tors, in welken twee leden der Commissie zitting hebben, dienen te worden
óverwogen en vastgesteld, en zal het, nadat de Raad van State daarop zal
zijn gehoordaan de Stateii-Generaal dienen te worden te worden voorgedra
gen. Na de goedkeuring der beide Katners zullen de thans nog bestaande
Provinciale Staten 58 leden voor de Tweede Kamer moeten benoemen, welke
vergadering alsdan 116 leden zal tellen, van welke de goedkeuring van drie
vierden der tegenwoordigcn zal worden gevorderd, om het. alzoo lot. stand
gebragte ontwerp als Grondwet van den Staat, te kunnen uitvaardigen.
Indien de hoofdbeginselen en additionele artikelen zoo blijven, dan worden,
met de uitvaardiging der nieuwe Grondwet, de beide Kamers ontbonden
en de ingezetenendie thans de bevoegdheid hebben om kiezers te zijn
opgeroepenom de nieuwe Kamers te benoemen.
Inleiding van het Verslag der Commissie, bij besluit van 17 Maart jl..
benoemd lot voordragt van een volledig ontwerp van Grondwets
herziening.
Aan den Koning!
Bij den voorbeeldcloozenplotselijken val zóóvclerschijnbaar welgevestigde,
oude of nieuwe instellingen elders, beeft Uwe Majesteit het noodzakelijk ge
oordeeld de grondslagen der onze naauwkeurig en onverwijld te doen onder
zoeken. Gij hebt verlangd, Sire, dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal
U hare wenschen kenbaar maakte, wenschen, uitgedrukt in het verslag van
16 Maart jl., hetwelk de uitkomsten der raadpleging in de afdeelingcn dier
Kamer behelst. Uwe Majesteit heeft vervolgens, bij besluit van 17 Maart,
aan de ondergctcekenden den Jast opgedragen met. de overweging dier wen
schen U een volledig ontwerp van Grondwetsherziening aan te bieden.
Gij hebt, Sire, ons volmagt gegeven tot eenc algemeene herziening, niet
om wat goed in de Grondwet is ter zijde testellen, maar om haar, des
noodsnaar een nieuw stelsel te hervormen.
AVij hebben de algemeene beginselen der Grondwet, en elk barer artikelen
in 't bijzonder, onderzocht; wij hebben dit gedaan met het oog op het ver
slag van 16 Maart; met raadpleging van al hetgeen vooral sedert 1840 over
herziening hij de Tweede Kamer en in het publiek daarbuiten is gehandeld
met toetsing eindelijk van de tegenwoordige behoefte en van de voorwaarden,
zonder welke geen Staat, hij de hedendaagsche spanning en stoute wending
aller Staten de toekomst met eenig vertrouwen ingaat.
Dit onderzoek heeft ons de volkomen overtuiging gegeven, dat de Grond
wet gehcelc herziening behoeft, voornamelijk in twee opzigten en tot twee
derlei doel: de betrekking des volks tot de Staalsinrigtingen en ten andere
de regeling der wetgevende en besturende Magtcn. In het eerste zoeken wij
de voorwaarden van een nationalen Staal; het beginsel van leven en wasdom:
in het tweede de voorwaarden eener goede regeringhet beginsel van orde.
AVij zijn overtuigd, Sire, dat, om Nederland en de grondwettige monar
chie te kunnen behouden, onze instellingen hoven alles eenc andere en onein
dig grooterc medewerking der burgerij, dan tot dus ver, eisehen. Eene
Staatsregeling kan den politischen zin en wil, hiertoe noodig niet scheppen,
maar zij kan dien onderdrukken, of wekken en bevorderen. De Grondwet
sloot volkskracht huiten zij moet die nu in alle aderen des Staats trachten
op te nemen. Dit geschiedt zoowel door uitbreiding der individuele vrijheid
van ontwikkeling en behandeling; als door een opregt stelsel van vertegen
woordiging in lands-, provincie- en plaatselijke gemeente-zaken.
Ten aanzien der individuele of bijzondere regten der ingezetenen stellen wij
aan Uwe Majesteit voor, de waarborgen, welke de Grondwet reeds bevat, te
versterken, en met andere, inzonderheid het regt van vereeniging, de gods
dienst en het onderwijs betreffende, tot een, onzen tijd en den Nedcrlandschen
burger waardig, geheel aan te vullen. De Grondwet moet boven vooroordeel
en verdeeldheid, al dragen zij populaire kleuren, verheven zijn; zij moet hel
schild wezen, waarop beide atstuilcn.
De Grondwet beeft staatsburgerschap, de eerste drijfveer onzer eeuw, zooveel
zij kon, laten slapen. Om hartstogt te mijden, brak zij de ziel. De burgerij
bad tot hiertoe bet besef, dat zij tnederegeerdeniet. Zonder dit besef even
wel rnst de Staat niet op nationale kracht; en zonder hoog ontwikkelde natio
nale kracht wordt heden ten dage geen Staat bewaard. Dat besef wordt door
eene echte, eenvoudige vertegenwoordiging in plaatselijke, provinciale en
landsregering aan de ingezetenen geschonken.
Alle vonden en kronkelingen eener vreesachtige staatkunst, die bet kies-
regt eener stembevoegde burgerij verlammen, doen niet anders dan dat zij
de vertegenwoordiging, het hoofdwerktuig aller hedendaagsche regeringon
dermijnen. Het is de vraag niet meer, of regtstrceksche verkiezing de beste
vorm zij; bet is de vraag, of thans een andere vorm mogelijk zij.
Jn net verslag van 16 Maart wordt als meening der overgroote meerderheid
van de leden der Tweede Kamer opgegeven, dat de verkiezingen behooren
plaats te hebben in kiescollegiëndoor stemgeregtigden te benoemen. Een
begrip, dat bij de eerste proefnemingen tot zamcnstelling der nieuwe verte
genwoordiging aanbeveling vond in het streven, om, gelijk bij de Fransche
constitutie van 1791 en de onze van 1798, aan een overgroot deel der be
volking stemregt te geven, ja stemregt, zonder beperking dooreen cijfer
van schatpligtigheid tot gemeen regt aller zoo veel mogelijk te doen uade-
ren. Inderdaad echter is het een niet edelmoedig spel met benaan wien
de wet toch stemregt toekent. Zij schijnt te geven wat zij in bet wezen ont
houdt. Eene politische meening kunnen, bij keuze door gekozen kiezers, de
stemgeregtigden niet uitdrukken of doen gelden.
De gekozen kiezer verbreekt den zamenhang tussehen bet volk der stembe
voegden en den afgevaardigde. Of er overeenkomst tussehen den geest der ver
tegenwoordiging en de natie zij, blijft steeds twijfelachtig. De stemgcreg»
tigde, zonder merkbaren invloed op de zamcnstelling van het personeel of hei
karakter der vertegenwoordiging, stelt geen belang in eene handeling, die hij
als volbrenging van een burgerlast, niet als uitoefening van een regt be
schouwt. Hij gevoeltdat de kieswet of hem of zich zelvcn bedriegt, is
hij onbekwaam om den afgevaardigde te kiezen, waarop rust liet vermoeden
zijner bekwaamheid om de regte kiezers te vinden
Eene andere vraag doet zich voor. AA'il men de kiezers door stemgeregtig
den doen aanwijzen, dan komt geen census voor het kiezerschap te pas. Ir»
het oog nu van lien, die elke uitbreiding van het kiezerschap huiverig bewa
ken, wie biedt meer waarborg aan, de kiezer, door stemgeregtigden, of de
kiezer, door eene bepaalde schatpligtigheid, teeken van vastigheid in de maat
schappij aangewezen
Hoe dit zij, bet instellen van gekozen kiezers is, naar onze overtuiging, bet
zaad eener snelle vergankelijkheid iu de Grondwet leggen; halvering van ecu
regt, dat inderdaad één en ondeelbaar is, eene scheuring, die of bet leven
van het staatsburgerschap doodt, of aanzet tot weerstand en omkeer. De
tijd om den ingezeten wat hem op de goudschaal schroomvallig wordt toege-
wogen, met gesloten oogen te doen aannemen, is voorbij. Hoe grooter de
offers zijn, die men van hem vergt, des te eerlijker en grooter deel moet men
hem aan bet staatsbeleid gunnen, des te naauwer dient men liern per
soonlijk aan bet algemeene belang te verbinden, en hem, in zijne eigene me
dewerking, een nieuwen, den besten grond van vertrouwen te geven.
Wij wenschen gecne heerschappij der volksmeening van den dag; maar
geloof in eene vertegenwoordiging, die, zelfstandig orgaan van hetgeen de
natie, als één persoon, gevoelt, denkt en wil, de regering met nationale
kracht beziele.
Eene Grondwet schept een goed lieleid van regering zoo min, als volksgeest;
maar zij kan er de voorwaarden van instellen. Eii ook te dezen aanzien
schijnt ons de Grondwet ver beneden de tegenwoordige eisehen. Zij verwart,
terwijl zij de betrekking tussehen wetgevingen bestuur, leden van één geheel,
maar wier eenparige werking afhangt van behoorlijke onderscheiding, in vele
opzigten miskent. Wij geloovendat de Grondwet den wetgever moet rig-
ten, niet belemmeren, noch op zijn gebied treden; wij hebben getracht zijne
regten en pligten tegen die van een in waarheid verantwoordelijk bestuur
helderder te doen uitkomen, en, door aanwijzing van talrijke, tot hiertoe
verzaakte onderwerpen zijne taak vollediger te omschrijven.
Nevens eene wetgeving die hare roeping kent en vervalt, behoeft ons land
de eenheid en kracht van een monarchaal bestuur in algemeene aangelegen
heden gepaard met die zelfregering der provinciën en gemeentenwelke
zonder de orde van bet staatsligchaam te storen, door vrije ontwikkeling
zijner deelen versterkt. De belangstelling van den ingezetenen in de plaats
en het gewest zijner woning, op werkelijk deelgenootschap in de huishouding
gegrond, geeft aan het gansche staalwczen eene stevigheid en zwaarte, die
menige waggeling en meriigen storm te bovcyi doet komen.
Uwe Majesteit vergurme, dat wij, na deze algemeene opmerkingen, de
ontworpene veranderingen zelve met weinig woorden toelichten. De vroeger
vruchteloozesteeds toegenomen aandrang op hervorming was in zoo verre
niet vruchteloos, als hij het terrein heeft ontdekt, dat nu een ieder overziet.
Hetgeen wij voordragen is, wat den hoofdinhoud betreft, niet eene vraag van
gister, noch onder .den indruk van een dreigend oogenblik geopperdmaar
eene vraag van jaren herwaarts, in de hoofden onzer meest verstandige en
vaderlandlievende medeburgers sedert lang tot rijpheid gebragt en opgelost.
Wij mogen te korter zijn, zoo Uwe Majesteit ons toestaat, dat wij het betoog
van het voorstel van herziening, in 1844 aan de Tweede Kamer gedaan
waar het ons te stade komt, doorgaans zwijgend als aanvulling beschouwen,
en soms uitdrukkelijk inroepen.
'sGRAVENHAGE, 18 April.
Meden morgen vroegtijdig is Z. M. vergezeld van Hoogstdeszelfs Adjudant
naar Rotterdam vertrokken. Later heeft H. M. de Koningin vergezeld van
Z. K. H. Prins Hendrik zich daarheen hegeven.
De Staats-Courant van heden bevat het volgende
PROGRAMMA voor de begrafenis van wijlen Zijne Koninklijke
Hoogheid AA'ilikm Alexander Frederik Konstantjjn Nicolaas
Michaöl, Prins der Nederlandenop Vrijdag den 21sten April
1848, des morgens ten elf ure.
eerste afdeeling
betreffende het vervoer van het Vorstelijk Lijk van Rotterdam
naar Delft en de begrafenis aldaar.
a. Op den dag, bestemd voor de pleglige begrafenis te Delft, zal het
Vorstelijk Lijk, hetwelk te Rotterdam, in naam des Koningsontvangen
wordt door den Vice-Admiraal Rijk als tijdelijk Minister van Marine en bui
tengewoon Adjudant van Zijne Majesteit, en door den Graaf van der Duyn,
als Opper-Hofuiaarschalk, des morgens ten halfzeven ure uit de zaal van het
gebouw aan 's Rijks werf, waarin het sedert de ontscheping is nedergezet,
worden gesteld op den rouwwagen.
b. Deze wagen zal bespannen zijn met zes paarden behangen met ronw-
kleeden, elk paard geleid wordende door een koetsier.
De Koninklijke kroon, gehecht op een rood fluweelen kussen, benevens de
ordesteekencnzullen op het rouwkleed, dekkende de kist, geplaatst worden.
c. De lijkwagen, 's Rijks werf verlatende, zal worden voorafgegaan:
door een escadron cavalerie, gekoininandeerd door een Iloofd-officirr
door een Hof-fourier en twee rijknechts te paard, dragende een zwart krip
om den arm en zwarte handschoenen
door eene rouwkoets, waarin gezeten zijn de lijdelijke Minister van Marine
en de Graaf van der Duyn.
d. De lijkwagen wordt gevolgd