Spaarne en aan liet Lutkeinecr, ter plaatsing van de groote stoommolcns de
Cruquius en de van Lynden.
Er wordt groote behoefte gevoeld aan een algemeen Reglement voor de
policie op de wegen.
Met gewoon en buitengewoon contingent der Nationale. Militie voor 1847 is
op 1693 man bepaald, dus 138 minder dan in 1846.
Voor de schutterijen blijft de voorgenomene herziening der wet van 1827
wcnschelijk.
De sinds vier jaren bestaande Koninklijke Akademie te Delft, telt 194
leerlingen.
Van de studentendie in den loop van vier jaren ten getale van 43 de
Akademie hebben verlaten, zijn 21 geplaatst in openbare of lands betrekkingen.
De gymnasiums te Rotterdam en te 'sGravenliage worden onder de best in-
gerigte instellingen van dien aard gerangschikt en leveren liet overtuigend
bewijs op, dat bet onderwijs in de oude letteren zeer wel kan vereenigd wor
den met dat in de levende talen en andere wetenschappen welker beoefening
tot eene beschaafde opvoeding behoort.
liet getal der verschillende scholen voor middelbaar en lager onderwijs be
draagt nog altijd 443, welke scholen gedurende het jaar 1846 zij bezocht
door 58,968 leerlingen, namelijk 32,342 jongens en 26,626 meisjes.
Het beheer der gevangenissen gaat zeer geregeld. De ophouw van een buis
van arrest te Gorinchem, volgens bel stelsel van eenzame opsluiting, is in
het najaar voor ƒ64,900 aanbesteed, om te worden opgeleverd binnen één
jaar na de aanvang der werkzaamheden. Zoo is ook dezer dagen goedgekeurd
de gedane aanbesteding van bet bouwen van twintig stralcellen bij het Huis
van Militaire detentie te I.oyden, en zulks voor eene som van ƒ16,300, binnen
vijfmaanden te voltooijen.
Het gemiddeld getal gevangenen was in 1846, 2126 en dus 153 meer dan
in 1845.
De toestand van bet armwezen is door de omstandigheden zeer verachterd.
Roven de gewone uitgaven is eene som verstrekt van ƒ470,660,315 waarvan
voor de steden de som van ƒ244,778.485 en voor bet platte land die van
ƒ225,881.83, een en ander echter onverminderd de ruimere bedoelingen
komende hierbij nog eene som van ƒ101,000, welke de gemeente-kassen aan
inkomsten hebben gemistten gevolge van de in sommige steden en gemeen
ten plaats gehad hebbende tijdelijke schorsing van plaatselijke belastingen op
het gemaal en geslagt. De voorschrevenc uitgaven van ƒ470,660.315 zijn in
de eerste plaats gevonden uit de belangrijke som van ƒ161,573.74 welke
door de milddadigheid van Zuid-Hollands ingezetenen is bijeengebragt. Door
geldopnemingen en gedane rentelooze voorschotten is verkregen eene som van
ƒ141,892 205; terw ijl eenige toegestane vervreemdingen van eigendommen of
effecten van gemeenten- en armen-administratiën of gestichten eene som van
ƒ17.628.52 hebben opgeleverd; zijnde er eindelijk uit beschikbare in de ge
meentekassen aanwezige gelden eene som van ƒ149,555.84 verstrekt. De
gevolgen zullen zich nog lang in deri finantiëlen toestand der gemeenten doen
gevoelen. De toestand van het armwezen wordt van jaar tot jaar bezwarender.
De verschillende uil de plaatselijke kassen te verstrekken subsidiën, beloopen
dit jaar ƒ700,000 in de steden en ruim ƒ200,000 ten platten lande. Al
wordt de bedelarij in de steden niet zoo opentlijk bedreven als vroeger, ten
platten lande neemt ze meer en meer toe. In 1846 zijn 621 personen naar
de koloniën opgezonden, waaronder 283 wegens bedelarij, behalve nog 143 in
Zuid-Holland te buis behoorende personen, in andere provinciën aangehouden.
De buitenlandsche handel en scheepvaart was in 1846 niet onvoordeelig.
Fn de Maas en Goeree zijn binnen gekomen 2683 schepen, (zijnde 565meer
dan in 1845, en 840 meer dari in 1844 en uitgezeild 2792 (zijnde 785
meer dan in 1845 en 741 meer dan in 1844).
De meerdere scheepvaart beeft hoofdzakelijk bestaan in den tocnemenden
aanvoer van goederen voor den Rijn bestemd. Het vervoer naar den Rijn
beeft bedragen 67,490) last, zijnde 26,661 ineer dan in 1845, en 10,883
meer dan in 1343, toen bet grootste vervoer tot dusverre had plaats gehad.
Groote aanvoeren van granen en de aanzienlijke hoeveelheden ijzer uit Groot-
Rritannië voor den Rijn bestemd en hierdoor gevoerd, zijn de voornaamste
oorzaken dezer vermeerderde scheepvaart.
De vaart op de Oost-Indië is in 1846 minder geweest dan in vorige jaren.
Van Rotterdam werden slechts 54 schepen door de Handelmaatschappij be
vracht; vroeger 71.
Te Dordrecht kwamen 3 Oost-Indicvaarders aan; van de 16 daarheen uit
gezeilde schepen waren 10 door de Handelmaatschappij voor retour-ladingen
bevracht, en de 6 overige vertrokken voor particuliere rekening.
Van de 13 schepen van Schiedam op Oost-Indië varende, werden 11 door
de meergemelde maatschappij voor retour-lading bevracht, zijnde 6 daarvan
in 1846 teruggekeerd.
De handel in koflijtin en speccrijën leedten gevolge van den nog in
1846 voortdnrenden monopoliegeesl. De aanzienlijke aankoopen van tin, met
dat oogmerk gedaan, leverden goede uitkomsten op, terwijl die van koflij
en speccrijën tot aanmerkelijke verliezen aanleiding gaven. Over liet alge
meen schijnt de handel van gevoelen dat bet sueeessivelijk ophouden van aan
zienlijke hoeveelheden koffij bij de periodieke veilingen den natuurlijken loop
des handels in dit artikel verstoort, en oenen gedwongen staat van zaken
doet geboren worden, die op den duur zoowel voor de verkoopers als voor de
speculanten, nadeelig is.
De handel op China is steeds kwijnende, ten gevolge van de wedcrzijdsche
overvoering van de Enropesche eu Chinesche markten. Die op Afrika blijft
voor ons van geen belang. Men zoude allczins wenschcn met de nitgeweken
boeren aan de Kaap, die zeer gaarne met ons handel drijven, nieuwe betrek
king te kunnen aanknoopen.
Onze handel op Guiana kwijnt, ten gevolge van den slechten oogst aldaar.
Met de overige handelsplaatsen van Amerika was de handel van weinig belang.
Het getal landverhuizers naar Noord-Amerike van Rotterdam vertrekkende,
neemt aanmerkelijk toe, het bedroeg in 1846, 6,410, zijnde 1,861 meer dan
in 1,845, waaronder 1895 uit Nederland, 1,369 meer dan in 1845.
De Rottcrdamsche Kamer van Koophandel hecht veel waarde aan liet daar-
stcllen van eene stoomboot-gemeenschap met Noord-Amerika.
De handel op de Middellandsche zee was iets minder dan vroeger, daar
onze kofschepen meer naar de Oostzee varenen wij voor Konstantinopel en
de Zwarte zee geene geschikte vrachten hadden. De uitvoer derwaarts bestond
hoofdzakelijk in geraffineerde suiker. Acht schepen vertrokken van hier met
hooi naar Algiers.
De uitvoer van wijn uit Frankrijk was gering; derwaarts werden gevoerd
boekweit, West-Indische huiden, katoen en kaas.
De handel met Portugal was vrij uitgebreid. Onze handel op Noorwegen
was belangrijker dan in 1845, veel levertraan werd van daar aangebragt.
Geen tak van handel en scheepvaart heeft meer gebloeid dan die in granen
op de Ooslzee-havens en Archangel.
De hervorming in de Engelschc handelswetgeving heelt nu reeds de heil
zaamste gevolgen. De toeneming van vervoer blijkt vooral uil de volgende
vergelijking van het daarheen ingescheepte vee, als in:
1844. 1845. 1846.
stuks runderen 2,378. 7,912. 15,411.
schapen 2,548. 12,890. 47,726.
De handel in steenkolen is niet verminderd, zoowel uit België, van de
Rhoer als uit Engeland.
Uit Engeland is veel hout aangevoerd. Ook te Dordrecht is de Rijnsche
houthandel vooruitgegaan.
De scheepsbouw heeft zich cenigzins verlevendigd.
De graanhandel te Schiedam is hoogst belangrijk geweest. De invoer over
1846 bedroeg 37,183 lasten, en dus 19,721 lasten meer dan in 1845
hiervan zijn 14,773 lasten naar builen en binnen 'stands vervoerd.
De mislukking van den aardappelen oogst heeft op de fabriek-nijverheid
nadeeligen invloed gehad, door meerdere bezuiniging hij den burgerstand. Die
omstandigheid heeft de fabrieknijverheid te Leyden gedrukt en hoezeer de
polemiet-grijnfabrieken voor China in het begin des jaars hebben gebloeid en
de overige fabrieken in vergelijking met 1845 eer meer dan minder vertier
hebben gehad, zoo kan men den slaat van het fabriekwezen aldaar, slechts
I als redelijk beschouwen. De saaifabriek heeft meer werk opgeleverd dan in
1845, en men verheugt zich dal de behoefte voor de land- en zeemagt door
inlandsch fabriekaat wordt vervuld.
De zeep- en zoutziederijen te Leyden zijn in vervalde eerste ten gevolge
van het bezwarende van het belastingstelsel en de dienvolgens geslokeiie zeep;
de laatste door het mindere verbruik van aardappelen.
Te Leyden bestaan twee fabrieken waarin calicots en andere katoenen weef
goederen uitsluitend ter verzending naar Nederlandsch Indië bestemd, worden
vervaardigd.
De fabriek van machines voor stoombooten op Fijenoord heeft geregeld werk
gehad, en dagelijks van 1000 tot 1,200 aan arheidslooncn uitbetaald;
doch dezelve vindt groot bezwaar in de inkomende regt ri van 2 pC't. op de
grondstoffen, en in dat van 6 pCt. op de werktuigen; waarom de opheffing
van dat beschermend regt van 6 pCt. dringend wordt verlangd.
De pijpen-, potten- en overige fabrieken te Gouda vcrkceren in eencn kwij
nenden staat; de loodwitmakerij, de zeepzicderijen, bierbrouwerijen, schoep
en zeilmakerijen hebben aldaar vrij goede winsten gehad.
Rij ons vorig verslag hebben wij bet verzoek vermeld van het stedelijk
bestuur der stad Leydentot oprigting cener gazfabriek uit de stedelijke mid
delen, voor de verlichting van de stad en ook van particulieren. De bestek
ken enz. zijn volgens Koninklijk besluit van 16 Augustus 1846 aan onze
goedkeuring onderworpen.
Met den landbouw is het gunstig gesteld. Gedurende 1846 heeft deze
provincie opgeleverd 211,617 Ncd. mudden tarwe, 7,344 rogge, 141,074
gerst, 203,895 haver, 6,629 groene erwten, 5,641 witte, 7,349 gele, 2827
hlaauwe, 18.153 duivcboonen47,744 paardeboonen347,897 aardappelen
(zijnde 1.189,070 mudden minder dan in 1844 en 161,932 meer dan in
1845), 112,192 koolzaad en 24,867 mudden andere graansoorten, voorts
1,394.267 Ned. IÉ meekrap, 381,982 steen vlas (de steen berekend op 3 Ned.
1,506,432 beetwortel, 791,174 id. hennep.
I)e longziekte blijft nog heerschenvooral in Rhijnland en in de omstreken
van Gorinchem en Maassluis. De ziekte heeft gehecrscht in 135 gemeenten,
in 7 minder dan in 1845. Door de ziekte zijn in 1846 aangetast 5,779 run
deren, 1,202 meer dan in 1845. Van de aangetasten zijn gestorven in 1846,
4,375 runderen, en in 1845, 3,392, dus meer in het eerste jaar 983.
Daarentegen zijn hersteld in 1846, 1231 en in 1845, 1012 runderen. Afge
scheiden van deze ziekte, is het vee over het geheel gezond gebleven en heeft
bet melkvee veel zuivel opgebragt. De vetweiderij is goed geslaagd en de bo
ter en kaas hebben hooge prijzen gegolden. De paardenfokkerij is gunstig
uitgevallen, en de paarden werden op de markten tot goede prijzen afgezet.
De berigten omtrent al de te velde staande granenaardappelen en andere
gewassen, luiden hijzonder gunstig, zoodat men onder den Goddclijken zegen
op eenen ruimen oogst mag hopen.
De kaas- cn botermarkten in de steden Leyden, Delft en Gouda hebben