tweede plaats cischt cle Gwt. in art. t29 dat de Provinciale belastingen uit- sluitend dienen, tot dekking van Provinciale huishoudelijke uitgaven, terwijl hij in deze voordragten uitgaven vindtdie onder de algemeene Rijksuitgaven behooren. In de derde plaats vordert de Gwt. voor de Provinciale belastingen bekrachtiging door de wet, opdat de wetgever oordeele over de behoefte. Dit nu zijnde de vereischte der Gwt., vraagt Spr. hoe het mogelijk is, dat de -wetgever een zoodanig oordeel kan vellen bij den spoed -waarmede deze voordragten gedaan zijn. De onderscheidene wetten zijn naauwelijks in de provinciën bekend kunnen worden. Spr. besluit dat deze voorstellen eigenlijk zijn overgangswetten en dat de zin van art. 129 der nieuwe Gwt. daarbij is miskend. De Minister van Binnenlandsehe Zaken merkt op, dat het doel dezer voor dragten duidelijk is aangewezen in de memorie van toelichting en ook blijk baar is uit de latere regeringsantwoorden. De Regering moet zorg dragen, zoo voor de welvaart van het Rijk in het algemeen, als voor de bescherming der provinciën in het bijzonder. Aan den Koning zijn ter bekrachtiging on derworpen de laatst opgemaakte begrootingen der Provinciale Statendaarop komen voor onderscheidene voordragten nopens Provinciale belastingenvroe ger bij Koninklijke besluiten gehandhaafd, en nu beeft de Regering ge meend, dat de twijfel nopens de wettigheid dier heffingen moest ophouden, en dat zij tevens moest handhaven orde en regelmaat in de huishouding der onderscheidene provinciën. Men heeft voorts gezegd dat er niet genoeg ter beoordeeling werd voorge dragen dat men in staat moest zijn te beoordeelende behoeften tot dek king waarvan die belastingen gevraagd worden. Z. Esc. antwoordt, dat. zij die dat stelsel verdedigen, verwarren wat de Grondwet wil gescheiden hebben. De bedenking is gemaakt, dat er op eene enkele uitzondering na, geene behoefte was aan wettelijke regeling, omdat tot de heffing der hier bedoelde Provinciale belastingen magtiging was verleend bij vroegere Konink lijke besluiten, op grond van art. 148 der toen bestaande Grondwet uitge vaardigd. Men beriep zich daarbij op art. 3 der additionele bepalingen der Grondwet, volgens hetwelk alle op bet oogenbiik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten reglementen en besluiten worden gehandhaafd, lot dat zij door anderen worden vervangen. Z. Exc. is van oordcel dat dit art. 4 op de onderhavige besluiten niet van toepas sing is, maar alleen slaat op zoodanige wetten en besluiten, regelende de algemeene belangen des Rijksen dat die algemeenheid niet toelaat de toe passing op deze speciale besluiten. Zijne Exc. neemt vervolgens nog eenige gemaakte bedenkingen op, en doet uitkomen dat de hier gevraagde Provinciale belastingen uitsluitend strekken in het belang der provinciën zelve, en niet in het algemeen belang des Rijks. Eindelijk is ook de opmerking gemaakt, dat men niet in de gelegenheid is geweest om te beoordeelen of deze belastingen bezwarend voor de ingezetenen zijnvermits er geen tijd geweest isom de bedenkingen der ingezetenen af te wachten. Z. Exc. zou kunnen antwoorden dat dit argument volkomen wordt wederlegd, door het eigen besluit der Kamer, waarbij de dag der dis- cussiën op heden bepaald is, maar Z. Exc. bestrijdt een beginsel, de meening dat het onderzoek van den algemeenen wetgever zich zou moeten uitstrekken tot de beoordeeling der Provinciale behoeften, iets dat, gelijk Z. Exc. straks reeds aanvoerdeuitsluitend is opgedragen aan de Provinciale Statenonder goedkeuring des Konings. De Heer Faber van Riemsdijk kan zich niet vereenigen met de uitlegging des Ministers aan het 3de additionele artikel gegeven. De Minister herbaalt dat de ontstane twijfel op dit punt reeds voldoende isom de tegenwoordige voordragt te wettigenvermits toch de onderwerpc- lijke belastingen altijd zullen blijven behoeven de wettelijke bekrachtiging welke de gewijzigde Gwt. in art. 129 gebiedend vordert. De Heer Duymaer v. Twist meent, dat het 3de additionele artikel de quaestie niet beslist, omdat de vraag alleen deze is, of die Prov. belastingen, vroeger bij Koninklijke besluiten gewettigd, wettig zijn dan niet. Zoo ja, dan blijven zij natuurlijk ook thans nog gehandhaafd, en zoo neen, dan behoeven zij wel degelijk eene nadere wettelijke bekrachtiging, en dan is het raadzaam, dat dit geschiede. Na eene korte woordenwisseling geeft de Heer van Rosenthal in overweging, dat de Regering alsnog voorstelle om de bekrachtiging voor alle de voorgedra gen Prov. belastingen, alleen uit te strekken tot één dienstjaar, en alzoo niet voor volgende tijdvakken. Do Minister voor de Hcrv. Eeredienst stelt dienovereenkomstig voor de ver gadering voor een half uur te schorsen. 'J'en 3 ure wordt de zitting lier- I vat en zegt dezelfde Minister gemagtigd te zijn de vereischte veranderingen in den zin van het voorstel des vorigen sprekers aan te biedenen draagt Z. Exc. alsnu bereids voor het eerste ontwerp (voor Noord-Braband) een nieuw artikel 3 voor, bepalende dat de heffing der in dat ontwerp omschreven belastingen beperkt wordt tot bet eerstvolgende dienstjaar, en dat de nadere heffing zal behoeven eene nadere wettelijke voorziening. Gelijke wijzigingen worden door Z. Exc. bij de volgende ontwerpen voorgedragen, voor zoo ver de daarbij be doelde bekrachtiging over een langer tijdvak loopt, dan het eerstvolgende dienstjaar. Nadat de Heeren van Goltstein, Thorheckc en Luyben verklaard hadden, zich uit hoofde van andere bezwarenin den loop der discussie ontwikkeld met de voordragtcn niet te kunnen verecnigenzijn de discussiën gesloten en is men tot de stemming overgegaan; waarvan de uitslag is geweest als volgt: De volgende ontwerpen zijn aangenomen: N». 1. Noord-Brabant niet 31 legen 13. 2. Zuid-Holland 29 15. V 3. Noord-Holland 31 13. D 5. Friesland 25 D 19. 6. Overijssel 29 15. 7. Groningen 29 O 15. 9. Limburg O 31 13 stemmen. Verworpen zijn: N°. 4. Zeeland met 28 tegen 16 en N°. 8. Drenthe met met 27 tegen 17 stemmen. Omtrent Zeeland goldt het bezwaar dat in den tegenwoordigen maatregel ook zou worden begrepen eene belasting, die uilsluitend in de steden en ge meenten van twee districten der provincie geheven wordtzoodat het minder een provinciale dan wel een gemeentelijke of wel districts-helasting gold. Nopens Drenthe werd in het midden gebragl, dat daarbij niet alleen sprake was van dekking van reeds gedane leeningen maar ook tot voorziening in rentebetalingvoor werken die nog pas in ontwerp zijn. Alsnu zijn aan de orde de discussion over het wets-ontwerp tot regeling van het pensioenfonds voor burgerlijke ambtenaren over 1849, hetwelk na eenige beraadslagingen is aangenomen met 30 tegen 14 stemmen. Tegen hebben gestemd de Heeren: Kien, van Twist, Cost Jordens, Bots, Thorbecke, Luyben, de Man, van Nagellvan Goltstein, Smit, Mackay, llytwerf Sterling, Storm van 'sGravcsande en Verwey Mejan. Daarna (ten vijt ure) is de vergadering gesloten. (Men verneemt dat reeds heden of mor gen eene zitting zal worden gehouden. Waarschijnlijk zullen alsdan twee nieuwe voordragtcn tot heffing van Prov. belastingen inkomen, voor de pro vinciën Zeeland en Drenthe.) Heden morgen is in 78-jarigen ouderdom overleden de Graaf van der Duin van Maasdam, Opper-HofmaarschalkOud-Gouverneur der Provincie Zuid-Holland, laatstelijk lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Curator der Leydsche Hoogeschool enz. ZUTPHEN15 December. In het 3de district alhier, is tot tweeden Candidaat voor de Eerste Kamer verkozen de Heer Nagell van Wisch, met 384 tegen 290 stemmen, welke de Heer Groen van Prinsterer verkreeg. PiUURLO, 15 December. In het l1*0 district alhier, is bij herstemming tot tweeden Candidaat voor de Eerste Kamer verkozen J. Kerkhovenmet 320 tegen 35 stemmen welke op den Heer van Dam van Isselt werden uitgebragt. DOETINCHEM, 15 December. In het 5de district alhier, is bij herstemming tol lid voor de Tweede Ka mer verkozen de Heer van Nispen van Sevenaer, met 289 tegen 287 stemmen, welke de Heer Nedermeijer van Rosenthal verkreeg. Tot tweeden Candidaat voor de 'Eerste Kamer is bij herstemming verkozen de Heer van Nispen van Pannerden, met 300 tegen 279 stemmen, op den Heer van Hceckeren van Enghuizen. ELST, 15 December. In het 6dc district alhier zijn bij herstemming tot candidaten voor de Eerste Kamer verkozen Mr. C. C. van Lidt de Jcudc met 376 en Mr. J. Rau van Gameren met 495 stemmenhebbende de Heeren Baron van I.ynden van Hemmen 326 en II. van der Monde 163 stemmen bekomen. ZALT-BOMMEL15 December. In het Sste district alhier, zijn bij herstemming tot candidaten voor de Eerste Kamer verkozen, H. W. Baron van Aylva van Pallandt en O. W. A. Graaf van Mariënweerd. ENSCHEDÉ, 15 December. In het 5de distriet alhier is tot lid der Tweede Kamer, in plaats van Jhr. C. M. Storm van 'sGravesandedie voor Deventer zal optreden, verkozen Mr. M. J. de Man, met 257 van de 488 uitgebragte stemmen. De Heer 11. van Sonsbeek bad 186 en Mr. B. W. Blijdestcin 36 stemmen erlangd. DOKKUM, 15 December. In het tw-cede district alhier, is tot candidaat voor de Eerste Kamer geko zen de Heer L. G. A. Graaf van Limburg Stirummet 234 tegen 222 stemmen, die Jhr. D. de Blocq van Ilaersma de With verkreeg. HEERENVEEN, 15 December. In het 3l,e district alhier, is hij herstemming tot lid der Tweede Kamer verkozen Mr. N. van Heioma bij meerderheid van stemmen tegen den Heer Mr. A. F. Jongstra. Tot tweeden candidaat voor de Eerste Kamer bij her stemming verkozen Jhr. Mr. P. B. J. Vegelin van Claerbergen, bij meerder heid van stemmen tegen den Heer Jhr. W. II. Lycklama a Nyeholt. SNEEK, 15 December. In het 4de district alhier is bij de aangekondigde herstemming voor een lid der Tweede Kamer wederom geene volstrekte meerderheid verkregen. Van de 798 stemmen zijn 297 uitgebragt op den Heer P. J. Costerus, 191 op Jhr. Vegelin van Claerbergen, 146 op Mr. A. F. Jongstra; terwijl de overige stemmen overeen aantal andere personen waren verdeeld; zoodat over de twee eerstgenoemde Heeren nogmaals eene stemming zal moeten geschieden. ASSEN, 16 December. In de vergadering van Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie, giste ren gehouden, is ingekomen eene missive van den Heer Dr. 11. Dassen, te Hoogevccn, waarin deze verklaart, in de onmogelijkheid te zijn om de be noeming tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan te nemen en mitsdien voor dezelve bedankt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 2