LEYDSCHE COURANT. 1848. MAANDAG, 24 JULÏJ. B INNEN LAN DSC HE BEBIGTEN. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdug avond. De Prijs der Courant is f 12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. 's GRAVKNMAGE, 22 Julij. Bij Koninklijk besluit zijn de kwcekelingen van de Koninklijke Akademie te Dell't, G. van Diesen en L. A. Renvens benoemd tot Adspiranten-Ingenieurs Surnumerair bij den Waterstaat bier te lande. Z. M. heeft benoemd tot Ridder der Orde van den Nederl. Leeuw, den Heer J. W. van Romondt, Gezaghebber op bet Ncderlandscbe gedeelte van St. Martin. H. M. zal zich in de volgende maand naar Soestdijk begeven. - Uit de Memorie van Toelichting, op het ontwerp van wet eener belas ting op de bezittingen, en op de inkomsten van ambten, wachtgelden en pensioenenontleenen wij het volgende Terwijl de uitgaven zullen vermeerderen oefenen de staatkundige gebeur tenissen op de inkomsten van den Staat baren invloed tot vermindering uit en wel zeer bijzonder met opzigt tot de bijdragen uit de geldmiddelen van de Overzeeschc Bezittingen. De vernietiging van bet crediet en de daaruit voort spruitende stilstand van den handel, bet ophouden van speculatie en de stremming van verzendingen hebben den afzet der Indische producten tot vorige prijzen onmogelijk gemaakt. Het is zelfs twijfelachtig, of men de zelfde hoeveelheden als in vroegere jarenin het loopende dienstjaar te gelde zal kunnen maken. Bij het opmaken der begrooting voor bet loopende jaar is intusscben be paaldelijk op de bijdragen uit de koloniale geldmiddelen gerekend. En bij bet uitblijven daarvan, moeten er noodzakelijk nieuwe middelen verschaft wordenzal de schatkist aan hare verpligtingen voldoen. Hoe groot dit tekort zijn zal, is, uit den aard der zaak, voor 'shands slechts bij gissing te bepalen. Naar den stand der prijzen en naar de waar schijnlijke behoefte aan producten berekend, kan met zekerheid slechts op cene bijdrage van ƒ6,900,000 uit de koloniale geldmiddelen gerekend worden over bet loopende jaar, in plaats van op ƒ14,450,000daarvoor bij de ra ming der middelen uitgetrokkenen zou alzoo een tekort ontstaan van ƒ7,450,000. Dat tekort zal echter welligt later nog verminderd kunnen worden, wanneer er meer producten verkocht worden dan men nu durft aannemen. Uit dien hoofde wordt bij voorraad slechts gerekend op het weg vallen van bet batig slot der koloniale geldmiddelendat op ƒ4,650,000 was geraamd. Bij dit een en ander komt nu nog, dat eene goede staatkunde vordert dat toegegeven worde aan bet verlangen om sommige voorwerpen van eerste nood zakelijkheid van accijns te ontheffen. Hierdoor kan over vijf maanden een verlies ontstaan van ruim ƒ1,300,000, een verlies waarvan de vergoeding door eene afzonderlijke voorziening bij wege van algemeene belasting op de inkomsten in bet tegenwoordig oogenblik bezwaarlijk is, en hetwelk men daarom beter geoordeeld beeft, voor het loopend jaar bij de andere bezwaren op te sommen, met vrijhouding alzoo der overweging hoedanig dit verlies in een volgend jaar door bezuiniging of door andere middelen zou kunnen wor den vergoed. Wanneer men daarbij aanneemt de matige berekening van eene mindere opbrengst van ƒ1,000,000 op de opbrengsten der gewone middelen over dit jaar, door den druk der omstandigheden te weeg gebragt, dan moet het ver lies van inkomsten uit deze beide hoofden gesteld worden op ƒ2,300,000. Bedragende met ongeveer 5 millioen verhooging voor Oorlogna aftrek van overschotten op vroegere diensten, ongeveer elf iniiliocn. 7,al dus de Regering, na het tot stand brengen der Grondwets-herziening in slaat zijn met gerustheid haren weg te betreden, en zich met gewenschte hervormingen, ook in de geldelijke belangen des Rijks, bezig te houden dan moet het zeer wenschelijk voorkomen dattot daarstelling van buiten gewone middelen ter voorziening in het aangeduide tekortvan nu af worde overgegaan. Ter dekking hiervan kon thans niet in aanmerking komen eene vrijwillige geldleening, als welke, onder de tegenwoordige omstandighedenop zulke onvoordeclige voorwaarden zou moeten geschieden, dat de rentelast daarvan zwaar op volgende begrootingen zou drukken. Ook eene verpligte geldleening, ofschoon de rente daarbij veel lager kan worden gesteldzou evenwel een duurzaam bezwaar voor de begrooling ten gevolge hebben. Gaven nu ccnc of meer der bestaande belastingen een voegzaam middel aan de band om door verhooging van opcenten hetzij algemeenhetzij voor enkele klassen van belastingschuldigen, de gevorderde belangrijke som te vinden, dan zou zulk een middel de voorkeur verdienen boven elk ander. Maar die gelegen heid bestaat niet, en indien ook al de belasting op het personeel, niettegen staande zij meer op de verleringen dan op het vermogen der belastingschul digen drukt, geacht kon worden ten deze voornamelijk in aanmerking te kunnen komen, dan zou dat middel niet kunnen worden te baat genomen, zonder den last voor velen onmatig te verzwarencri de opbrengst zelve van het middel aan zekere verliezen bloot te stellen. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, is de Regering van oordeel geweest, dat in de eerste plaats van de bezitters van eigendommen moest worden gevraagd de aanvulling van de tegenwoordige behoeften der schat kist, als welke, bij de plaats hebbende staatkundige gebeurtenissen, groo- tendeels haren oorsprong vinden in maatregelen tot bescherming dier eigen dommen en tot verzekering van het ongestoord genot daarvan. Deze zelfde redenen pleiten, naar het inzien der Regering, voor het denkbeeld, om hiermede cene belasting op de inkomsten in zooverre te vereenigen als be zoldigingen voor ambten en betrekkingen mitsgaders pensioenen of jaargel den, uit welken hoofde ook genoten wordende, daarvoor een vasten grond slag opleveren; een denkbeeld, te meer aannemelijk geacht, omdat ambte naren die uit 's Rijks of openbare kassen bezoldigd wordenin de eerste plaats schijnen in aanmerking te moeten komen als bet vaderland eenig offer vordert. Onraadzaam daarentegen heeft het moeten voorkomen, de inkomsten uit nijverheid en bedrijven voortvloeijende voor het beoogde doel te treilen, als welke door den ongunstigen invloed der omstandigheden al te zeer ge drukt worden en reeds getroffen worden door het patent-regt. Bij de vrijwillige leening is gebleken, dat de waarde aan bezittingen 23 a 2400 millioen bedroeg. Nu echter moet men in aanmerking nemen, dat alleen vrijstelling der belasting zou worden gegeven, wanneer de gezamenlijke waardegcen ƒ2,000 bereiktterwijl dit vroeger ƒ3,000 was doch dat daar tegen thans geheel zou worden ter zijde gesteld de kapitalisatie van een aan merkelijk gedeelte van inkomsten niet uil bezittingen voortspruitende welke een aanzienlijk deel van de belasting zou hebben kunnen opleveren. Een ander gewigtig verschil is, dat de bezittingen van vele zedelijke lig- charnen bij het ontwerp in het geheel niet in aanmerking zullen komen. De voorname invloed op eene helling in evenredigheid van de bezittingen zal echter worden uitgeoefend door de vermindering der waarde sedert 1844 welke zich over alle bezittingen uitstrekt, maar zich zeer bijzonder doet ge voelen ten aanzien van alle staats-schuldbrieven en over bet grootste deel daarvan, wel kan geacht worden een derde der waarde, vergeleken met die van 1844, uit te maken. Het opgegeven verschil tusschen de bepalingen der vroegere en van de nu aangeboden wordende wet, benevens de evengemelde waarde-vermindcring van bezittingen, veroorlooven niet op eene opbrengst te rekenen die de vroeger veronderstelde eenigermate zou kunnen evenaren, en men schijnt zich aan teleurstellingen te zullen blootstellen, wanneer men het verkrijgen van de somvoor de aangegeven behoeften gevorderd door middel van cene mindere heffing dan van drie vierden ten honderd der bezittingen zou verwachten, op den voet, zoo als bij de bepalingen der wet thans worden voorgedragen. Wat voorts de tweede afdeeling van het wets-ontwerp betreft, schijnen de bepalingen daarvan, na het hierboven reeds aangemerkte, gcene bijzondere toelichting of ontwikkeling te behoeven. Gisteren hebben de Afdeelingen van de Tweede Kamer zich bezig ge houden met de ontwerpen van wet 1°. tot verhooging van de begrooting voor het Departement van Oorlog; 2°. tot aanvulling der middelen over 1848. Heden maken de Afdeelingen een begin inct het onderzoeken van de ont werpen van wetbetreffende de gedeeltelijke afschaffing van de accijnsen op het gemaal en geslagt, en het uitschrijven eener belasting op dc bezittingen en op sommige inkomsten. De Ministers hebben eergisteren avond cene langdurige vergadering gehoudenen zijn gisteren middag weder op nieuw bijeengekomen. De Algcm. Rekenkamer heeft bekend gemaakt, dat aan muntbiljetten van ƒ100 en ƒ500 wederom is ingetrokken voor een bedrag van ƒ1,150,000, en dat dus thans voor cene som van ƒ18,189,000 is ingetrokken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 1