aver liet ontwerp tot regeling van uitgaven op fondsen voor verstrekkingen uit 's Rijks magazijnen voortgezet, De Heer Duymaer van Twist kan niet nalaten zijne sterkst mogelijke af keuring te betuigen over de wijze waarop deze geheele zaak is behandeld. Hij houdt zich overtuigd, dat wanneer de Regering het voorstel had gedaan, om 4 h 5 tonnen gouds voor geheime oorlogsmiddelen aan te wendende Kamer daaraan hare goedkeuring niet zou hebben geschonken. Zij heeft nu beproefd die uitgaven te doen buiten de begrooting, en wel uit het fonds voor de ver strekkingen. Dit zou ook gelukt zijn, indien de Rekenkamer de verevening niet had geweigerd, llit dit gebeurde ziet men al wederom het gevaarlijke van het bestaan der afzonderlijke fondsen. Ten slotte verklaart spreker, dat hij afkeurt w at er gebeurd isdoch niet kan inzien dat er door de afstem ming dezer voordragteenig goed gevolg voor den Staat zal kunnen worden verkregen. De Heer Schooncveld bestrijdt de leergisteren door eenen redenaar uit Friesland ontwikkeld en gelooft dat de meeste redeneringen van den spreker falenten gevolge van verwarring van het staats- en burgerlijk regt. De Heer Albarda beantwoordt den vorigen spreker en verdedigt zijne ge zegden in de zitting van den vorigen dag. De Heer Godefroi oordeelt dat de wet moet worden aangenomen. Ook hij gelooft, dat de spreker uit Friesland de zaak heeft gebragt op een verkeerd terrein. Men behoort vast te houden het beginseldat de Staat gehouden is te voldoen aan de aangegane verbindtenissen met derden ook al mogten de Ministers hunne bevoegdheid te buiten gegaan zijn. Maar, vraagt hij, kan dan elke onbevoegde en onwettige handeling der Ministers, den Staat tot in het oneindige verbinden? En hij antwoordt, dat de ministeriële verant woordelijkheid niet nutteloos is geschreven. De Ministers blijven verantwoor delijk. Dat regt nu behoort bij de wet te worden geregeld. Spr. heeft juist de voorgcdi agene wet op de Minist. verantw. bestredenop gronddat de toepassing van het regt, voor zooveel de geldelijke aansprakelijkheid aangaat, niet in het ontwerp was opgenomen. Van den kant van het ministerie is toen juist betoogd, dat art. 1401 van het burgerlijk wetboek van toepassing is op Ministers, die hunne bevoegdheid mogten zijn te buiten gegaan. Als dat onveranderd de leer van het Ministerie gebleven is, dan kan zij in toe passing gebragt worden, alhoewel spreker van oordeel is, dat men daarop schipbreuk lijden zal. Maar dat regt van verhaal op de .Ministers, gaat der den niet aan. Hij zal onder afkeuring van het gebeurde, voor het ontwerp stemmen. De Heer Lolsy spreekt in gelijken zin. De Heer van Hasselt komt ook op tegen de verkeerde leer, door een geacht lid uit Friesland ontwikkeld. Hij betuigt zijn leedwezen, dat de Kamer nog niet verder met hare werkzaamheden is gevorderd. Spreker verklaart ten slotte, dat hij zijne stem over dit wets-onlwerp zal laten afhangen van de inlichtingen welke hij van het Ministerie zal bekomen. De Heer van Hall oordeelt dat de wettigheid der gesloten contracten niet kan worden betwijfeld. De Ministers hebben niets anders gedaan dan uit te voeren een Koninklijk besluit. Dat besluit is een uitvloeisel van de uitvoe rende magt. Dat zij daarvoor verantwoordelijk zijn, spreekt van zelf. Hij kan niet toegevendat de beginselen van het burgerlijk wetboek op deze zaak eenigzins van toepassing zonden kunnen worden gemaakt. Hij hoopt, in het belang van den Staat, en in dat belang alleen, dat de voordragt worde aangenomen. Onderwijl zijn ingekomen de in onze vorige vermelde twee Kon. besluiten, inhoudende eervol ontslag aan den Heer G. L. Baud, als Minister van Koloniën, en benoeming als zoodanig van den Schout-bij-Nacht E. B. van den Bosch. Daarna zijn de beraadslagingen hervat. De Heer Bachiene wederlegt een paar punten door een geacht spreker uit Overijssel aangevoerd, slaande op het gisteren door hem gesprokene. De Heer Backer komt, na al het over deze zaak gesprokene, tot drie resul taten: 1°. dat er in 1845 door drie Ministers contracten zijn aangegaan waarbij over staatsmiddelen wordt beschikt, builen de begrooting en de wetgeving om 2°. dat de Slaat wel degelijk is verbonden door hen die het contract hebben gesloten; en 3°. dat het zeer onzeker en twijfelachtig is, of de Staat wel terug bekomen zalwat op die wijze voor denzelven uitgegeven is of wordt. Het gevolg van een en ander is, dat er een geheel buitengewoon contract is gesloten dat niet geheel steunt op de hegrootingen dat de uit gaven, uit dat contract voortvloeijendeook op ecne buitengewone wijze moe ten worden verevend en betaald. Het voorstel, dat thans aanhangig is, komt hem in dat opzigt voor, onaannemelijk te zijn. Hij vertrouwt, dat de tegen woordige Minister van Oorlog zich niet aan dergelijke verspillingen zal schul dig maken. De Ministers van Marine, van Oorlog en van Binnenl. Zaken lichten dc zaak verder toe. De Minister van Finanliën heeft toen verklaard, dat het te kort over 1848 in het begin dezes jaars aangekondigd, nog onveranderd bestaat, en dat daarin is voorzien door de uitgifte van schatkistbiljettenwaartoe de Regering door de wetgeving is gemagtigd. De omstandigheden, die sedert de indiening van het ontwerp hebben plaats gehad zijn algemeen bekend. De spoedige aan bieding van dat ontwerp na de opening der Kamers, was daaraan toe te schrijven, dat de Minister van Koloniën aangekondigd had, dat er ook in dit jaar een te kort zou plaats hebben op de opbrengsten der koloniën. Doch de uitslag der veilingen van de Handelmaatschappij heeft die vrees doen ver dwijnen. Van daar dat er voor het oogenblik geen dringend gevaar bestaat, en gecne reden aanwezig is, om met overhaasting te werk te gaan. Nopens hetgeen in het vervolg zal worden voorgesteld, om het tekort over 1848 te- dekken, meent de Minister het stilzwijgen te moeten bewaren. De Heer Thorbecke bestrijdt het stelsel dat de Kamer gehouden zou zijn. elke handeling van Ministers goed te keuren, hoe eigenmagtig ook bedreven, wanneer er slechts afgeleid zou kunnen worden dat die handeling den Staat verbonden heeftof wanneer men door afwijzing van een voorstel tot regeling van onwettige uitgaven, geen doel zoude bereiken, daar de deide persoon toch betaling kan eischen of betaald moet worden. Spr. zegt dat dit niet is het standpunt waaruit men deze zaak beschouwen moet. Hij vraagt niet of men, afstemmende deze vraag tot verevening, het doel of eenig doel hoe ook ge naamd zal bereiken, maar zegt alleen en neemt tot rigtsnoer zijner stem dit: dat geen ambtenaar en dus ook geen Minister bevoegd is den Staat te verbin den, anders dan krachtens de wet. De Heer Dullert beschuldigt de Ministers van tragen voortgang in het in dienen van de aanhangige wetten. Voorts heeft de Minister van Binnenl. Zaken, in antwoord op de deswege aan hem gerigte vragen nog medegedeeld dat de gemeentewet op dit oogenblik de toestemming des Koniogs verwacht, om uit te maken het onderwerp der beraadslagingen voor de Provinciale Staten, die den 3deD Julij aanstaande in de hoofdplaatsen der provinciën zullen bijeenkomen. Ook de provinciale wet is reeds afgewerkt en aan den Raad van State onderworpen. De Minister heeft daarbij verklaard, dat het ministerie zijne verpligtingen kent en onaf gebroken bezig is, om het mogelijke te doen, maar dat niemand tot het onmogelijke gehouden is. De Heer Bachiene vindt het antwoord des Ministers van Binnenl. Zaken, weinig bevredigen d. De Heer Donker Curtius spreekt ook over het ongegronde der beschuldiging van traagheid aan het Ministerie gedaan. Hij herinnert hoe zeer sedert Ja nuary van dit jaar de overleden Koning dikwerf buiten staat was zich met 's lands zaken bezig te houden. De staat zijner gezondheid liet hem dit wei nig toe. De bijeenkomsten der ministerraden werden telkens uitgesteld en verschoven. En toen de Vorst aan Nederland ontvallen was, gal die gebeur tenis nieuwen grond tot verdaging. En echter er is bijkans geen onderwerp, in de grondwet behandeld, of waarop de aandacht gevestigd is, of het is bij het ministerie voorgebragt en behandeld en op de eene of andere wijze zijn daarvan de grondslagen gelegd. En als nu niet alles te gelijk regelmatig en naar eisch kan afloopen dan zou het ministerie daarvan de schuld moeten dragen! Men verlieze toch niet uit het oog, dat de grondwet eene zoodanige algeheele wijziging heeft ondergaan, dat het geheele werktuig van den Staat moet worden herzien. Men heeft het heden gehoord dat er uit de herziene Grondwet wel een 40-tal nieuwe wetten zal voortvloeijen. Hierop is het ontwerp (zoo als wij in onze vorige bij tclegraphisch berigt meldden), met 42 tegen 11 stemmen afgestemd. Voor hebben gestemd, de Heeren Winterberg, Lotsy, van Voorst, van Randwijck, van Hall, Mutsaers, Donker Curtius, van NaainenDuymaer van Twist, Godefroi en Groen van Prinsterer. Mitsdien zal dj Koning eerbiedig worden verzocht, dit ontwerp in nadere overweging te nemen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, zoo wordt de zitting opgeheven en zullen de leden nader worden bijeengeroepen. (Men denkt dat deze schor sing drie vier weken zal duren.) AMSTERDAM, 20 Junij. In de Vergadering van aandeelhouders hij de Overijsselsche Spoorweg-Maat schappij alhier is besloten, om de opbrengst van het kapitaal tot aanleg van dien spoorweg gestorten hetwelk door de Regering moest teruggegeven worden, (bestaande uit 780 stuks certificaten 2£pCt., elk groot 1000) te besteden tot deelneming in eene op te rigten Overijsselsche kanalisatie-maat schappij. TEXEL, 17 Junij. Heden zijn van hier naar zee gezeild de schepen: ReginaKapt. J. Gerson; Admiraal Jan EvertsenKapt. C. P. Kuiper; Staatsraad Baud, Kapt. J. de Jong; 'sHertogenbosch Kapt. F. J. Matthijsen, en Isis, Kapt. W. B. Derks, alle vijf naar Batavia. Binnengekomen: Louisa Prinses der Nederlanden, Kapt. Göbelvan Banjoewangie en Ilenrielte, Kapt. A. H. Trip, van Suriname. BUITEJNLAJNDSCHE BERIGTEÏV. FRANKRIJK. PARIJS, 19 Junij. In de Zitting van dc Wetgevende Vergadering van den 18d<m heelt de Berg- partij weder hevige aanvallen tegen de Regering gerigt, omtrent het ophef fen van eenige dagbladen en het in staat van beleg stellen der stad. Met 351 echter tegen 154 stemmen is men tot de orde van den dag overgegaan. In de Zitting van den 19deB is de wet tegen de clubs met 373 tegen 151 stemmen aangenomen. Zij bevat de volgende artikels. 1. De Regering wordt gemagtigd, om gedurende het jaar, dat op de afkondiging der tegen woordige wet volgt, de clubs en andere openbare vereenigingen die de openbare veiligheid in de waagschaal zouden kunnen stellen, te verbieden. 2. Vóór den afloop van dien termijn zal hij de Nationale Vergadering een wets-ontwerp ingediend worden dat, terwijl het de clubs verbiedt, de uitoefening van het regt van vcrecniging zal regelen. 3. Na afloop van dien termijn zal aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 2