WEST-IK BI E. Uit liet kort ovcrzigt over het verslag van liet onderzoek naar den tegen- woordigen toestand van het Etablissement der Europesehe Kolonisatie te Gro ningen aan de Saramacca, gedaan op den 1 gden Julij 1848 en volgende dagen, op last van Z. Exc. den Gouvernenr der kolonie Suriname, door Mr. J. JE. Lisman, Gouvernements-Secretaris dier kolonie, uitgebragt den 31stcn Julij 1848, ontleenen wij het volgende: Hetgeen den toestand der kolonisatie betreft, is de verslaggever ten gevolge van 41 verschillende bezoeken tot het resultaat gekomen dat de kolonisten, over het algemeen genomen, eene zeer goede gezondheid genoten; dat hunne woningen inwendig een vrij goed aanzien hadden, ja sommigen zich zelfs door netheid zindelijkheid en eene gepaste betrekkelijke weelde onderscheid den en boven anderen van doelmatig huisraad voorzien waren. De twee ak kers land achter ieder woning uitgegeven, waren, behalve bij de meeste am bachtslieden, doorgaans ontgonnen en beplant met Taijers, Jams, Patattcrs, Jangadoots Peesjes, enz. terwijl vele kolonisten daarbij nog aanplantingen van Cassave en Arrowroot, enkele ook van Nopal hebben gevoegd. Omtrent deze laatste aanplanting merkt de verslaggever aan, die plant nog nergens in eenen weligeren en frisscheren staat dan op Groningen te hebben gezien. Een der Kolonisten, C. Ouburg, had daarenboven ook reeds eenige planten t. w. 21met het Cochenille-insect bevolkt. Het gcheele getal Nopalplanten was 1938. Over het algemeen was de onder de kolonisten heerschende geest geenszins die van tevredenheid en welgevallen in hunnen toestand. Voor het meerendeel schenen zij zeer in hunne verwachtingen te leur gesteld. Hunne klagtcn kwamen voornamelijk hierop neder: Dat hun hij art. 12 van het reglement van orde en bestuur voor de Euro pesehe kolonisatie in Suriname, waarop zij zich tot de kolonisatie-proeve ver bonden hadden, toegezegd waren vier akkers of twee morgen bouwland ge deeltelijk bewerkt en betceld, de vcreischle vcldgereedschappenhet benoo- digde vee en pluimgedierte, met hetgeen tot onderhoud voor hetzelve dient, benevens eene woning waarin eene tafel met twee zitbanken: en dat zij van al dit toegezegde, slechts hadden erlangd: eene woning met de tafel en de twee zitbankentwee akkers geheel onbewerkt en onbeteeld land opge wassen in kappewirie, de meesten zonder eenig veldgereedschapen 25 voor 1 varken en pluimgedierte: terwijl slechts aau 22 hunner ééne koe was geschonken geworden welke zes maar hebben kunnen behouden, aangezien de overigen niet bij magte waren geweestom bij voortduring in het onder houd daarvan te voorzien. Dat de plek grondswaarop hunne maatschappij was gevestigd, verre was van een vruchtbaren bodem te zijn dat de ondervinding aan velen reeds had geleerd, dat die zeer schraalen buitengewoon spoedig uitgeput was. Be mesting was natuurlijk het eenige middelom hierin te voorzienen daaraan hadden zij juist, bij gemis van het benoodigde vee en de middelen om het goed te onderhouden eene dubbele behoefte. Dat, wanneer zij ook al gelukkig in hunnen oogst slaagden, zij alsdan hunne producten niet voor zoodanigen prijs aan de markt van Paramaribo konden slijten, dat zij daaruit, met bijrekening van de 4 a 5 dagen verzuim die zij door den verren afstand van de stad daartoe benoodigd hadden, eenig voordeel trokken; integendeel dat zij, door het bezwaarlijk te vergoeden tijd verlies, telkens in hunnen grond hard achteruit gingen. Waarbij nog kwam dat velen hunner en vooral degenen, welke zich niet voor daggelden verhuurd hadden, maar steeds hunnen eigenen grond bewerkten, zich, bij liet ophou den der verstrekking van levensmiddelen en huishoudelijke benoodigdheden uit het magazijn, genoodzaakt hadden gezien, om ter bekoming van vlecsch, boter, olie en andere levensbehoeften of" hunne koe te slagten of te verkoopen. Voor degenen, die op daghuur werkten of voor handwerkslieden waren de loonen te laag. Er werd algemeen te kennen gegevendat zoo er in de behoefte aan vee mogt kunnen worden voorzien, eene algemeene weideonder opzigt van eenen algemeenen wachter, hoogst wenschelijk zou zijn. Achteruitgang en vooral werkelijke armoede heeft de verslaggever niet an ders gevonden dan bij een paar huishoudens, en daar was zij het gevolg van traagheid en van verslaafdheid aan den drank. Vooruitgang was er evenwel over het algemeen ook niet te bespeurener was veeleer eene soort van stil stand zoo het den verslaggever voorkomt1°. door niet voldoen aan de bij liet reglement gedane beloftenzoo van toewijzing van akkers als van andere toebedeelingcn2°. door den vorm en de wijze van het beheer der koloni satie, op beide welke veel aan te merken viel; 3°. door de plaats ter koloni satie uitgekozen en den aard van den grond4°. door het gemis aan gele genheid om zich op eene goedkoope en gemakkelijke wijze van de kleine dagelijksche huishoudelijke behoeften te voorzien. De oorzaken aan welke de toestand der Kolonisatie door den Bestuurder van den BrandholF wordt toegeschreven, worden opgegeven te zijn: Ten eerste de invloed welken het project tot eene Kolonisatie aan de Coe- sewine, door den Heer VVestphall geopperd, op de Kolonisten heeft uitgeoe fend, daar zij van dat oogenblik af aan, nu ruim negen maanden geleden, zijn gaan verminderen in arbeidzaamheidgoeden wil en het streven naar verbetering van hun lot, welke geest nog bevorderd zou zijn, doordien, gelijk sommigen hunner hebben verhaald de Heer Wcstphall aan hen zoude gezegd hebben, dat zij niet meer behoefden te werken, want dat zij binnen drie maanden verplaatst zouden worden naar de Coesewine. Ten tweede. De weelderige en kostbare levenswijze in spijs en drank, in kleedérdragt en uitgaven aan onnoodige zaken, die sommigen hunner zonden hebben aangenomen. Ten derde beweerde de bestuurder, dat sommigen der kolonisten, nit eene soort van wispelturigheid eenen achteruitgang voorwendden, die met der daad voor hen niet bestond. De verslaggever is evenwel weinig genegendeze door den Bestuurder op gegeven oorzaken als de wezenlijke aan te nemen, en stelt als middelen die tot eenen meer gunsligen toestand zouden kunnen leiden, de volgende voor: 1". De benoeming, zoo spoedig doenlijk, van eenen tweeden Bestuurder. 2°. De spoedige gcheele voldoening van al wat den kolonisten beloofd is. Daardoor zal men de redenen tot klagen doen ophouden, en zal het Bestuur oneindig meer zedelijke kracht erlangen, liet denkbeeld, om de opheffing van deze grief, vooral met betrekking tot het vee en de doelmatige vcldge reedschappendoor den nieuw te benoemen Bestuurder te doen plaats vinden, zou welligt tot vestiging van het vertrouwen in dezen, niet te verwerpen zijn. 3°. De verschaffing eener voldoende hoeveelheid meststoffentot dat men in de behoefte daaraan zal kunnen voorzien, opdat zij inmiddels zouden kun nen voortgaan met het bebouwen en verbeteren hunner gronden; daar het bij de werkelijk bestaande schraalheid van den grond te voorzien is, dat zij, bij voortdurend gebrek aan meststoffen, de bebouwingen hunner tuinen zul len laten varenen de moedeloosheidzelfs bij de ijverigstcn en bestenmet rassche schreden zal toenemen. 4°. De voortduring van de onlangs bij vernieuwing verstrekte tegemoet koming in de noodigste levensbehoeften, als spek, zeep, zoutenz. Zoo lang toch de fkolonisten hunne gronden niet productief hebben kunnen ma ken, is het onmogelijk te vergen, dat zij alleen van de weinige schrale pro ducten daarvan en van daghuren, in die noodzakelijkste behoeften voorzien. Ilct zal zelfs noodig zijn hen daarin nog geduiende eenen geruiinen tijd te gemoet te komen, wil men voorkomen dat er gebrek, ontbering en daardoor vermindering van ligchamclijke en zedelijke kracht bij hen ontstaan. 5°. Eene plaatselijke gelegenheid voor de kolonisten, om de verbouwde productenpjzoo lang hunne jeugdige maatschappij nog niet kon worden uitgebreid, tegen eenen matigen, maar toch voor den landbouwer voor- •deeligen prijs te kunnen afzetten, opdat hij niet gedwongen zij, ten einde eenig voordeel te genieten wegens de kosten en het zoeken naar een débou- ché, hoogere dan de marktprijzen voor zijne producten] te] bedingen, en daarenboven, opdat hij niet door die omstandigheden genoodzaakt zij zijn land voor eenige dagen te moeten verlaten, hetgeen, zoo al ergens, voor zeker niet in dit climaat tot voordeel van den landbouwer kan strekken. En 6". Eindelijkde oprig'ing op liet etablissement zelf van een magazijn of winkel, alwaar de kolonisten zich van al de noodwendige kleine huiselijke benoodigdheden in die mate kunnen voorzien, als hunne dagelijksche be hoefte zulks vordert. Hierdoor zullen zij zich die op eene onkostbare wijze en voor eenen veel minderen prijs kunnen aanschaffenalle overdaad zal kunnen worden tegengegaan; zij zullen tegen verliezen, door bederf als an derzins te lijden, gevrijwaard zijn; het in schulden geraken, door de noodza kelijkheid om groole hoeveelheden in eens te moeten aanschaffen, zal minder plaats vindenen hierdoor hunne huiselijke welvaart en tevredene gemoeds stemming zonder twijfel bevorderd worden. Vraagt men naar de nitzigten, die de Bestuurder van den Brandhoff voor de toekomst koestert,deze zijn de hoop, dat eene beduidende uiibreidine der jong gevestigde maatschappij meer vertier vooral voor de daglooners zou aan brengen, en dat hem een bekwame, vooral landbouwkundige medebestuurder zou worden toegevoegd. Ten opzigtc van het denkbeeld van uitbreiding voegt de verslaggever er evenwel bij Ik voor mij moet echter volmondig verkla rendat ik mij, na het gehouden onderzoek, geenszins daarmede kan vcrce- nigen. Neenmen moet dieper in de zaak doordringen en zoolang de kleine Europesehe kring, die thans aan de Saramacca bestaat, geene betere waar borgen voor een toekomstig bestaan en welvaart dan de tegenwoordige kan aanbieden, komt mij alle uitbreiding der kolonisatie, op dien te Groningen aangevangen voet, niet alleen zeer gewaagd, maar zelfs ongeoorloofd voor. Eindelijk heeft de verslaggever gepoogd nieuwen moed en lust bij de Kolo nisten op te wekken, den Baad van Oudsten bijeen geroepen en hun de ver- pligting. om den Bestuurder iri zijne zware taak ter zijde te staan, voorge houden, waarop zij verklaard hadden, hiertoe van harte geneigd te zijn, maar dat ook zij hier wederom de reeds bekende bezwaren, omtrent het onvervuld gebleven zijn der bij het reglement gedane beloften, hadden herhaald, en aangemerkt dat de diensten, die van hen gevergd werden, te veel tijdver zuim kostten, om ze zonder vergoeding, naar eisch te kunnen waarnemen: weshalve zij verzochten, dat dit punt bijzonder onder de aandacht des Gouver neurs gebragt worden. Deze voorloopige bijeenkomst was voorts gevolgd door eene algemecne van al de kolonisten, op welke de verslaggever hun in eene bemoedigende toespraak de verzekering had gegeven van hunne belangen naar vermogen bij het Gou vernement te zullen bevorderen en hen inmiddels tot volharding had aange maand. AKADEMIE-KIE UWS. PROMOTIE AAN 1)E LEYDSCHE IIOOGESCHOOL. Den lGdcn November de Heer J. van der Eist, van Dordrecht, in de Medi cijnen, na verdediging zijner Dissertatie: de Aphthis Neonatorum.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 3