»De vreemdeling, wiens uitzetting door ons is bevolen, is verpligt binnen
Veertien dagen na bekomen kennisgeving liet Rijk te verlaten. Gedurende
dien tijd kan bij gebruik maken van de bevoegdheid, bij art. 20 dezer wet
verleend, en inmiddels in verzekerde bewaring gesteld worden.
Wanneer hij van die bevoegdheid geen gebruik maakt, of de Hooge Raad
zijne bezwaren ongegrond bevonden heeft, wordt aan den last tot uitzetting
onmiddelijk gevolg gegeven."
De Heer Thorbecke had gisteren als amendement voorgesteld, de le alinea
van dit art. aldus te lezen
«De vreemdeling, gevaarlijk voor de publieke rust, kan op last des Ko-
nings worden uitgezet."
De Heer Groen van Prinsterer zou in het algemeen niet tegen het amende
ment zijn. Hem hindert echter de bijvoeging op last des Konings en niet
op onzen last.
De Heer Sloet tot Oldhuis stelt als sub-amendement op dat van den Heer
Thorbecke voor, te lezen, in plaats van: »op last des Konings," «op onzen
last." Spr. gelooft, dat het amendement dan meer kans zal hebben te sla
gen. Hij deelt overigens in het gevoelen van den eersten Spr.
De Heer Donker Curtius stelt den Heer Thorbecke de vraag voor, of in de
woorden: «de vreemdeling, gevaarlijk voor de publieke rust," ook begrepen
zijn bekende booswichten die evenwel hier nog geene misdaad hebben
bedrevenen of deze dan ook uitgezet kunnen worden. Daarom was Spr.
tegen de woorden: «om redenen van staat," daar dan zoodanige booswichten
vrijloopen. JKen volgend art. spreekt wel van uitlevering, doch, men is
schielijk geneigd, wanneer een hooswicht het grondgebied verlaten heeft, te
zeggen vas-te pendre ailleurs.
Z. Exc. de Minister van Justitie verklaart zich tegen het amendement, om
dat daardoor de nuttige strekking der wet ten deele zou worden weggenomen.
Men zou afwijken van het beginseldat het preventive in de wet moest be
houden worden.
De Heer Thorbecke zegtdat het amendement niets in het stelsel van het
preventive zal veranderen en stelt ten slotte nog een tweede amendement voor,
houdende dat aan het einde van het art. de volgende nieuwe zinsnede zal ge
plaatst worden
Hij wordt dan verwijderd over die grens, welke hij zelf zal aanwijzen."
De Minister heeft daar niets tegen.
Thans wordt het sub-amendement van den Heer Sloet tot Oldhuis in om-
vrage gebragt, en met 38 legen 24 stemmen aangenomen.
Daarna wordt in omvrage gebiagt het amendement van den Heer Thorbecke,
gewijzigd door het sub-amend, van den Heer Sloet. Aangenomen met 50 te
gen 12 stemmen.
Vervolgens wordt in omvraag gebragt het 2de amendement van den Heer
Thorbecke. Dit wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Eindelijk wordt in omvraag gebragt het geheele art., zoodanig als het door
de aangenomen amendementen gewijzigd is. Aangenomen met 59 tegen 2
stemmen. Tegen de Heeren Slicher van Domburg en Bachiene.
Art. 13 luidt aldus: Wij behouden ons de bevoegdheid, om redenen van
staaten niet in eenig bijzonder belang, aan vreemdelingen eene bepaalde
plaats binnen het Koningrijk als verblijf aan te wijzen, of hun het verblijf op
bepaalde plaatsen van het Rijk te ontzeggen."
De lieer Thorbecke stelt op dit art. twee amendementen voor. In de eerste
plaats stelt hij voor, in plaats van de woorden: «om redenen van staat en
niet in eenig bijzonder belang," te stellen: som aan vreemdelingen, gevaai-
lijk voor de publieke rust." Spr. beroept zich nopens dit amend, op dezelfde
gronden als bet amend, bij het vorige art. aangenomen. Het tweede amend,
heeft ten doe], achter het art. de volgende 2dc alinea te voegen: »Van de
Koninkl. hesluiten, in dit en art. 12 bedoeld, wordt mededeeling gedaan aan
de Kamers der Staten-Generaal."
Z. Exc. dc Minister van Justitie bestrijdt de beide amendementen. Wat
het eerste aangaat, wanneer iemand gevaarlijk is voor de publieke rust, dan
moet hij in allen gevalle uitgezet worden, en dan kan men hem niet bloote-
telijk eene plaats van residentie aanwijzen, of verbieden in eene plaats te ko
men. Dit kan echter wel het geval zijn om redenen van staat. Een vreem
deling kan in een naburig land onrust gestookt hebben en hier komen. Nu
wil men hem niet uitzetten, maar daarom is het gevaarlijk hem op de gren
zen van dat land te laten wonen. De verantwoording, bij het tweede amend,
gevraagd, acht Z. Exc. niet noodig. Waarom dit meer van de regering ge
vraagd dan van den Kantonregter, die bloot uit laat zetten, zonder daarvan
verantwoording te doen.
De Heer Thorbecke heeft zijn eerste amend, voorgesteld met het oog op de
Grwt.; naar welke hij geen' vreemdeling aan dc willekeur der Regering kan
overlaten. Die willekeur kan bij redenen van staat, niet bij de publieke rust
plaats hebben. Wat het tweede amend, aangaat, ook daar beroept zich Spr.
op de Grvv., volgens welke de Minister voor zijn contreseign verantwoordelijk
is. Spr. vraagt de mededeeling. Mogt het daarna blijken dat de Minister
buiten zijne bevoegdheid is gegaan, dan zou men eene interpellatie kunnen
doen en daarna zou de Minister rekenschap van zijn gedrag moeten geven.
Z. Exc. de Minister van Justitie zegt, dat indien het stelsel van den vorigen
redenaar opging, dan van alle besluiten mededeeling zou moeten gedaan
worden.
De Heer Thorbecke doet opmerken, dat er zijn besluiten van uitvoering en
van buitengemeen belang. Bovendien kunnen andere besluiten ter kennis
van de Kamers komenhetgeen met die van uitzetting niet gemakkelijk is.
Daarom zou eene opzettelijke mededeeling hier wenschelijk zijn.
Bij hoofdelijke omvrage wordt het lste amend, aangenomen met 38 tegen
24 stemmen, liet 2de met 45 tegen 17 stemmen. Het gewijzigde art. wordt
aangenomen met 46 tegen 15 stemmen.
Art. 14 wordt goedgekeurd, het luidt aldus: «Vreemdelingen, die, binnen
vijf jaren na dagteekening van het bevel van uitzetting eens kantonregters,
binnen 's lands worden aangetroffen zonder van eene latere toelating te kun
nen doen blijken worden gestraft met gevangenis van acht dagen tot drie
maanden."
Art. 15 en 16 worden gaaf aangenomen art. 17 na wijziging door twee
amendementen van den Heer Thorbecke, die mede worden goedgekeurdals
mede art. 18. Op art. 19 luidende:
De bepalingen dezer wet zijn niet toepasselijk op vreemdelingendie,
naar art. 8 van het Burgerlijk Wetboek, met Nederlanders zijn gelijk gesteld,
noch op den vreemdeling, die met eene Nedrrlandsche vrouw is gehuwd of
gehuwd geweest en uit haar een kind of kinderen heeftin Nederland ge
boren
stelt de Heer Godefroi voorachter het art. de volgende 2de alinea te
voegen
«De bepalingen dezer wet zijn evenmin van toepassing op vreemdelingen,
welke zijn ingezetenen des rijks. Eene nadere wet bepaalt, welke vreemde
lingen zijn ingezetenen des Rijks."
De Heer van Nispen stelt als amendement voor, in plaats van: «den vreem
deling," te lezen: »den binnen het rijk gevestigden vreemdeling."
De Heer van Eek stelt voor het art. aldus te lezen:
De bepalingen dezer wet zijn niet toepasselijk op den vreemdeling, die
met eene Nederlandsche vrouw is gehuwd of gehuwd geweest en uit haar een
kind of kinderen heeft, in Nederland geboren."
De Heer van Hall stelt, bij het vergevorderde uur, en bij het gewigt der
amendementenvoorde beraadslagingen tot Maandag te verdagenwaartoe
met 31 tegen 25 stemmen wordt besloten.
In de zitting van Maandag stelt de Heer Thorbecke voor, den aanvang
van het art. aldus te lezen
«Op vreemdelingen, ingezetenen van het Rijk, is deze wet niet toepasse
lijk. Wie ingezeten is bepaalt eene nader vast te stellen wet. Deze wet is
ook niet toepasselijk openz.
Na uitgebreide beraadslagingen waarbij verscheidene amendementen zoo die
reeds Zaturdag waren voorgesteldals die nu nog ter tafel kwamenwerden
besproken en ol aangenomen zoo als een van den Heer Wintgens met 38 te
gen 25 en een van den Heer v. Nispen met 33 tegen 30 stemmenof ver
worpen zoo als een van den Heer v. Eek met 60 tegen 2 en dat van den
Heer Thorbecke met 37 tegen 26 of van den Heer v. d. Linden met 62 te
gen zijne eigene stem, wordt het gewijzigde art. 19 aangenomen met 48 tegen
15 stemmen. Tegen hebben gestemd de Heeren: van der Heyden, Poortman,
Dullert, Engelen, Westerhof, de Moraaz, Thorbecke, van der Linden, Wy-
naendts, Heemskerk, van Eek, Verwey-MejanGodefroi, Reynders en van
Rosenthal.
Art. 20 en 21 worden gaaf aangenomen.
Daarna is het ontwerp in zijn geheel, zoodanig als het door de verschillende
daarin gehragtc wijzigingen zal luiden, in omvrage gebragt, en met 51 tegen
12 stemmen aangenomen. Tegen de Heeren Verwey-Mejan, Godefroi, Fokker,
Mceussen, Poortman, Dullert, Engelen, Westcrhoff, JespersThorbecke,
van der Linden en Wynaendts.
De zitting is opgeheven tot morgen ochtend ten 11 nrewanneer zal wor
den beraadslaagd over het ontwerp van wet nopens de Kroondomeinen.
Telegrapliisch Berlgt, 5} Ure.
In de Zitting van heden is het lste art. der voordragt nopens de Kroon
domeinen houdende opgave der goederen, door Koning Willem II in 1848
aan den Staat terug gegeven, na langduiige beraadslagingen aangenomen met
56 tegen 15 stemmen. Morgen voortzetting der beraadslagingen.
DELFT, 23 Julij.
De tentoonstelling te Delft lokt dagelijks, en in aanmerking vooral van het
minder gunstige weder, voortdurend talrijke bezoekers uit. De ruime zalen
kunnen op heden ter naauwernood de menigte bevatten. De Commissie met
het werk van den aankoop voor de verloting belast, schijnt zich met zorg en
met naauwgezetheid van hare in verschillende opzigten moeijelijke taak te
kwijten. Werden reeds vroeger de voorwerpen, voor de verloting bestemd
met genoegen opgemerkt, ze zijn sedert nog vermeerderd met kostbare meu
belstukken, drukkers- en binderswerkenverlakte goederen, manufacturen
en de zoo keurig bewerkte artikelen in schildpad.
Vermits de industrie der aanzienlijkste steden, ook uit andere provinciën
van ons land met het ruim aankoopen van voorwerpen mag geacht worden
belang te hebben is het te hopendat aan het vertier van aandeelen groote
bijval zal mogen te beurt vallen zoo wij vernemen is van wege II. M. onze
geëerbiedigde Koningin aanvraag gedaan voor een aanzienlijk getal loten en
mag het getal, inzonderheid van de te Leiden en te Delft geplaatste, belang
rijk genoemd worden.
De loten zijn niet langer verkrijgbaar dan tot de sluiting der tentoonstel
ling, welke, zoo wij uit goede bronnen verzekeren kunnen, onherroepelijk
op den 31stcn Julij lepaald blijft.
Wij zijn onderrigt, dat de Commissie op eene, voor de verloting niet be-