gen eene bepaling van onderstands domicilie waren en daarin eeneu stap tot
eene armenbelasting zagen.
Anderen zouden de wetsbepalingen nopens dit onderwerp alleenlijk toepas
selijk willen zien gemaakt op de burgerlijke en algcmeene armbesturen en niet
op de diakonien of kerkelijke armbesturen.
Beide beginsels acht de Regering onaanneembaar. Het tweede toch zon in
370 gemeenten in bet geheel niet, en in 539 andere slechts in eene geringe
mate kunnen werken, en geheel afwijken van de vroegere provinciale wet
gevingen, welke algemeen toepasselijk waren.
Het is daarenboven tastbaar, dat de werking van zoodanig beginsel in Ne-
derland ruimschoots aanleiding zonde kunnen geven om een aantal behoef-
tigen, tot diakonien of kerkelijke armbesturen behoorende, over te laten aan
de zorg van de burgerlijke of algemeene armbesturen, of, bij ontstentenis
'van deze, aan die der burgerlijke gemeenten, hetgeen zeker in de gevolgen
eene armen-belastingmet al de nadoelen daaraan verbonden, onvermijdelijk
zou kunnen maken, terwijl daarenboven een zoodanig stelsel, door misleiding
van de zijde der behoeftigen, welke niet altijd tevoorkomen zijn, ook dubbele
bedeelingen zou na zich slepen.
De Regering heeft gevraagd of het raadzaam ware, om bij de wet eene zoo
bepaalde splitsing aan te nemen tusschen de behoeftigen die wel en die niet
ledematen van een kerkgenootschap zijn dat zij de eerste uitsluitend naar de
diakonien of kerkelijkeen de laatste alleen naar de burgerlijke of algemeene
armbesturen zou verwijzen? Eene rijpe overweging dienaangaande heeft echter
tot de ontkennende beantwoording dier vraag geleid; want in al deze gemeen
ten werden bier te lande steeds ook degenen die nog geene ledematen zijn,
geacht te behooren tot de diakonien of kerkelijke armbesturen der gezindte in
welke zij geboren zijn. Dit bij de wet te veranderen zou niet anders kunnen
plaats hebben dan tot groot bezwaar der burgerlijke of algemeene armbe
sturen of der burgerlijke gemeenten, en zou dus eene schrede zijn op den
weg naar eene armen-belasting.
Er zijn er, die het aanwezen van burgerlijke of algemeene armbesturen en
het verstrekken van subsidiën der burgerlijke gemeenten aan de diakonien
voor zoo bedenkelijk houden, dat zij bij de wet de zorg voor de armen, geheel
en al aan de kerkelijke gezindten overgelaten zouden willen zienmet uit
drukkelijke opheffing van alle burgerlijke of algemeene armbesturen en in
trekking van alle bijdragen uit de fondsen der burgerlijke gemeenten aan de
diakonien binnen een meer of min ruimen termijn, met verbod om nieuwe
burgerlijke of algemeene armbesturen op te rigten of bijdragen door burger
lijke gemeenten te verstrekken. De Regering zou dit voor wenschelijk hou
den daar de aanwakkering der godsdienstige liefdadigheid voorzeker de bur
gerlijke lasten verminderen en de zedelijkheid bevorderen moet. Zij heeft
echter, na de meest rijpe overweging, geene vrijheid gevonden dat stelsel in
beraadslaging te brengenomdat het in vele zeer voorname steden en ge
meenten, aan de onontbeerlijke middelen zou ontbreken, om op eene eenigzins
voldoende wijze in den wezenlijken nood der armen van alle gezindten te
voorzien, zoodat langs dien weg velen, wier ondersteuning anderzins regtma-
tig zoude zijn, aan ellende en gebrek ten prooi gelaten zouden moeten wor
den, strijdig met de menschelijkheid en bedenkelijk voor de openbare orde,
en daar de ondervinding vroeger de onvermijdelijkheid dier burgerlijke alge
meene en gecombineerde armbesturen in vele steden en gemeenten heeft doen
zien, zou het, naar het oordeel der Regering, eene hersenschim zijn, aan
te nemen, dat die onder de tegenwoordige omstandigheden overal gemist zou
den kunnen worden. De tien collegiën van Gedeputeerde Staten hebben zich
zakelijk daarmede vereenigd.
Wat het domicilie van onderstand betrefthebben al de collegiën van
Gedep. Staten zich eenparig vereenigd met bet gevoelen der Regering, dat
de geboorteplaats de grondslag tot aanwijzing daarvan behoort te zijn.
Negen van de elf collegiën van Gedep. Staten hebben zich vereenigd met
de uitdrukkelijke bepaling, dat niemand op onderstand regt heeft; de twee
overige hebben integendeel bepalingen in overweging gegeven, bij welke zoo
danig regt zou erkend wordenterwijl twee der negen eerstbedoeldehoezeer
dat regt betwistende, echter, even als de twee laatstbedoelde, de beschikking
der armbesturen op de aanvraag om onderstandwanneer deze afwijzend mogt
zijn, aan beroep onderworpen zouden wenschen te zien, iets waarvan de
overigen niet hebben gewaagd en hetgeen ook niet zou kunnen plaats heb
ben zonder met de daad de wettelijke bedeeling in te voeren.
Zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Na de aanneming van de 2<le van het adres in antwoord op de Troonrede,
in de Zitting van Dingsdag, is de 3de omtrent de Overzeesche Bezittin
gen, na langdurig beraadslagen, op voorstel van den Heer van Dam van
Isseltaldus veranderd, met eene meerderheid van 31 tegen 18 stemmen
aangenomenHet welzijn van 's Lands koloniën wekt steeds te regt de
hoogste belangstelling der Natie op. Wij hebben ons dus verheugd, van
Uwe Majesteit te mogen vernemen, dat de rust aldaar ongestoord is gebleven."
4 en 5 zijn terstond aangenomen.
Uit 6 is, op voorstel van den Heer de Kempenacr, met algemeene stem
men het woord helpen weggelaten.
Ook 7 is terstond aangenomen.
Ten aanzien van 8 is door den Heer van Heemstra een amendement
voorgesteld, dat echter op voorstel der Commissie tot de behandeling van
11 is uitgesteld.
Het luidt aldusDeze gezegende oogst zal voorzeker vele rampen lenigen
door vroegere mislukking ontstaan. Evenwel mogen wij het Uwer Majesteit
niet ontveinzendat de armoede in sommige gedeelten des Vaderlands op
eene schrikbarende wijs toeneemten dat door de Regering krachtige midde
len zullen behooren aangewend te wordenwelke onder den Goddelijken ze
gen, kunnen dienstbaar zijn, om dreigende en onrustwekkende onheilen af
te wenden van den Vaderlandschen bodem."
8 is terstond aangenomen.
In de zitting van heden zijn de beraadslagingen over het ontwerp van
adres in antwoord op de troonrede, voortgezet.
De 9de is terstond aangenomen.
Bij de behandeling der lü'Jc (betreffende 's Rijks geldmiddelen) zegt de
Heer Corver-Hooftdat de Commissienaar zijne meeningte ver gegaan is.
Eene in het vorige jaar genomene proef, oin een ander stelsel van belasting
in te voeren, is niet gelukt, llij stelt als amendement voor, de laatste zin
snede van dezen weg te laten. (Deze zinsnede luidtdWij zouden ons
gelukkig rekenen, indien eenmaal door eene wijziging van het stelsel van
belastingen het lot der middelklasse konde verbeterd worden.")
De Heeren de Jongde Kempenaer en Romme bestrijden den vorigen spre
ker. Zij zijn van oordeeldat ons tegenwoordig stelsel van belastingen ver
derfelijk is, de kiem van een toenemend pauperismus in zich bevat, doodend
voor de middelklasse en daarom onregtvaardig is. De laatste zinsnede van
dezen komt hun dus zeer wenschelijk voor.
De Heer de Monchy, lid der Commissie, verdedigt mede de zinsnede.
De Heer van Twist zal zich vóór de zinsnede verklaren, alleen voor zoo
verre men daarmede geene belasting op de inkomsten op het oog had. Ware
dit het geval, dan zou hij er tegen zijn.
Bij hoofdelijke omvrage is het amendement met 45 legen 5 stemmen ver
worpen. Voor hebben gestemd de Heeren Menso, Kien, Corver-Hooft,
Jongsma en Telting.
De zelf is met 46 tegen 4 stemmen goedgekeurd. Tegen hebben
gestemd de Heeren Menso, Corver-Hooft, Jongsma en Telting.
Hierna is beraadslaagd over 11 (werken van openbaar nut).
De Heer van Heemstra herinnertdat hij gisteren bij 8 een amendement
heeft aangebodenstrekkende om aan de Regering kenbaar te maken
dat de armoede in sommige gedeelten van het land op eene verontrustende
wijze toeneemt, en waarin op maatregelen werd aangedrongon om daarin
te voorzien. De Commissie heeft hem toen tot 11 verwezen. Hij stelt nu
dit amendement voor: Het openen van nieuwe bronnen van bestaan is een
onderwerp, dat niet genoeg behartigd kan worden. Immers wij mogen het
voor U. M. niet ontveinzen, dat de armoede in sommige gedeelten des Vader
lands op eene schrikbarende wijze toeneemt, en dat door de Regering krach
tige middelen zullen behooren aangewend te worden, welke onder den God
delijken zegen kunnen dienstbaar zijnom dreigende en onrustwekkende
onheilen af te wenden van den vaderlandsehem bodem."
De Heer Gevers vreest dal door de redactie van de Commissie een indruk
zou kunnen ontstaan, alsof de Kamer reeds voorshands het ondernemen van
groole werken goedkeurde. Daarvoor zouden groote sommen vcreischl wor
den, welke onze finantiën niet gedoogen. Men zou dus zijne toevlugt tot
eene leening moeten nemen. Daaraan kan de spreker zijne goedkeuring niet
hechten. Hij stelt voor de eerste zinsnede dus te lezen: »Wij wenschen zeer,
dat gevolg kunne gegeven worden aan de maatregelenter uitvoering der
werken van openbaar nut, welke U. M. bedacht is, in de verschillende oorden
des Rijks tot stand te doen brengen."
De Heer van Dam keurt als Lid der Kamer, het amendement van het Lid
uit Vriesland goed.
De Heer Luzac vreestdat menmet liet tol stand brengen van maat
regeleneene negotiatie op het oog heeft. Nu reeds, zonder kennis van den
aard der operatie te dragen, zich bereid te verklaren om daartoe mede te
werken, acht hij onvoorzigtig. De Spreker wenscht dus, den geheelen weg
gelaten te hebben.
De Heer van Twist zegt, dat het niet genoeg is, werk te laten verrigten,
het moet ook productief zijn. Het kan anders op den duur niet worden vol
gehouden. Om dit op den voorgrond te brengen, stelt hij voor de aldus
te lezen: »Ilet openen van nieuwe bronnen van volksbestaan is een onder
werp, dat de ernstige aandacht van U. M. in eene hooge mate verdient. Kan
de daarstclling van werken, in verschillende oorden des Rijks, daartoe lei
den, dan zal daardoor én voor het oogenblik, én voor het vervolg, aan vele
handen nuttig werk worden verschaft. Wij hopendatter bereiking van
dat doel, middelen zullen kunnen worden beraamd, die in de bestaande
omstandigheden aannemelijk zijn te achten."
De Heeren van Sasse van Ysselt en Luyben juichen de zinsnede der Com
missie toe.
De Heer Schooneveld keurt het amendement van het lid uit Overijssel goed.
De Heer van Dam wijst op de noodzakelijkheid, om de armoede tegen te
gaan. Men moet geene aalmoezen ten gevolge der wet uitreiken. Men geve
den behoeftigen werk. De Spreker ziet zelfs niet op tegen eene vermeerde
ring van staatsschuld, wanneer die daartoe noodig is.
De Heer de Kempenaer zal het amendement van den Heer v. Twist aannemen.
De Heeren Gevers en Luzac keuren dit amendement mede goed, en zullen,
indien het wordt aangenomen het hunne intrekken.
De Heer de Jong vereenigt zich met het amendement van den Heer van
Heemstra. Het openen van nieuwe bronnen van bestaan zal een krachtig
middel zijn om de armoede tegen te gaan.
Het amendement van den Heer Duymaer van Twist is vervolgens aange
nomenmet 31 tegen 19 stemmen. Tegen: de Heeren Verwey-Mejan, van
Dam van Isselt, Luyben, Egter, Mutsaers, Busmann, Corneli, Bots, Romme,