De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ter kennisso gebragt van elfegenen die mogten verlangen - tot den op den lsten September aanstaande aan te vangen cursus der Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke Fhgenieurs, zoo voor 's Lands dienst als voor de nijverheid, en van kweeke- lingen voor den handel te worden toegelaten, dat de Commissie, belast met het onderzoek der candidate®, bare zittingen zal houden in het Akademie- gebouw te Delft, in den loop der maand Julij dezes jaars, op de dagen en uren, welke zullen worden bekend gemaakt aan al degenen die zich ter be koming van berigt dienaangaande vóór het einde dezer maand Mei schriftelijk aan den Directeur der Akademie zullen hebben aangemeld. Ook heeft Z. Exc. ter kennis- van de belanghebbenden gebragt, dat er tegen den aanstaanden winter-cursusdie met den lslcn October begint, aan- 's Rijks vee-artsenijschool te Utrecht cenige plaatsen open zijn, voor jonge lingen, die aldaar voor eigene rekening de lessen mogten willen bijwonen. Naar men verneemt zal in de eerste dagen van de maand Augustus aanstaande de algemecne en Rabbinale Commissie van examinatoren te Am sterdam vergaderen. Ten einde zij T die het vereischt examen verlangen af te leggen, zich daartoe doelmatig kunnen voorbereiden, is het van belang, dat zij zich den leiddraad ten dezebij den Boekverkooper J. M. van 't Haafï', te 'sGravcnhage uitgegeven aanschaffen. Bij de Tweede Kamer is ingekomen een ontwerp van wet tot het ver strekken van buitengewone bijdrage aan de Maatschappij van Weldadigheid ten bedrage van 150,000. In de memorie van toelichting wordt hoofdzakelijk gezegd, dat bij de wet van den lstcn April 1846 eene som van ƒ80,000 beschikbaar is gesteld, om de Maatschappij te gemoet te komen in de uitgaven, ten gevolge van het mislukken van den aardappelen-oogst van 1845. Hetzelfde bezwaar drukt nu weder, doch zooveel meer, omdat nu niet alleen in eene aanzienlijk mindere opbrengst van aardappelen, maar ook in die van rogge moet worden voorzien als door dat het getal der door de Regering uit bestede kolonisten in 1847 veel groot er is dan in 1846. De vermelde wet van 1 April 1846 is met nagenoeg eenparige stemmen aangenomen. Dezelfde redenen pleiten nu weder voor het verleenen eener tegemoetkoming over 1847. Het verbruik van aardappelen te Ommerschans en te Veenhuizen van 1 Julij 1844 tot 30 Junij 1845 (welk tijdvak, als een gewoon oogstjaar, ook in 1846 tot punt van vergelijking heeft gediend) na aftrek der poot-aardap pelen, voor eene bevolking van 6,594 hoofden, is geweest 71,602 mudden. Op 1° Maart 1847 bedroeg het getal der voormelde kolonisten 7,977. Voor dat getal zou van Julij 1846 tot Julij 1847 vereischt worden 84,892 mudden. Dc oogst van 1846 te Ommerschans en te Veenhuizen heeft, na aftrek der poot-aardappelen, opgeleverd 32,452 mudden: zoodat er een tekort bestaat van 52,440 mudde®. Het nadeel ter zake van den aardappelen-oogst wordt dus berekend op ƒ132,634.43; dat van de rogge op ƒ79,306.20; hieruit blijkt, dat de voorziening in het tc kort van den oogst van 1846, zoo voor de aardappelen als dc rogge, voor 7,977 personen, eene buitengewone uitgaaf kan ten ge volge hebben van 211,940.63. Intusschen is dit slechts eene ramingterwijl het vooralsnog onzeker is eensdeels, of de prijzen op dc berekende hoogte zullen blijven, en anderdeels, of de bevolking in het meer gunstig jaargetijde niet zal verminderen. Men stelt zich voor dat het voormelde bedrag van ƒ150,000 uit de gewone middelen der schatkist over 1847 gevonden zal kunnen worden. Mogt dit echter, wanneer de uitkomsten der ontvangsten over dat jaar bekend zullen zijn, onverhoopt blijken niet het geval te wezen, alsdan zal daarin later bij de wet moeten worden voorzien. In het algemeen verslag van de Commissie van Rapporteurs omtrent het ontwerp van wet lot regeling en afsluiting van fondsen voor kwade posten op de kohieren van de personele belasting en het patentregt, betreffende de diensten voorafgaande aan den lsten Mei 1843, uitgebragt in de Zitting van den 3llcn Mei 1847, wordt onder anderen aangemerkt: Dat het in stand houden van fondsenniet volkomen afgescheiden van het beheer van 's Rijks geldmiddelen, twee grooto nadoelen heeft: verwarring namelijk in de dienstjaren der gewone begrooting, zoodat het onmogelijk wordt de ware uitkomst van ieder dienstjaar te kennen, en onnoodige ophooping vin kapitalen in de schatkist, waarover geenc voldoende controle bestaat. Inkomsten van belastingen worden onttrokken aan de dienstjaren tot welke die behooren; uitgaven geschieden nadat de dienstjaren zijn afgesloten, en dan nog meestal in strijd met den regeldat de uitgaven op begrotings wetten moeten gegrond zijn. Op die wijze is het onmogelijk dc baten en lasten van ieder jaar naar waarheid voor te stellen. Het tweede kwaad, de onnoodige ophooping van kapitalen in de schatkist, blijkt uit dc verslagen van den Minister van Finantiën. Wel wordt door de Regering bij de wet op de middelen eene zekere som gebragt voor winst op renten, maar hoe die renten worden genoten, daarvan blijkt niets. Men verlangt de opheffing zoo mogelijk van alle in de schatkist nog aan wezig zijnde fondsen, ook voor die van kwade posten, dat aanzienlijk zoude bijdrageiï om vereenvoudiging en orde in het beheer der geldmiddelen te erlangen. Men meent voorts, dat uit de voordragt de begeerte blijkt van de Rege ring, om het te kort van 1845 te willen verbloemen. Dat doel schijnt almede gebleken bij de regeling van het koloniaal batig slot, toen de Rege ring getracht had eene schuld van 1845 op volgende jaren over te brengen; dat doel gelooft men te bespeuren in de aanspraak van den Minister, bij het indienen der begrootingswettenwaarbij de gunstigste uitkomsten worden opgegeven en toch erkend wordt, dat er nog eene plaatsing van ƒ1,300,006! 4pCls. werkelijke schuld zal vereischt worden. Men oordeelt dat het beter is de wezenlijke uitkomst van ieder dienstjaar voor oogen te houden, om des te beter voor de toekomst tegen verkeerde uitkomsten zich te kunnen in acht nemen. De Regering heeft zich op deze bedenkingen verdedigden onder anderen gezegd dat haar gedrag in het beheer der finantiënde openbaarheid daarin door haar van alle zijden bevorderdvan dien aard schijnen te zijndat men haar niet behoorde te beschuldigen van eene poging tot verbloeming, tot opzettelijke verbloeming van iets dat in waarheid bestond. Er was zoo weinig gedachte aan een te kort over 1845, dat men voor dc uitgaven van de Munteene buitengewone uitgaaf, gecne bijzondere middelen heeft gevraagd. De gunstige uitkomsten door den Minister van Finantiën bij de indiening der begrootings-wetten geopenbaard zijn op waarheid gegrond en zullen niet alleen bevestigdmaar overtroffen wordengelijk reeds aanvankelijk blijkt uit de ingediende wetten tot regeling van de fondsen der vrijwillige leening en schuldverwisseling en uit het verdwijnen der noodzakelijkheid om nog 1,300,000 4 pCts. schuld te plaatsen. De slotsom van de beschouwingen der Regering is: 1°. dat er geen tekort over 1845 bestaat, niettegenstaande de voordeelige gevolgen der groote finan- tiëlc maatregelen in de eerste helft van dat jaar niet volkomen hebben kun nen werken; 2°, dat er, zoo er een tekort aanwezig was, voor de Regering geene reden bestond te wenschen, zoodanig tekort verbloemd te zien, en 3°. dat het gedrag der Regering het vermoedenveelmin de beschuldiging van opzettelijke verbloeming, in geenerlei opzigt zou wettigen. De Regering verzekert dat met de voorgestelde toevoeging zoowel de gewone als de buitengewone uilgaven van 1845 ruimschoots gedekt zullen zijn, zijnde de middelen van 1845 met ruim ƒ73,000 verbeterd, ten gevolge van gewij zigde staten van de kohieren der directe belastingen en verbeterde saldo-staten van de middelen en ontvangsten. Het ligt dan ook in de bedoeling der Regering, om na de aanneming van dit wetsontwerp, door middel van eene wijziging in het nog aanhangige wets ontwerp tot aanvulling der middelen van alle verdere toevoeging van midde len, welke niet reeds voor dat dienstjaar bestemd wareute doen ophouden. Zitting van de Tweede Kamer van gisteren. Ten 11 ure was de kamer voltallig; de vergadering werd evenwel nog niet geopend. Men merkte drukke conferentiën op tusschen de leden onderling en tusschen hen en Z. Exc. den Minister van Finantiën; een gedeelte der leden, meer bepaaldelijk uit de land provinciën afgevaardigd, was in de sectie-kamers bijeen- Na eenig verwijl ver wijderden zich ook al de overige leden, en duurde de afwezigheid toen nog on geveer een half uur voort. Ten 12) ure opende de Voorzitter de vergadering. Nadat kennis gegeven was van het inkomen bij de Kamer van een boekwerk bij de Gebroeders Belinfante uitgeven, getiteld: Een woord betreffende dc Graanwet, bedenkingen tegen het werkje getiteld: Daadzaken betrekkelijk de- Graanwet, en ook van zestig exemplaren der Groningsche Couranteen artikel behelzende over de graanwet, en, nadat de commissie voor de petilien bij monde van de Heeren EgterNap en van Leeuwenverslag had gedaan op eenige in hare handen gestelde adressen, zeide de Voorzitter: dat de beraad slagingen over bet wets-ontwerp tot intrekking der Graanwet heden aan de orde waren gestelddoch dat er redenen hestonden om die discussiën heden niet te doen aanvangen stellende Z. Ed. Mog. voorom die te bepalen op morgen ten 11 ure. Daarna werd de vergadering gescheiden. De reden van deze verdaging is, naar men verneemt, daarin gelegen, dat er gisteren avond laat nog van een voorstel sprake was, dat gedaan zou zijn. of worden, de strekking hebbende, om de beide heerschende gevoelens over het aangeboden wets-ontwerp en voor de al of niet intrekking der graanwet, nadep tot elkander te brengen, cnzoo mogelijk, te vereenigen. Men meent te weten dat dit gedaan of nog te doen voorstel in verband zou staan met hel eergisteren door den Heer van Dam c. s.ter tafel gebragle, en dat het ook van dien kant uitging. In de zitting van de Tweede Kamer van heden heeft de Voorzitter me degedeeld, dat er nieuwe wijzigingen door de Regering zijn voorgesteld in de voordragt van wet, strekkende tot intrekking der wet van 29 December 1835 nopens de graanregten. Die wijzigingen zijn de volgende: Thans wordt voorgedragen Invoer. Cilvocr. Doorvoer. G ranen tarwe en gepelde spelthet last 8.00 vrij. 0.50. - 4.50 id. - 0.50. - 5.00 id. - 0.50. boonen, wikken, erwten en linzen - 6.00 id. - 0.50. alle gepelde of gebroken granen als grutten gortgepelde gerst enz.niet afzonderlijk bij het Tarief belastperlOOffi- 2.00 id. - 0.02). [Deze wijziging bestaat in geringe vermindering op den invoer. Bij 't oor spronkelijk ontwerp van 27 Febr. 11. was dit regt op de genoemde artikelen bepaald als volgt: Tarwe en gepelde spelthet last 8.50. Gerst cn mout- 5.50. Boekweit- 6.00. Boonen cn wikken- 6.00. Erwten en linzen- 7.00.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1847 | | pagina 2