LEYDSGHE COURANT. 1848. VRIJDAG, 19 MEI. BINNENLANDSCHE BE RIG TEN. BUITENLANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt Maandags Woensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt De Prijs der Courant is f 12 in liet jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEY DEN, 8 Mei. liet arrest, den 51,0,1 Mei 1848 gewezen, en heden in het Weekhl. vim het Regt medegedeeld, in de zaak van de Waalsche Kerkeraad te Amsterdam tegen den Staat, luidt hoofdzakelijk aldus: Gehoord het Openb. Min. in dcszelfs conclnsiën, strekkende tot niet ontvan kelijk-verklaring van den eischer, met veroordeeling in de kosten: Gezien de stukken, Overwegende, wat de daadzaak betreft, dat deze daarop eenvondig neder- komt: »dat bij de Waalsche Gemeente te Amsterdam eene Predikantsplaats opengevallen zijnde, en de weduwe des overleden Predikants, verklaard heb bende, ten gevolge van schikkingen met den Kerkeraad, af te zien van het annus gratiaedoor den eischer aanspraak is gemaakt op de vacatuur-pen ningen, welke anders aan de weduwe en bij gebreke van weduwe, gedurende de vacature ten beboeve van de dienst aan den Kerkeraad zouden compe teren;" O., dat aan die aanspraak door de Staat niet voldaan wordende, op grond van een Kon. Besluit van den 29stcn Julij 1843, houdende bepalingen om trent het getal der Waalsche Predikanten, de Slaat is gedagvaard ter voldoe ning dier vacatuur-penningen, vermits bij art 192 Grondwet die betaling zoude zijn verzekerd O., dat tegen deze vordering zijn voorgesteld drie middelen van niet-ont- vankelijkheid en ten principale is geconcludeerd tot ontzegging van den eisch O., dat mitsdien alle de drie voorgestelde exception van niet-ontvankelijk- heid zijn ongegrond; [gelijk in overwegingen die wij hier, als niet tot de hoofdzaak afdoende, achterwege laten, wordt aangetoond]. O., ten aanzien der vordering ten principale, dat te dien aanzien het éénig verschilpunt in regten is, of art. 192 Grondwet, zoo als de verweerder be weert, alleen in dien zin moet worden verstaan, dat het eenig en alleen te beschouwen zij als eene bepaling j geschreven tot geruststelling van de inge zetenen en van de verschillende kerkgenootschappen en als voorschrift voor de regering en wetgeving, zonder kracht noch werking voorde belanghebbenden, dan wel als obligatoir ten behoeve dezer laatsten O.dat in eerstgemelden zin de bepaling inderdaad niets zoude beleekenen, ook niet als voorschrift voor de regering en wetgeving, maar het lot der be langhebbenden in die gezindheden, welke bij het emaneren der Grondwet en vroeger van hunne fondsen zijn beroofden dezelve bij vroegere Grondwet hereids als nationaal hebben zien verklarenten eenemale van den bij de Grondwet verbonden Staat zoude zijn afhankelijk gesteld, en dat alzoo hij het artikel eene zeer ijdele en niets beteekenende zoogenaamde algcmccne ge ruststelling zou zijn gegeven, zonder ander gevolg dan dat, wat de Regering daaraan in elk geval zou willen geven, hetgeen ten eenemale zon strijden met de uitgedrukte woorden: »dat de tractemcnten, pensioenen en andere inkoms ten, van welken aard, thans genoten door de gezindheden of derzelver leeraars, aan de gezindheden worden verzekerd," terwijl dergelijke uitlegging tevens zou strijden met den aard en het doel der toezegging, in verband met het bepaalde hij de tweede zinsnede van het artikel, omtrent het facultative van dergelijke toekenning aan leeraars, die tot daartoe geen tractement heb ben genoten O., dat het cr verre af is, dat, gelijk beweerd is, dergelijke verzekering en toezegging zoude gelijk staan met de beloften van staatkundige instellin gen bij de wet ot anderzins te regelen en welker instelling alsdan evenzeer in regten zoude kunnen worden gevorderd nademaal in die gevallen zeer ze ker geen twistgeding zou rijzen over eigendom en daaruit voortspruitende reg ten of over schuldvordering of burgerlijke regten, waarvan dc kennisneming bij art. 163 Grondwet bij uitsluiting aan de regterlijke magt is opgedragen, maar dat veeleer het onderwerpelijk geval gelijk staat met die der artt. 29, 31, 34 en 36, omtrent het toegezegd inkomen aan de Kroon, aan eene Koninginne weduwe en aan den Prins van Oranje, van artt. 88 en 89 Grond wetomtrent de verblijf- en reiskosten der leden van de Eersteen Tweede Kamer van de Statcn-Generaalals houdende gecontracteerde schuld en alzoo gevende schuldvordering conform art. 163; O., dat in casu alleen sprake zijnde omtrent dergelijke vordering van va catuur-gelden, gedurende vacature, die vordering alzoo is gegrond; Regt doende, verwerpt de exception van niet-ontvankelijkheid Veroordeelt den ged., om aan den eischer te voldoen den op 1 Julij II. verschenen eersten driemaandelijkschen termijn der bewuste vacatuur-pennin gen, van den lstcn April 1847, ten bedrage van 558;62 J.en om met de betaling der vacatuur-penningen voort te gaan totdat die opengevallen Predi- iants-plaats zal zijn vervuld of daarin anders wettelijk zal zijn voorzien en veroordeelt den verweerder in de kosten. Wij vernemen met genoegen dat op voordragt van 1111. Curatoren bij besluit van den Ed. Achtb. Raad dezer Stad aan de lleeren Dr- A. Hecker en Dr. M. de Vries, Praeceptoren aan het Stedelijk Gymnasium alhier, welke beide op het drietal stonden voor eene vacature bij liet Gymnasium te Amsterdam eene verhooging van tractement is toegekend, waarop deze Heeren verzocht hebben bij die benoeming niet verder in aanmerking te ko men; terwijl tevens gelijke verliooging voor den Heer Prorector !ir. VV. Pluv- gers is bepaald. De regering geeft hierdoor op nieuw hel hewijs barer leven dige belangstelling in het onderwijs; terwijl dit besluit niet alleen verblijdend maar tevens vereerend is voor genoemde lleeren, wier ijver en kunde hetzelve hebben uitgelokt. 's GRAVENHAGE18 Mei. Bij Koninklijk besluit van den 16don dezer is de Generaal-Majoor J. 11. Voet, thans Commandant van de 2dc brigade der lste divisie infanterie, en waarnemend provinciaal Commandant van Noord-Brabandbenoemd tot tijde lijk Minister van Oorlogmet ingang van den 22steD dezer maand en bij besluit van den 17den, tot tijdelijk Minister van Buitenl. Zaken dc Baron A. A. Bentinckthans Gezant aan het Ilof van België. Z. Exc. de tijdelijke Minister van Buitenlandsche Zaken Baron Bentinck, is heden morgen hij den Koning ten gehoore toegelaten, en heeft zich vervol gens naar zijn Ministerie begeven. Z. M. heeft den Heer P. A. OssewaardeRaad-Adviseor bij het departe ment van Einantiën, tijdelijk heiast met de function van Minister van Finan- tiën. Heden heeft die Heer reeds de Vergadering van den Raad van Ministers bijgewoond, even als de tijdelijke Minister van Buitenl. Zaken, Baron Benlinck. Er is nog altijd sprake, dat de Heer Storm deel zal uitmaken van het nieuwe Ministerie. Men zegt dat hij heiast zal worden met het-Ministerie der Zaken voor de Roomsch-Katholijke Eeredienst, ter vervanging van den Heer Lightenveld, die tot andere hooge funcliën zou worden geroepen. J.il.l.H Gisteren zijn de leden van de Tweede Kamer der Statcn-Generaal we derom nit deze residentie vertrokken. De werkzaamheden der Kamer zijn alzoo voor cenigen tijd geschorst. Men verzekert, dal deze schorsing der zit ting welligt drie a vier weken zal duren en dat alsdan het ontwerp der ge wijzigde Grondwet aan de Kamer zal kunnen worden aangeboden. Gisteren middag heeft er hij H. K. II. de Prinses Albert van Pruissen op haar Buitengoed Rusthof onder Voorburg, een luisterrijk diner plaats ge had, waaraan deel hebben genomen HH. MM. de Koning en Koningin, de Prins van Oranje, Prins Hendrik en Prinses Frederik der Nederlanden. Dagelijks wordt uit Engeland alhier verwacht Z. D. 11. de Luitenant- Generaal Hertog Bernard van Saksen-Weimar Eisenach. Z. D. II. zal zijn intrek nemen in het Hotel de Bellevue. In de residentie is aangekomen, cn aan het Hotel de Oude Doelen afge stapt, de Baron Brantsen van der Zijp, Lid van liet Collegie van Gedeputeerde Staten in Gelderland, en aan het Hotel de Bellevue, W. J. Baron van Brakel tot Brakel, Kamerheer des Konings en Burgemeester van Lienden (Gelderland.) FRANKRIJK. PARIJS, 16 Mei. De bijzonderheden omtrent het gebeurde op den 15Jcn komen hier op neder: Nadat de Heer Wolowski was opgeklommen om ter gunste der Polen te spreken, drong een dof gerucht van buiten in de vergadering door. De quaesto ren en cenige vertegenwoordigers verlieten de zaal. Verscheiden malen hield de spreker op. Weldra werd het spreken geheel onmogelijk door het steeds toenemend geschreeuw van buiten, en de Heer Lamarline verliet de zaal. De Heer Degousée, een der quaestoren, verklaarde dat zij niet konden instaan voor de veiligheid der vergadering. Dat de Bevelhebber der mobile garde,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 1