I KVIISCUK COURANlC 1849. N°. 23. WOENSDAG21 FEBRUARIJ. vi&C BINNENBANDSCllE BERJGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die vun Maandag komt vit Zaturdag avond. De Prijs der Courant is f 12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven LEYDEN, 20 Februarij. Gisteren is alhier de 32ste verjaardag van Z. K. H. den Prins van'Oranje op de gebruikelijke wijze gevierd. Ter voorziening in de vacature van wijlen Ds. W. N. Munting, is gis teren door den Kerkcraad der Nederd. Herv. Gemeente alhier een twaalftal ge maakt, waarop in alphabetische orde geplaatst zijn de tVel-Eerw. Heeren V. J. Berkhout, te Monster; J. Broedelet, te Gouda; E. A. Brunner, te Oude en Nieuwe Wetering; G. R. Erdhrink, te Zutphen; J. G. van Griethuysen, te Zutphen; J. P. van Harencarspelte Leeuwarden; J. Kooy, te Lissc; J. F. Kuyper, te Middelburg; J. I,. F. Moltzer, te Waalwijk; A. Niermeijer, te 'slleer Arendskerke; .4. van Witzenburg, te Boskoop, en N. van Wijk, Ie Weesp. Men verneemt, dat in den loop dezer week bij de Stads-Drukkers D. du Mortier en Zoon zullen worden verkrijgbaar gesteld de gedrukte Stukken, het Huiszittenhuis betreffendeuitgegeven op last van den Raad dezer Stad door de daartoe benoemde Raads-Cmnrnissic, bestaande uit de Heeren Mi'. C. J. Luzac, J. R. Thorbecke en N. Olivier. Vergelijkende Staat van de opbrengst der opcenten en eigene middelen, ten behoeve dezer stad geheven, over de maand Januarij 1849 en 1848. 1849. 1848. fopcenten, .ƒ1,742.67} ƒ1,507.45 Geslagt. eigen middel - 332.71 - 299.85} 2.095.38} 1,807.30} Gemaal. Binncnl. Gedistil leerd. Ruitenl. Gedistil leerd. M ijn 'opcenten. .ƒ8,405.36 eigen middel - 225 98} 8,631.34} 'opcenten. ƒ2,194.60} eigen middel - 873.50 -- 3,068.10} 'opcenten. 129,40 eieren middel - 182.32 ƒ7,246.17 - 196.25} ƒ1,781.80 - 830.61 f 139.38 - 188.75 311.72 1.261.95 - 7,412.42} 2,612.41 328.13 786.70 ƒ15,368.50} ƒ12,976.97 De Staats-Courant heeft weder het volgend verslag medegedeeld van de derde klasse van bet Koninkl. Noderl. Instituut. De Heer C. G. Cobet deelde in de vergadering van den 27sten November des jaars 1848 mede, dat hij in den jare 1844 te Venetië in het oude paleis van den Doge op eenen grooten marmeren steen, aan heide zijden beschreven ontdekt had drie Grieksche inscription, bevattende elk een tractaatgesloten tusschen de inwoners van de stad Hierapytna en Creta en drie naburige Sta ten; het eerste met de Rhodiers, het tweede met de stad Pyctushet derde met de stad Magnesia. Het is hem gebleken, dat deze drie tractaten onuitgegeven en geheel onbe kend waren, waarop hij ze had afgeschreven en die afschriften onder de oogen der Klasse bragt. De steen is midden doorgezaagd en alleen de onderste helft is geredzoo dat alleen het tractaat met Magnesia in zijn geheel is, terwijl van dat met Pyctus, dat er hoven staat, en van dat met Rhodus dat op de andere zijde van den steen is geschreven, alleen het laatste gedeelte is behouden gebleven. Een afschrift van het geheele tractaat met Rhodus is in de papieren van den beroemden Pinelli in de Ambrosiana te Milaan door den kundigen Oos- tenrijkschen archaeoloog Sternbiichel gevonden en het afschrift daarvan door dezen gemaakt is mede in het bezit van den Heer Cobet gekomen. Van dit tractaat, waarvan 33 regels, elk van 80 a 85 letters, op den steen overig zijn, terwijl er ongeveer 44 regels van dezelfde grootte door het afschrift gered zijn, deelde de Heer Cobet den inhoud aan de Klasse mede, na eerst kortelijk de voornaamste lotgevallen van die oude inscriptie te heb ben verhaald. Een Jesuit te Vcnetie, de Torres genaamd, heeft in de vorige eeuw cene uitgave en wijdloopige verklaring er van ondernomen, doch was voor zulk een arbeid geheel onbevoegd. Daarna heeft een zekere Laborde, aan wien de Heer Cobet te Venetie die inscription getoond hadeenige in haast gemaakte afdruksels aan den Heer Le Bas te Parijs afgestaan, welke daaruit, zoo goed hij konde, de drie tractaten in de Revue de PhilologieParis 1845, p. 264, heeft uitgegeven, welke uitgave zoo gebrekkig is, en wemelt van taalfouten en leemtendat zij als niet geschied moet beschouw d worden. De Heer Cohet beloofde ten slotte deze drie merkwaardige stukken later zelf te zullen uitgeven. In de vergadering der Klasse van den 11dcn December daaraanvolgende las de Heer S. Muller eene verhandeling voor over de welsprekendheid. Na, bij wijze van inleiding, de verschillende oordeelvellingen over de waarde der welsprekendheid bij ouden en nieuweren uit den aard der zaak afgeleid en door een beroep op de geschiedenis bevestigd, te hebben vermeld, deed de spreker zien hoe men in onzen tijd van het ongunstige gevoelen daarover is teruggekomen en hoe vooral wijlen de Bcrlijnsehe hofprediker Theremin de welsprekendheid tot eene stellige deugd getracht heeft te verheffen. De Heer Muller trad in een onderzoek aangaande de betcckenis en den zin dezer lofspraak, waaruit bleek, dat de welsprekendheid en deugd evenmin hetzelfde zijn als dat een zekere graad in zedelijke ontwikkeling op zich zelf tot de welsprekendheid voldoende is; maar dat de zedewet het beginsel is, dat hare aanwending inoet bepalen. De grond van de gemelde lofspraak ligt daarin, dat de welsprekendheid zich een doel buiten zich zelve voorstelt, hetgeen door een beroep op den aard der zaak en op de getuigenis der Ouden bevestigd wordt. Het is meer vroom dan waar, de welsprekendheid eene deugd in den stelligen zin, en de chris telijke zelfs cene genade en eene navolging van Christus te noemen. Het be reiken van het doel, dat men hij het spreken zich voorstelt, behoort niet tot het wezen der welsprekendheid maar zij kan in een gezonden zin eene na tuurlijke begaafdheid en verkregen bekwaamheid genoemd worden, otn in 't gebruik van de gave der spraak naar zedelijke beginselen te handelen. Eene voorname tegenwerping wordt ontleend aan het zedeloos karakter van mannendie als welsprekend bekend staan. Mirabeau is de type van hen. Die tegenwerping verliest hare kracht, als men let op de belangen, die Mi rabeau verdedigde, en op de wijze waarop hij zulks deed. Niet de afzonderlijke mensehmaar de groote menigte kan alleen door zede lijke denkbeelden ontvlamd worden. Op deze eigenschap der mcnschelijke natuur berust de kunst van den volksredenaar; Schiller in de teekening van den rooverboofdmanShakespeare in die van Antonius bij liet lijk van Caesar, S.dlustius in die van Catilina, sprekende tot zijne eedgenooten als mede de hedendaagsche communisten in Frankrijk en Duilschland. De aanleiding om deze kunst in practijk te brengen, was vooral groot tij dens de eerste Fransche revolutie. Teekening van dien staat van zaken en van Mirabeau als de ziel en de voorzitter der nationale vergadering. De wijze, waarop Mirabeau zijne kunst wist te gebruiken, was verbazend. Voorstelling van het eigenaardige van hem als redenaar, vooral gestaafd door enkele aanhalingen uit de Etude sur Mirabeau van V. Hugo. Het beroep op Mirabeau vermag niets tegen de waarde der welsprekendheid. Zij is niet eene deugd in den stelligen zin des woordsmaar eene kunst, die in dc dienst van deugdelijkheid behoort te staan. Groot is hare werking gevaarlijk haar vermogen bij onzuivere bedoelingen, zwaar de verantwoording van hem die ze bezit, en heilig zijne verpligting, om eenheid te brengen iu zijne woorden en da !en. 's GRAVENHAGE 19 February. Z. M. heeft, op zijn verzoek, eervol ontslag gegeven aan den Graat van Limburg Stirum Noordwijk, als Kamerheer Ceremoniemeester, hem benoemd tot honoraiien Kamerheer, en in zijne plaats Mr. A. C. Baron Snouckaert van Schauburg. Ook heeft Z. M. benoemd lot Lid van de Eerste Kamer den Heer C. C. van Lidt de Jeude, Burgemeester van Tiel en Lid der Prov. Sta ten van Gelderland, in plaats van wijlen den Baron van Nagell van Wisch. Z. M. heeft benoemd tot Ridders der Orde van den Nederl. Leeuw, Mr. A. J. L. Baron StratenusRaad van Legatie te Londenen Mr. J. van Zuylcn van NeyeveltSecretaris van Legatie te Brussel. Zaturdag 11. heeft cene zitting van den Raad van State plaats gehad, welke door den Minister van Justitie is bijgewoond. Ten twee ure verga derde daarop de Raad van Ministers.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 1