetten voor een korten tijd in de comptabiliteit te weeg brengen hebben de voordragt der ingediende hegrootingswetten zoo als zij waren, raadzaam doen achten. De Regering herhaalt de verzekering, dat het de begrooting met anders beschonwen zal dan als een erediet, en waarvan op de meest spaarzame wijze gebruik zal worden gemaakt, en zal alle pogingen aanwenden om al de or ganieke wetten zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Zij erkent de dringende behoefte daaraan, doch meent tevens te moeten waarschuwen te gen overdreven verwachtingen. Onder de hoogsthelangrijke onderwerpen is genoemd de wet op den waterstaat een onderwerp zon veelomvattend en zoo gewigtig, dat erna spoedige zamenstelling hij al de dringende werkzaamheden van het oogenblik, niet mogelijk is. De omwerking van de kieswet alleen, in den geest van het verslag der Kamer, zal eenen veelomvaltendan arbeid noodig maken. Door de voordragt van belangrijke wets-ontwerpen die van zoo groot gewigt zijn voor de stoffelijke belangen dps Volks, meent mpn bereids het bewijs te hebben geleverd, alles te willen doen wat redelijke wensehen kan bevredigen. De zienswijze der Kamer ten aanzien van de volstrekte noodzakelijkheid om de wetten, die uitvoering znllen geven aan artt. 41, 36 en 37 der Grondwet, ten spoedigste in gereedheid te brengen, stemt gehepl overeen met die der Rpgering. De regeling hiervan maakt reeds een onderwerp van overwe ging uit. Een ontwerp ter regeling van het (manlied beheer, ter aanleiding van art. 122 der Grondwet is bereids een onderwerp van beraadslaging hij de Mi nisters. De zwarigheden hij de verevening met Luxemburg, komen niet van onze zijde. Vooral leveren de aanzienlijke eontra-vorderingenwelke Luxemburg meent te knnnen doen gelden, groote bezwaren op tegen de bespoediging der afdoening: zeer onlangs nog is de zaak op nienw aangedrongen; zij wordt geenszins uit het oog verloren. Een wets ontwerp betreffende de kroondomeinen zal weldra in gereedheid zijn gebragt. De organisatie van den Raad van State is een dier onderwerpen van wet geving, welke noodwendig geen lang uitstel lijden kan. Ofschoon de Hnoge Raad van Adel niet meer in de Grondwet voorkomt, zal er toch een collegie moeten zijn, aan hetwelk die werkzaamheden worden opgedragen, doch waarvan het lidmaatschap voortaan een onbezoldigde eere- post zal behooren te zijn. Een en ander vordert nadere voorziening, in afwachting waarvan voorloo- post op de hegrooting dient te blijven. Omtrent de kosten vallende op dn buitenlandscbe zendingen en consnlaten acht men het meer voorzigtig, In^ onderwerp eerlang in zijnen zamenharig te hehandelen dan, na de onlangs gemaakte veranderingen cn besparingen pig de het aan nienwe partiele wijzigingen te wagen. De vereeriiging der Gezantschappen in Zweden, Portugal en Sardinië, met die van Denemarken Spanje en Rome zal nader moeten worden overwogen, fntusschen doen zich thans reeds bezwaren gevoelpn van de opheffing der zen dingen tp Stutgart, Munehen en Karlsruhe; en het is alleen om aan de vroe gere beloften te voldoen, dat tot die opheffing wordt overgegaan. Het personeel van het Consultaat-Generaal te Smyrna is dit jaar reeds ver minderd door intrekking van de betrekking van Thesaurier. Of het voor verdere vermindering vatbaar is, zal almede nadere overweging verdienen. De behandeling der herziening van de wet op de pensioenen is reeds ver gevorderd. Art. 32 dezer wet wordt mei opzigt tot de na de invoering daar van verleende pensioenen, streng nageleefd. Dit is niet het geval met de vroeger verleende pensioenen, gelijk art. 65 der wet daartoe vrijheid verleent. Voorts zijn slechts op twee uitzonderingen na, alle de titularissen van huiten 's lands verteerde pensioenen, buitenlanders, van wie men de vertering van hun pensioen hier te lande, niet wel kon vorderen. De Regering is geheel doordrongen van hel wenschelijke eener zoo spoedig mogelijke indiening van een nieuw herzien Strafwetboek, en zal niets onbe proefd laten wat tot horordering daarvan kan strekken: doch de voltooijing van dezen gewigligen arbeid, kan niet onder de menigvuldige beslommerin gen van het oogenblik worden ondernomen. Aan het werk der invoering van hel cellulair gevangenisstelsel kan moeije- fijk de hand worden gelegd, zoolang pr geene wetsbepalingen heslaan. De invoering wordt op ƒ4,000,000 geschat. In allen gevalle zal die invoering niet anders dan trapsgewijze tot stand kunnen komen. De Regering zal aan de indiening eener wet op de nieuwe reglerlijke inrig- ting al dien spoed bijzetten dien de aard der zaak toelaat. Men eikent dat de uitbreiding van bet wapen der maréchanssée hoogst nuttig is. Voor jaren zijn er dan ook reeds ontwerpen voor de uitbreiding gereed gemaakt, doch buiten gevolg gelaten, als minstens eene som van ƒ700,000 vorderende. Ter verandering van het Mililair Strafwetboek zal de vaststelling van het algemeen Welhoek van Strafregt behooren te worden afgewacht. Van het verslag der Commissie voor de geneeskundige staatsregeling heeft de Minister nog geene kennis kunnen nemen. Zoodia dit zal zijn ge-ehied zal de eerste vraag zijn, of dat stuk niet, met de daarbij gevoegde ontwerpen van wet en mernorien, door den druk aan bet publieke oordeel behoort te worden onderworpen. De wet, die bet algernecne en het bijzondere bestuur van den Waterstaat volgens art. 191 der Grondwet regelt, is dringend noodzakelijk. Van de anarchie, die, naar bet verslag, hier en daar is ingeslopen, heeft de Re gering reeds op sommige punten de drukkende ondervinding. Ook het regt van onteigening behoeft andere voorschriften men is er op bedacht. Over den slechten toestand onzer hoofdrivieren klaagt men niet ten onregle. Bij die klagt, moet men ten eerste in 't oog handen den aandrang van onzen tijd op spoedig vervoer, waartegen elk beletsel sterken weerklank vindt; ten andere den zeer lagen waterstand in dit gelijk in vorige jaren en ten derde de beperktheid der middelen, hij eene uiteist kostbare dienst. De Commissie, bij Koninklijk besluit van 7 J«lij 1823 benoemd tot nader onderzoek der beste rivier-afleidingenheeft nooit verslag uilgcbragt. On langs heeft de Regering hare ontwerpen en notulen in handen gesteld van hoofd-ainhtenaren van den Waterstaat, ten einde na overleg met de hoofd ingenieurs over de rivieren, zoodanige voorstellen te doenals waartoe die nagelaten stukken, vergeleken met den tegenwoordige» toestand, aanleiding kunnen geven. Van wege de Departementen van Binnenl. Zaken en Finariliëri beraamt men voorwaarden waarop de Mijdrechtschc droogmakerij zal kunnen worden vervreemd. De verlenging van den Rliijn spoorweg vindt tot dusver een onoverkomelijk beletsel in de weigering van l'ruissen om anders dan op voorwaarde dat liet Pruissische smalle spoor tot Amsterdam worde doorgetrokken, de aansluiting toe Ie staan. De maatschappij begroot de uilgaai' daartoe op 2J millioeneu is niet genegen die geheel tour hare rekening te riemen. Hetgeen hierin van regeringswege kan en behoort te worden gedaan zou gemeen overleg met de Staten-Generaal vorderen. Het vraagstuk wegens de slaatsexainiua voor de Hoogescholen, zal van zelf behandeld worden hij de overwegingen omtrent de wettelijke regeling van het hooger onderwijs. Ook het wenschelijke eener gelijktijdige regeling van het middelbaar en van andere onderwerpen van speciaal onderwijs wordt hij de Regering gevoeld. Op eene bijdrage uit 's Rijks schatkist ten behoeve van hel duufstnimiicn- instituut Ie St. Michielsgestel is meermalen aangedrongen. Tot dusverre is de Regering steeds van oordeel geweest, en is het nog, dat het Groninger instituut zoodanig is ingerigt, dat daarin al de doofstom men van het Rijk, zonder onderscheid kunnen worden opgenomen, en dat er geene redenpn bestaan, om aan eene tweede imigling van dien aard, doorgaand, uit 's Rijks kas subsidie lo verleenen. fntusschen is als blijk van belangstelling, in 1842 aan het andere in stituut, voor ééns, verleend eene toelage van 1500. Bij onderscheidene gelegenheden is uil den boezem der Tweede Kamer van de Staten Generaal de wensch uitgegaan tot opheffing dei heide departemen ten voor de Eeredienst. De gronden voor het behoud in het Verslag der Commissie, hebben de Regering niet overtuigd. Wanneer toch de Regering eenerzijds aan de ver schillende godsdienstige gezindheden de volkomen vrije inrigting voor haar inwendig beheer wenscht over te laten, zoo voedt zij aan den anderen kant even ernstig het voorn"menom iedere overschrijding dier vrijheid, iedere inbreuk op de regtcn van den Staat of van andere gezindheden, met klem en nadruk tegen te gaan, cn, overeenkomstig hare grondwettige roeping alle gezindheden te houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Slaat, Hoe nu, wanneer eenerzijds de erkende vrijheid niet wordt misbruikt, en anderzijds de regeringspligt met bezadigdheid en ernst wordt vervuld, de openbare tust zoude kunnen worden verstoord, verklaart de Rpgering niet te kunnen voorzien; allerminst kan zij beseffen, hoe der gelijke noodlottige verschijnselen, indien zij over ons vaderland mogten be schoren zijn, door het behoud der beide departementen voor de Eerediensten zoude kunnen worden afgeweerd. De Regering heeft, alvorens tot eene bepaalde opheffing over te gaan, de ondervinding te raadplegen. Hel komt haar voor, dat eene zoodanige voor- zigtige staatkunde geene aanleiding tot eenige grieve geven kan, maar aller goedkeuring behoort weg Ie dragen. De predikants-pcnsiocnen worden verleend in verhouding tot hunne tracte- menton. Ma eene dienst van veertig jaren wordt verleend het zoogenaamde volle pensioen, 't welk niet is hel volle bedrag der inkomsten, daar de predi kanten meestal hij hun landstractement gemeentelijke toelagen cn bovendien vrije inwoning genieten. Ook zijn er vele plaatsen waar het landstractement slechts een gering gedeelte van liet inkomen uitmaakt, waar de gemeenten in hel bezit der pasloriegoederen gebleven zijn. Aldaar wordt 600 vol pensioen verleend. Voor de weduwen bedraagt het gewoon pensioen 100 in de dorpen en kleine sleden, voorts in de grootere steden van ƒ200 tot 400. De beschouwing omtrent de liooge kosten van liet materieel bij liet zee wezen in vergelijking tol die voor de zeemagt, is een onderwerp van ernstige overweging van den Minister, cn hij deelt in de overtuiging, dat door op heffing van één der etablissementen en inkrimping op de overige, bezuinigin gen zullen worden verkregen. Wat daarop kan worden bezuinigd, zal tot de active Marine worden be steedt. Zonder in eenen permanenten Raad van Marine voor den beperkten om vang van ons zeewezen noodzakelijkheid of zelfs nut te kunnen zien stelt de Minister van Marine zich niettemin voor, om zich van den raad van kundige en ervaren Zee-Oüicieren van rang Ie bedienen, cn zelfs voor onder werpen die zulks van aanbelang kunnen doen achten en meerdere, lijdelijk in commissie te vereenigen. De sedert vele jaren erkende ongezonde ligging van het instituut te Mc- demblik doet het in ernstige overweging hij de Regering nemen, mn het naar elders over te brengen, terwijl daarbij tevens in aanmerking zal geno men worden, om die inrigting op eene meer doelmatige, min Ier kostbare en meer eenvoudige wijze in te rigtcn. Dc persoon die bezoldiging heeft, geniet zijn pensioen niet. De vermelding van zijnpn naam op de pensioenlij-t is dus verkeerd. De bedijking van het Haarlemmer-meer zijn, inet uitzondering van een later ontworpen tweede stoomgemaal op Halfweg, in het afgeloopen jaar volledig tot stand gebragt, en in den aanvang van dit jaar is met de wer kelijke uitmaling onafgebroken voortgegaan. De stand van het Meer was op den ls,ca December 1849, 1.97 onder Amsterdamsch peil gedaald, en daar de zomerstand van Rijnlands boezem, waarmede het Meer vroeger gemeen lag, doorgaans 0.65 beneden Amsfciv

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 5