Uit een Vonnisgewezen op verleend verstek door de Arrondisscmcnts- Regtbank te Ley den, den 10dd" Julij 1849, geregistreerd op de Expeditie den 16dcn Julij daaraanvolgende, en beteekend bij geregistreerd exploit van den Zestienden Augustus laatstleden, blijkt dat ARY OOS1EROM, (de oude) ARY OOSTEROM, (de jonge) beide Bouwlieden onder WoerdenANNA OOS TEROM, bevorens Weduwe JORIS van der SEYS, en laatstelijk van JACO BUS de RIJK, GILI.OF of GILLIS van der SEYrS, Bouwman, beide wonende te ZegveldJAN van LEEUWEN, Werkman, als Weduwenaar van JO HANNA OOSTEROMen Vader en Voogd over zijne minderjarige Kinderenen GYSJE van LEEUWEN, meerderjarig, ongehuwd en zonder beroep, beide wonende te Woerdenin hunne bij voormeld vonnis omschreven betrekking, zijn geregtigd verklaard tot het in bezit nemen van het één zesde gedeelte der Nalatenschap hunner Ouders en Grootouders, CORNELIS OOSTEROM en CORNELIA van KUYK, en vervolgens door laatstgenoemde, met CORNE LIS BROEKHUYZEN, in gemeen bezeten, en aankomende COKHT OOS- TEIIO.TI, gewoond hebbende op Breeveld onder Woerdendoch thans afwezig; krachtens Testament van wijle CORNELIA van KUYK voornoemd, den 26sten September 1827 voor den Notaris MAARTEN de HAAN Jz. en getuigen te Woerden gepasseerd, den lüdcn Januarij 1885 met den dood bekrachtigd, en den 30sten Maart daaraanvolgende geregistreerdeven alsof de voormelde COERT OOSTEROM, der requiranten Broeder en Oom, vóór de voormelde CORNELIA van KUYK ware overleden, met veroordeeling van denzelven COERT OOSTEROM, in de kosten van het geding. foor uittreksel deugdelijk verklaard door mij ondergeteekende, Procureur voor de Arrondissements- Regtbank te Leydenen als zoodanig voor de Re quiranten op de door hen tot liet bovengemelde einde ingestelde vordering geoccupeerd hebbende. JAC. HAZENBERG. Aan den Edel-Achtbaren Raad der Stad Eeyden! 7 Augustus 1849. De Ondergeteekende, zich gedragende naar het voorschrift in het eedsfor- mulier volgens Art. 60, en gebruik makende van zijn regt om volgens Art. 61 van het Stedelijk Reglementeen voorstel te doen vreemd aan de orde van den dagacht het van zijnen pligt ter overweging aan te hieden de volgende vragen gerigt tot den Heer Burgemeester, die door de benoeming van eene Cholera-Commissie zich verantwoordelijk gesteld heeft voor hetgeen door haar is verrigt. Zonder te willen treden in de beoordeeling der vraag of en in hoeverre de maatregelen dié genomen zijn toen de Cholera zich in de helft van 1848 ver toonde en geringen voortgang maakte, voldoende waren, omdat hij vroeger zich over het gebrekkige daarvan heeft beklaagd, toen die zaak in de Raadsverga dering is behandeld, is thans de vraag, waarom men daarbij is blijven stil staan, toen gebleken was dat in Junij op nieuw uitgebroken, de ziekte, vooral in het begin van Julij, met veel grootere hevigheid is toegenomen, en op het midden eene hoogte bereikt heeft, gelijk aan bijna het dubbel getal van den hoogsten stand der ziekte in 1832. Toen (21 Augustus 1832) was bet hoogste getal van dagelijks aangetasten 44, en dit jaar (16 Julij 11.) was het tot 83 geklommen. Toen waren 3 hospitalen op onderscheidene plaatsen in de stad behoorlijk ingerigt, waarin 556 zijn opgenomen, thans is slechts één hospitaal aangewezenwaarin niet meer dan 209 lijders zijn opgenomen. Het hospitaal thans in gebruik, is aan het einde van de stad gelegen, het geen door de uitbreiding der ziekte in alle wijken gebleken is onvoldoende te zijn voor de spoedige opneming van lijders, die alleen door tijdige verzorging kunnen gered worden. Het gevolg is geweest dat de verhouding van geneze- nen tot de opgenomenen bijna zonder voorbeeld ongunstig is geweest. In 1832 zijn van 556, 257 overleden; in 1849 van 209, 138. De inrigting zelve was ook daarom gebrekkig, omdat daarin geene apotheek was geplaatst; de proef om die daarin te plaatsen was ongelukkig genomen eerst gaf men niet de vereischtc verzorging aan den persoon die zich daartoe had aangebodenla ter werd het toevertrouwd aan eene onervarene en onbevoegde handeen persoon zonder rang, een gewezen matroos. In de ver verwijderde stads-apotheek, waar de drukte zeer groot was, moesten nu de medicamenten worden gereed gemaakt, en later toen deswegens gegronde klagten ontstonden, werd eene overeenkomst getroffen met eene minder verwijderde apotheekeen maatregel die geene zekerheid voor de bereiding aanbiedt, omdat die voor eene bepaalde soin werden aangenomen, te kostbaar is (zijnde 25 ets. per recept) in verge lijking met hetgeen uit de stads-apotheek hier geleverd wordt, en nog te langzaam is voor djn spoed dien de zaak vereischt, omdat die uitsluitend een persoon of meerdere voor de bereiding vordert. Deze inrigting is bovendien gebrekkig, omdat niet gezorgd is voor een behoorlijk personeel tot vervoer van de lijders, en een van de oorzaken is, waarom weerzin ontstond tegen het vervoer naar het Hospitaal. De ver ver wijderde ligging was oorzaak dat vele lijders bijna levenloos werden ingebragt. Vooral was dit het geval met hen die uit het Minnehuis (aan het ander uiterst gedeelte der stad gelegen) werden vervoerdde uitkomst der behan deling van deze ingebragten was ongunstig buiten alle bekende proportie, van de 33 overleden 26. Niet alleen dat deze wijze van vervoer noodlottig was voor de lijders, zij was ook schrikverwekkend voor de ingezetenen, die her haalde tooneelen moesten aanzien van eenen begrafenisstoet van stervenden, door afgeleefden en gebrekkigen. Want niet anders was het te noemen, wan neer men zag hoe de dragers, onder den zwaren last gebukt, telkens moes ten rusten. Later heeft het bestnur van het Minnchuis deze fout door eene andere willen vcrbelcren en ran schuldig verzuim is men tot schuldige ver kwisting overgegaan. Toen er geene lijders meer waren (den 29stcn Julij wa3 de laatste) was incn 8 dagen te voren begonnen aan 4 personen in de huurt, niet zoo als behoorde bij eiken gang, maar dagelijks 50 cents te betalen voor de werkzaamheden van vervoer die van hen zouden gevorderd worden. De ondervinding heeft overal elders, en vroeger in 1832 ook hier geleerd, dat wel ingerigle en op meer dan één punt in de stad daargestelde hospitalen, de meest voldoende resultaten hebben opgeleverd voor de genezing, en het voornaamste middel is om de uitbreiding der ziekte voor te komen. De vraag is dus gegrond die gedaan wordt, waarom zijn niet meer hospitalen ingerigt Eene tweede vraag is, waarom niet tijdig een Bureau van gezondheid is opgerigt. De Plaatselijke Commissie voor Geneeskundig toevoorzigt had de noodzakelijkheid daarvan aangetoondde leden van de Geneeskundige Ver- eeniging hadden zich daartoe bereid verklaard. Het nut daarvan was geble ken in 1832. Kort na het ontstaan was het, behoorlijk ingerigt, in werking gebragt, liet gaf geruststelling aan de ingezetenendie wisten dat zij da delijk hulp konden erlangen, terwijl het nu niet zeldzaam was, dat zij die te vergeefs zochtenen eenigen zonder geneeskundige hulp zijn bezweken. Aan de Geneesheercn gaf het verpozing van eene vermoeijendc werkzaamheid terwijl zij thans rusteloos dag en nacht als gejaagden, naar ziel en ligchaam werden uitgeput. Een derde vraag betreft de Cholera-Commissie, en voornamelijk haren Voorzitter. AVaarom werd zij niet permanent verklaard gedurende de dagen dat de ziekte klimmende was; waarom was de Voorzitter afwezig, zoodat eerst op den 19(leD Julij, toen er reeds vermindering bespeurd werd, de eerste Vergadering gehouden is? Indien de Heer van Hoorn als Voorzitter benoemd is in zijne qualiteit van Wethouder, dan bewijst dit op nieuw de ongeschikt heid van het administratief gezag, om in zaken van geneeskundig belang, de noodige maatregelen te nemen; indien hij het was als Geneesheer, dan is zijn voortdurend afwezig zijn uit deze stad nog schuldiger, en bewijst dat hij geen praktisch Geneesheer mag genoemd worden. Waarom eindelijk zijn IIH. Stads Doctoren niet in hunne werkzaamheden ondersteund door de provisioneele aanstelling van adjuncten; met al den ijver die zij mogen betoond hebbenwas het onmogelijk aan de vele dringende eischen te voldoen. De Ondergeteekende heeft vroeger het nuttige van dezc-n maatregel aangetoond, die alleen afgestemd is om de inconsequente redenering, dat dit een verband zou geven bij eene eventuele vacature in het Stads doctoraat. De ondergeteekende heeft gemeend deze vragen ter beoordeeling en over- weging te moeten aanbieden, opdat het blijke, wat van deze schuldige zorgeloosheid de oorzaak zij. Het is mogelijk dat de Heer Burgemeester, die getoond heeft de zaken, waarvan hij geen kennis heeft, en die hem door deskundigen ter behartiging werden aanbevolen, met onverschilligheid terzijde te leggenook omtrent deze vragen het voorstel doeom over te gaan tot de orde van den dag; het is mogelijk dat de meerderheid in den Raad, die den Heer Burgemeester meermalen behulpzaam is geweest in het nemen van besluiten tegen bestaande reglementenook nu met voorbijzien van het belang der burgerij, het zegel hecht aan deze schuldige zorgeloosheid, maar de onder geteekende heeft gemeend zich niet door de herhaalde teleurstelling, die eene waarschuwende en waarheidsprekende minderheid heeft ondervonden, te moe ten laten afschrikken om deze tentoonstelling van het gebeurde te leveren, en den Raad vooraf bekend te maken, met hetgeen hij later aan het publiek zal mededeelen, opdat zij die willen, zich met hem zuiveren van eene schul dige medepligtigheid. C. W. H. VAN KAATHOVEN, Praktiserend Geneesheerlid van den Stedelijken Raad. Het bovenstaande was niet eerder dan den 9dtn dezer iDgediend en kon dus niet behandeld worden in de Raadsvergadering die den 9deD gehouden werd. De Heer Burgemeester gaf kennis dat het ontvangen was, en ter visie zoo gelegd worden. Maar het was niet te laat om in de daarop volgende Vergadering, die den lldea gehouden is, behandeld te worden. Dit is niet geschied. Op het beschrijvingsbiljet van de Raadsvergadering van den 20sten, wordt daarvan geene melding gemaakt. In het onzekere of ook aan dit voor stel hetzelfde lot zal te beurt vallenhetwelk ten deel viel aan een door den ondergeteekende schriftelijk ingediend verzoek, om onderzoek te doen naar de waarheid van het door den Heer Burgemeester en den Wethouder van Hoorn beweerde, omtrent het door den ondergeteekende gebruik maken der Notulen van HH. Burgemeester en Wethouders, dwingt hem dit bovenstaande aan het publick bekend te maken, opdat het niet als ontijdig zonder beteekenis worde. Thans is het dat niet, omdat de ondervinding leert, dat de Epidemie bij herhaling kan toenemen. Uver het gepaste, om een voorstel, dat met in achtneming der reglementaire bepalingen is ingediend, dus ter zijde te leggen, oordeele het publiek; over de vraag in hoeverre dit geoorloofd is, zal de on dergeteekende de beslissing inroepen der bevoegde autoriteit. Hij wil niel toelaten, dat ook deze zaak in eene doofpot gesloten worde, zoo als het doel schijnt te zijn met zijn verzoek, dat den 14d(!D September 1848 ingediend tot hiertoe niet in behandeling is gebragt. Leyden18 Augustus 1849. C. W. H. VAN KAATHOVEN. Al degenen die iets te vorderen heeft van de Wed. J. A. WILLEMSON en van wijle A. J. WILLEMSON, gelieve hiervan opgave te doen vóór den lsten September 1849, aan de Wed. E. VAN DER LINDEN IN ZOON te Leyden. Leyden16 Augustus 1849.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 3