B. SchreuderAdviseur, heiast met de inspectie van liet onderwijs in Lim burg, tijdelijk eervol uit 'sltijks dienst te ontslaan, onder toekenning van wachtgeld en onder dankbetuiging voor de langdurige door hem aan den lande bewezen diensten. Voorts, met ingang van hetzelfde tijdstip, den Heer H. Wijn beakeervol te ontslaan als Inspecteur der Latijnsche Scholen en van het middelbaar en lager onderwijs, en hem te benoemen lot Adviseur voor de zaken van het onderwijs bij het Departement van Binnenl. Zaken. 'JTtveetle Hamer tier Staten-Generaa!. In de Zitting der Kamer van den 19llen, is de algemeene beraadslaging over het ontwerp betrekkelijk de toelating en uilzetting van vreemdelingen voortgezet. Vele leden hebben weder daarover liet woord gevoerdonder anderen ook de Heer Donker Curtius, welke, als Minister van Justitie, bet oorspronkelijke ontwerp had opgesteld, en zich, behoudens eenigc bezwaren van ondergeschikt belang, ook voor de tegenwoordige voordragt verklaarde, uithoofde van de noodzakelijkheid ecuer regeling van dit belangrijke on derwerp. Z. Exc. de Minister van Justitie beeft bij deze gelegenheid te kennen ge geven dat hij de mogelijkheid irizagdal hij, ter zake van zijne, door aan houdenden arbeid in het drukkende klimaat van Java geschokte gezondheid, zich genoopt zou vinden om van Z. M. zijn ontslag uit zijne tegenwoordige betrekking te verzoeken; doch dat hij nog de hoop koesterde, dat bij niet tot tlien stap zou behoeven over te gaan, gesterkt en bezield door den vasten wil om Koning en Vaderland van dienst te zijn, ook ten koste van zijne rust. Daarna overgaande tot het ontwerp, geeft Z. Exc. eerst een overzigt van den zakclijken inhoud, en vermits de algemeene strekking vele warme voor standers heeft gevonden, zal hij slechts eenigc punten toelichten. Wat betreft het veel besproken punt der gastvrijheid, zoo merkt Z. Exc. op dal toch de belangen der landskinderen niet mogen opgeofferd worden aan het beginsel van gastvrijheid. Teregt is ook opgemerktdat men vooral inoet letten op den tijd waarin men leeft, en op de omstandigheden. Als onze voorouders gastvrij warendan waren zij het met verstand niet ten koste van het staatsbelang. Nimmer kan de bedoeling van gastvrijheid deze zijn dat men in zijnen boezem zou moeten opnemen wat blijkbaar nadeelig isen teregt is ook het onderscheid aangetoond tnsschen hen die oudtijds in ons land een loevluglsoord vondenen hen die thans tot ons overkomen. Er is thans geen sprake meer van vervolging om der geloofswille, maar men wil tegengaan de verplaatsing naar herwaarts van bet schuim van vreemde natiën; men wil ons land vrijwaren tegen hen die het oproermaken tot een ambacht hebben gemaakt en die Tan volk tot volk rondgaande, na het verderfelijkste zaad gestrooid te hebben, de barrikaden oprigtcn, ten einde de grondslagen der maatschappelijke orde te vernielen. Daarom, laat ons meester blijven van onze eigene woning, en voorkomen dat dit uitschot der menschhcid ook bij ons kwaad tracht te stichten. Z. Exc. meent dan ook, dat de meerder heid dezer Vergadering, ook uit dit oogpunt, doordrongen is van de noodza kelijkheid dezer wet. Wat hare doelmatigheid betreft, ook deze zal niet in twijfel worden getrokken en zonder te willen zeggen dat niet cenige ge breken in den loop der beraadslagingen zullen kunnen verholpen worden, waartoe hij gaarne zal medewerken, zoo gelooft hij dat ook de doelmatigheid, van verschillende kanten, breedvoerig is aangetoond. Z. Exc. gaat nu over tot de afzonderlijke bedenkingen altijd tegen de algemeene strekking in het midden gebragt. Nadat de beraadslaging over de algemeene strekking van het ontwerp ge sloten was, is die over art. 1 aangevangen. llij de opening der beraadslagingen zegt de Heer Thorbecke uit art. 1 te willen doen wegvallen, de voorwaarde tot toelating, namelijk: voldoende mid delen van bestaan bezittende of door werkzaamheid kunnende verkrijgen. Hij acht die voorwaarde ongepast en onuitvoerbaar, en wil in art. 1 alleen be paald hebben: «Vreemdelingen worden in Nederland toegelaten op den voet bij de 4 volgende artikelen omschreven. De Heer Albarda deelt in zeker opzigl in dat bezwaar. j De Heer v. Hall antwoordt op de bedenkingen van den Heer Thorbecke. De Minister zegt dal men door die voorwaarden uit de wet te ligten de geheele wet verwerpt. De lieer v. Ryckevorsel vraagt inlichting hoe of men met vreemde werk lieden zal handelen. De Minister acht dat deze niet door de wet zullen worden belemmerd. De Zitting wordt opgeheven. In de Zitting van den 20sten is bepaald dat de interpellation van den Heer Dommer van Poldersveldt, wegens de afkoopbaarheid der tienden, en van den Heer Groen van Prinsterer nopens liet al of niet bestaan hier te lande van een homogeen Ministerie, in verband tot de werkzaamheden der Kamer, zullen gedaan worden na afloop der discussiën over de Kroondomeinen en het inkomen der Kroon, welke aan de orde zijn, zoodra zullen zijn ten einde gebragt de nog voortdurende beraadslagingen over de regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen. Deze, gisteren afgebroken bij art. 1, wor den thans voortgezet. De Heeren v. Hall, Thorbecke, Donker Curtius, Godefroi, Zuylen v. Nye- velt, Albarda, v. Twist, v. Rosenthal, v. Nispen, Dommer v. Poldersveldt Poortman en de Minister van Justitie voeren het woord. Het amendement van den Heer Thorbecke wordt vei worpen met 49 stemmen, tegen 13. Voor hebben gestemd de Heeren ReindersVerwey-MejanThorbecke, Poortman, Fokker, Jcspers, Dullert, Meeussen Zijlken, van der Linden, Dommer v. Poldersveldt, Engelen en Albarda. Daarna wordt gestemd over art. 1 van de regeriugsvoordragtdat wordt aangenomen met 52 tegen 11 stemmen. Tegen de Heeren: Verwey-Mejan, Thorbecke, Poortman, Fokker, JespersDullert, Meeussen, Wynaends, van der Linden, Dommer v. Poldersveldt en Engelen. Art. 1, het beginsel dezer wet luidt aldus: «Alle vreemdelingen, die vol doende middelen van bestaan hebben of door werkzaamheid kunnen verkrij gen worden in Nedeilarid toegelaten op den voet, bij de vier eerstvolgende artikelen omschreven." De aitt. 410 worden na cenige beraadslagingen met algemeene of met groote meerderheid aangenomen. Op art. 11. «De Kanlonregtcr kan gecne uitzetting bevelen, dan wegens gemis der vcreischtcn in ait. 1 omschreven, en na den vreemdeling te heb ben geboord. a Van dit verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt. »Het bevel van uilzetting moet met redenen omkleed zijn. «Van het proces-verbaal cn het bevel van uitzetting zendt de Kantonregter afschriften aan onzen Commissaris in de provincie. nVVij behouden ons de bevoegdheid voor, om het bevel van uilzelling of de uilvoering er van op te heffen. «liet is echter uitvoerbaar, niettegenstaande een beroep op ons, of, over eenkomstig art. 20, op den Hoogen Raad." De fleer Winlgens stelt als amendement voor, achter de le alinea te voegen: »of nadat deze daartoe behoorlijk is opgeroepen;" terwijl bij de 2C alinea ach ter liet woord verhoor zou moeten worden gevoegd: »of de niet verschijning." Over dit amendement ontslaat eenc langdurige beraadslaging. De Ileer van Twist stelt als sub-amendement voor, de 2üe alinea te laten, zoo als zij is, cn er hij le voegen: «Indien de vreemdeling niet is verschenen, wordt daarvan in het bevel tot uilzetting melding gemaakt." De Heer Winlgens keurt dit goed. De Minister van Justitie heeft geen bezwaar in het amendement, maar wil daaraan niet het denkbeeld gehecht hebben, dat men den vreemdeling niet dadelijk naar den Kantonregter zou kunnen brengen. Wordt dus gewijzigd in omvraag gebragt, en met 48 tegen 11 stemmen aangenomen. Het aldus gewijzigde artikel wordt vervolgens aangenomen met 50 tegen 9 stemmen. Tegen de Heeren Engelen, Verwey-MéjanVillers de Pité Thorbecke, Dullert, MeeusenWynaendts, van der Linden cn Dommer van Poldersveldt. De beraadslagingen worden geopend over Art. 12, aldus luidende: «De uitzetting op onzen last heeft alleen plaats om redenen van Staat, en niet in cenig bijzonder belang. «De vreemdeling, wiens uitzetting door ons is bevolen, is verpligt binnen veertien dagen na bekomen kennisgeving het Rijk te verlaten. Gedurende dien tijd kan bij gebruik maken van de bevoegdheid bij art. 20 dezer wet verleend, en inmiddels in verzekerde bewaring gesteld worden. «Wanneer hij van die bevoegdheid geen gebruik inaaktof de Hoogc Raad zijne bezwaren ongegrond bevonden heeft, wordt aan den last lot uitzetting onmiddelijk gevolg gegeven." De Heer Thorbecke stelt als amendement voor, de le alinea aldus te lezen: «De vreemdeling, gevaarlijk voor de publieke rust, kan op last des Ro llings worden uitgezet." Het uur te ver verstreken zijnde, worden de beraadslagingen over dit amendement uitgesteld tot morgen ochtend ten 11 ure. Provinciale Staten. In de Zitting van d(n 19,Jcn heeft de Gouverneur, nadat er nog eenige verslagen waren uitgebragt, namens de Ivóning de Vergadering gesloten. ROTTERDAM, 20 Julij. Woensdag avond had alhier de twee en vijftigste Algemeene Vergadering van het Nederl. Zendeling-Genootschap plaats. De Voorzitter, de Wel-Eerw. zeer Gel. Heer J. Tideman, opende de vergadering, met aanspraak en gebed, waarop gezongen werd Gez. II. vers 3 vervolgens werd het verslag gelezen door den Wel Eerw. Heer II. lliebink, Director van het Zendelingshuis, en ouder het aanheffen van Psalm 80 vers 5 beklom de Hoog geleerde Heer A. des Amorie van der Hoeven, van Amsterdam, Medebestuurder, het spreekgestoelte, en hield eene rede naar aanleiding van Mark. 13 vers 10, Het Evangelie moet gepredikt worden onder alle volkenwelk woord des Heeren hij voor stelde als eene hooge waarheid, een heilig bevel en eene heerlijke belofte. De tusschenzang was Gez. 154 vers 3, 4 cn 5cn de redenaar trad af onder het zingen van Gez. 150 vers 4. Daarop rigtte de Voorzitter het woord tot de zes Zendelingen voor Oost-lndic', en de Heeren H. W. Nooy, J. R. I'. F. Gong grijp, W. Hoezoo, N. Graafland, C. G. Schot en B. Schuh, reikte hun de in structie, cn den Bijbel overals hun gids op hunnen weg, hun licht in de duis ternis, hun staf op de rcizc, hunne bemoediging onder teleurstelling, hunne hoop voor de eeuwigheid. Deze toespraak werd door een der Zendelingen, den Heer W. Hoezoo, gepast cn krachtig beantwoord. Daarop smeekte de verga dering Gods zegen over hen af, zingende Psalm 134 vers 3, waarop de Voor zitter met gebed en het opgeven van Gez. 155 vers 5 besloot. ELBURG, 19 Julij. Tot onderwijzer in de Oude Talen aan het alhier door Admiraal v. Kins- bergen gestichte Instituut, is benoemd de Heer Kiselius, Doctor in de Lette ren en Bespiegelende Wijsbegeerte, thans aan de Latijnsche school te Bommel geplaatst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 2