OOSTENRIJK. WEENEN 26 December. Het oorlogsberigt van het Ooslenrijksche leger in Hongaryë melilt dat Vorst VVindisch-Gratz d«n 26stCD dezer zijn hoofdkwartier te St. Miklós, nabij Hoch- strass had betrokken, en zijne voorposten een half uur van Raab stonden. De troepen werden overal door de bewoners vriendschappelijk ontvangen. De Graaf Nugent was van de grenzen van Stiermarken naar Körmönd opgerukt. Bij hun terugtrekken plunderen de opstandelingen overal de openbare kassen; uit Oedenburg hadden zij 53,000 gulden medegenomen. Volgens herigten uit Werschetz van den 17dcn had de Servische Generaal Suplieacz de Hongaren eene nederlaag toegebragt. Een deel der opstandelingen die hij Silein ston denwas bij het naderen der troepen onderden Generaal Simonich, eenigzins teruggetrokken. De gemeenschap langs den spoorweg was thans van Weenen af tot aan Tyrnan en Oedenburg hersteld. STADS BERItiTEA. KENNISGEVING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der STAD LEY DEN, brengen hij deze ter kennis van de ingezetenen dezer Stad, dat de Heer PAUL dü R1EU, welke volgens art. 56 van het Stedelgk Reglement op den 2dcn Januarij dezes jaars, als BURGEMEESTER DEZER STAD moest aftreden, bij Zr. M». be sluit, van den 13deD December bevorens, l\°. 1, als zoodanig is geconti nueerd, en dat, onder kennisgeving daarvan aan den Ed. Achtb. Raad dezer Stadaan het voormelde Koninklijk besluit de vereischte executie is gegeven. Aldus gedaan en gepubliceerd, hij H. 11. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, op den 2 Januarij 1849, van HOORN, Wethouder. Ter ordonnantie van dezelve, v. PUTTKAMMER. NOTIFICATIE. „V"ationale JTMilitie. Ligting van het Jaar 1849. Oproeping tot de Inschrijving. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad LEYDEN, gezien hebbende art. 51, 52, 53, 56, 57, 60 tot 68, en 166 der wet van den 8ste" Januarij 1817, alsmede art. 5 der wet, van den 27stcn April 1820; Brengen hij deze ter kennis van de Ingezetenen dezer Stad alsmede van hen, die vroeger onder de Gemeenten Oegstgecst, Leyderdorp en Soelerwoude woonachtig zijn geweest, doch, volgens de laatstelijk opgenomen grens scheiding, tol het gebied dezer Stad zijn overgegaan, dat de inschrijving voor de ligting der Nationale Militie van dit jaar, geschieden moet voor de zoodanigenwelke geboren zijn in het jaar 1830. Dat alle Ingezetenen zonder onderscheid, welke redenen tot vrijstelling van de dienst zij ook zouden mogen hebben, en of zij zich tegenwoordig of af- wezend of in Milit ie dienst bevinden, verpligt zijn zich te doen inschrij ven dat Ouders, Voogden of Bloedverwanten, in dezen, voor hunne naast- hestaanden of pupillenmitsgaders Regenten van publieke Gestichten voor de onder hun beheer staanden de belangen moeten behartigen, door de bij de wet gevorderde opgave te doen, en daarvoor verantwoordelijk zijn. Dat onder de Ingezetenen ten deze ook worden gerekend de vreemdelingen, die den zetel van hun vermogen of hun verblijf in het Koningrijk komen vestigen; alzoo zij, even als de Inboorlingen, verpligt zijn mede te werken tot de gemeenschappelijke verdediging van den Staat, welke hun veiligheid en bescherming verleent. En roepen dien ten gevolge op, alle de in de termen vallende Ingezetenen, em te compareren in een der vertrekken van het Raadhuis: Op Dingsdag den 9 Januatij 1849. Des voormiddags van 10 tot 2 ure, de bewoners van Wijk 12 en 3. En die van het buiten-territoir der Stad. Op Woensdag den 10 Januarij 1849. Des voormiddags van 10 tot 2 ure, de bewoners van Wijk 4 en 5. Op Donderdag den 11 Januarij 1849. Des voorraiddags van 10 tot 2 ure, de bewoners van Wijk 6. Op Vrijdag den 12 Januarij 1849. Des voormiddags van 10 tot 2 ure, de bewoners van Wijk 7 cn 8. Vermanende Burgemeester en Wethouders voornoemd wel expresselijk de belanghebbenden, zich, door getrouwelijk op te komen, vrij te waren tegen de nadeelige gevolgen, welke uit nalatigheid in deze onvermijdelijk zouden voort vloeien; de hoven opgegevene tijdsbepaling in het oog te houden, en bij de inschrijving zich te voorzien van hunne geboorte actealsmede schriftelijk op te geven hunne woonplaats, en het wijk en nummer hunner huizen; ten einde hierdoor voor te komen de onaangenaamheden, welke voor de ingeschre venen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van den naam of een abuis in de opgaven der woonplaats, waardoor dikwijls de ingeschrevenen te vergeefs worden gezocht bij oproepingen, welke voor hun wezenlijk belang ge daan worden. Zullende er, van heden af, ter Secretarie gevaceerd worden ter aangifte der geboorte-aclen voor diegenen, welke binnen deze stad zijn geboren, 's morgens van 10 tot 1 ure. Aldus gedaan en gepubliceerd, bij HH. Burgemeester en Wethouders der stad Levden, op den 2dcn Januarij 1849. DU RIEU. Ter ordonnantie van dezelve. T. PUTTKAMMER. INGEZONDEN STEKKEN. Mijnheer de Redacteur! Hoewel de Stads-Courant het terrain niet is van kerkelijke colfegiën en personen en daarom noch diakenen noch kerkeraad noch zoover ik weet iemand hunner ooit geantwoord hebben op de snorkende advertentiën van zich noemende regenten van de Nederduitsche hervormde! huiszitten en diaconie!! armen, wil ik echter, omdat ik weet dat gij begeert waarheid te schrijven, een paar aanmerkingen op of aanvullingen van uw herigt van 30 Dee. II. niet terughouden. Vooreerst dan zijn met en behalve de perso nen, die hun ontslag voorwaardelijk van de regering verzocht hehhen ook drie werkelijk in dienst zijnde diakenen Regenten van het Minnehuis, en deze schoon zij, ook sedert de beruchte geschiedenis op het Huiszittenhuis onafgebroken die administratie gevoerd hebben en een er van President van Regenten ishebben van de gehcele zaak niets vernomen dan door het ge rucht, dat de regering bij verrassing het gesticht had ingenomen. Ten tweede had, om dit heldenfeit behoorlijk te kunnen schatten en den lezers eenigzins aanschouwelijk te makenniet moeten verzwegen zijndat het volvoerd is met assistentie van Directeur en Commissaris van policie aan het hoofd hunner agenten welke laatste het huis en de toegangen er heen tegen de vijanden bezet hebben, en zoo als men verzekert, daar nog steeds een vasten post inhouden. J. F. van OORDT JW. zoon. In het door de Leydsche Cour. omtrent het Minnehuis vermelde, komen een paar onnaauwkeurigheden voor, welke volstrekt verbetering schijnen te eischen. Men noemt het Minnehuis, een Diakonie-Armenoude Mannen-en Vrouwenhuis, in welke hoedanigheid het nimmer bekend geweest is, en zegt dat het bestuur aan Diakenen of Oud-Diakenen was opgedragen, hetgeen nooit het geval is geweest. Men leze slechts de hier volgende eerste artike len van het Reglement voor de Commissie van Heeren Restuurders van het Minnehuis te Leyden. bepaald door het Collegie van Meesteren Re genten der Huiszitten- en Diaconie-Armenin deszelfs Vergaderingen gehouden den 27slen en 29stCD Maart 1841 goedgekeurd en geairesteerd door HH. Burgemeester en Wethouders bij dispositie van 23 Auyus- tus 1841. Art. 1. Het beheer over het Minnehuis wordt opgedragen aan eene Com missie, onder den naam van Bestuurders van het Minnehuisten einde deze in naam en voor rekening van het Collegie van Meesteren Regenten der Huiszitten- en Diaconie-Armendie steeds als stichters en eigenaars van het gebouw, Superintendenten van hetzelve blijven, zorg drage voor eene behoor lijke verpleging van alle die behoeftige personen, welke van wege genoemd Collegie in dit Gesticht geplaatst worden. Art. 2. Deze Commissie zal bestaan uit zeven Leden, te weten: uit drie permanente en vier tijdelijke Leden waaraan een Secretaris zal worden toe gevoegd. Art. 3. De benoeming en aanstelling der permanente Leden zal geschie den door den Raad dezer Stad, op voordragt van eene door Meesteren Regen ten der Huiszitten- en Diaconie-Armenin eene gecombineerde Vergadering met de Commissie te formeren nominatie van twee personen, welke nog steeds in dienst als Armverzorgers aan het Huiszittenhuis zijn of eenmaal den post als zoodanig hebben waargenomen. Welk dubbeltal met een gelijk getal door HH. Burgemeester en Weihouders wordt vermeerderd bij voorkeur mede te kiezen uit nog in dienst zijnde Armverzorgers aan het Huiszittenhuis of die deze betrekking eenmaal hebben waargenomen. Art. 4. De tijdelijke leden zullen moeten zijn Regenten van het Huiszit tenhuis doch zullen bij het einde van hunne dienstjaren aan die administra tie, ook in deze Commissie aftreden. Zullende alsdan, gelijk ook bij overlij den van een of meer hunner, door de Vergadering van Meesteren Regenten van het Huiszittenhuis, een ander lid uit hun midden verkozen worden, en wel uit de Commissie voor de (inantiën of uit die voor de kleedingzoo dat er, hij de drie permanente leden altoos vier leden uit het collegie van Meesteren Regenten, in tie Commissie van het Minnehuis zullen zitting hehhen. Van de benoeming der tijdelijke leden, zal, van wege het coilegie van het Huis zittenhuis, aan de Regering worden kennis gegeven, gelijk ook aan de Com missie, ter informatie. Men ziet hier wordt op gcenerlei wijze gevorderd, dat de leden, perma nente of tijdelijke, diakenen zijn of geweest zijn. Ook is het minder juist, dat het bestuur van het Minnehuis aan eene Commissie uit den Raad is opgedragen. De Raad heeft in zijne zitting van van 28 December 1848, uit een viertal, twee door Meesteren Regenten van het Huiszittenhuis en twee door Burgemeester en Wethouders voorgedragen, in plaats van de drie aftredende permanente leden, drie nieuwe permanente Regenten benoemd, welke thans met de vier tijdelijke, op 26 Junij 1848 door Meesleren Regenten van het Huiszittenhuis benoemdde Commissie van bestuur uitmaken. J. A. de FREMERY. NB. Behalve deze stukken zijn bij ons geene andere, zelfs geene die wij als ongeteekendniet zouden opnementer plaatsing aangebodeneen gerucht dat wij een stuk zouden heb ben geweigerdis dus ten eenenmale ongegrond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 3