LEYDSCHE
COUI1ANT.
BINNENLANDSCUE BERÏGTEN.
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt MAANDAG, 2 NOVEMBER.
uit Zaiurdag avond
De Prijs der Courant is f 12 in het jaai
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN31 October.
Bij gelegenheid der openbare Godsdienstoefening, ter opening van de Jaar-
lijksclie Algemeene Vergadering van liet Nederlandsche Bijbelgenootschap, alhier
den 29sten dezer gehoudensprak de Hoogl. N. C. KistVoorzitter der Afdee-
ling: Over den nieuwen weg door het Nederlandsche Bijbelgenootschap
thans ingeslagenom den Bijbelin plaats van dien alleen aan behoef-
tigen uil te reikentot geringen prijs voor allen verkrijgbaar te stellen
en over de belangrijke gevolgen welke vooral voor de algemeenheidde
innerlijke waarde en de goede vruchten der Bijbelverspreiding zelve
daarvan onder den Goddelijken zegen te wachten zijn.
Den 28sten dezer zijn tè Katwijk aangekomen de Bomschuiten Pi0. 2 en
Pi°. 4 van de Katwijksche Maatschappijeerstgenoemde met 54,000 en de
andere met 43.000 stuks bokking; te Noordwijk ccne schuit van den reeder
van der Schalk met 44,000 stuks, en den 29stcn nog een te Katwijk van den
reeder T. E. Meerburg, met 70 a 80,000 stuks.
Men verneemt dat de helft in den eigendom van het Handelsblad bij
opbod is gegaan tot ƒ247,000, daarna afgemijnd op ƒ3,000, en alzoo ver
kocht voor ƒ250,000. De kooper was de Makelaar Subiese, voor zijnen mees
ter, doch Mr. L. de Kcyzer heeft persoonlijk gemijnd.
De berigten uit onze Oost-Indische bezittingen met de landpost ontvan
gen bevatten onder anderen de overeenkomstvan wege en in naam van
de Begering van Nedcrlandsch Indië, gesloten door J. F. T. Maijor, Commis
saris van Balie, met Z. H. Gustie Pigoerah Madei Karang Assam, Vorst van
Bleling, voor zich en zijne opvolgers, alsmede met Z. H. Gusti Gcdé Ngoerah
Karang Assam, Vorst van Karang Assam, voor zich en zijne opvolgers, waarin
bepaald wordt:
Dat de Vorst van Bleling op nieuw verklaart dat zijn land behoort onder
Nederlandse!) Indië, en bij onzen Koning, vertegenwoordigd door den Gouver
neur-Generaal als zijnen opperheer erkent.
Dat hij zijn rijk nooit aan eenige andere ldanke natie zal afstaan en met
niemand verbindtenissen zal sluiten dan onder beoordeeling van den Gou
verneur- Generaal.
Dat onze Regering zich zal kunnen doen vertegenwoordigen door cenen Re
sident of door den adsistent-Resident van Banjoewangie.
Dat voor het redden eener lading zal worden te goed gedaan een bergloon
van minsten 15 en hoogstens 50 ten honderd, te bepalen door Commissaris
sen, één door onze Regering, één door den Vorst van Bleling en één van
wege het gestrande vaartuig.
De pogingen van onze Regering tot bestrijding van den zeeroof, zullen door
den Vorst van Bleling met al de ter zijner beschikking staande middelen
worden ondersteunden hij verbindt zich tot wering van den menschcnroof
en slavenhandel.
Onmiddelijk na de teekening dezer overeenkomst, en voorts om de 3 jaren
zal door den Vorst een Gezantschap naar Batavia gezonden worden, om hulde
te bewijzen aan den Gouvcrneur-Generalals vertegenwoordiger van den
Koning.
Zoolang de Vorst deze overeenkomst getrouwelijk nakomt, zullen door onze
Regering geene pogingen worden aangewend om zich in bet rijk van Bleling
te vestigen.
Het inwendig bestuur wordt geheel overgelaten aan den Vorst.
Voorts verbindt zich de Vorst bij nadere overeenkomsttot de betaling
van drie vierde gedeelte en die van Assam tot een vierde der oorlogskosten
voor zoodanige som en in zoodanige termijnen, als hem door den Gouverneur-
Generaal zal worden medegedeeld en tot betaling der kosten van bel opwer
ken en het onderhoud van het fort en van de bezetting in hetzelve, hetwelk
bezet zal blijven als waarborg voor de betaling der oorlogskostenof zooveel
korter als de Gouverneur-Generaal zal kunnen goedvinden.
De Vorst verbindt zich nog om binnen 3 maanden, al de door hem tegen
ons bestuur opgeworpen versterkingen te slechten.
•s GRAVEND AGE, 31 October.
Naar men verneemt, is de gezondheidstoestand van Z. Exc. den Minister van
Halldie sedert eenige dagen weder ongesteld waseenigermate verbeterd.
- Den 29stc" dezer is alhier overleden Jhr. Mr. A. J. van der Heiin,
Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Ridder der Orde van den
Nederl. Leeuw, in den ouderdom van 33 jaren. Elk die 'srnans kundigheden
en werkzamen geest, gepaard met de edele hoedanigheden van zijn karakter,
in de gelegenheid waren te kennenbetreuren diep het jeugdig afsterven
van den mandie nog zoo veel nut had kunnen stichten.
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, in hare Zitting van den
30stcn, aangenomen het ontwerp van adres, in antwoord op de troonrede,
haar door de Tweede Kamer toegezonden; zullende dat adres waarschijnlijk
hedendoor eene vcreenigde bezending van leden der beide Kamers van de
Staten-Generaalaan Z. M. den Koning worden aangeboden ook beeft
zij aangenomen de voordragt van wet nopens den invoer van levensmiddelen.
De zitting van de Tweede Kamer van eergisteren, den 29stcn October, is
ten drie ure door den Voorzitter Mr. G. J. Bruce geopend.
De Voorzitter brengt ter kennis, dat door de afdeelingen tol hare rappor
teurs verkozen zijn
Voor het ontwierp van wet tot aanvulling der middelen voor 1845, de Ileercn:
Schooneveld van Goltslein de Moncby, van Harencarspel en Enschedé; en
Voor het wels-ontwerp tot regeling van het koloniaal batig slot over 1845,
de Heeren Menso, van Goltstein, de Monchy, Luzac en Enschedé.
De Commissie voor de verzoekschriften brengt onder anderen bij monde van
den Heer Lycklama a Nyeholt het navolgend verslag uit op een verzoekschrift
van Jhr. J. P. P. van Zuylen van Nyevelt tot Ehre, en 20 andere ondertee
kenaren, in het district Zutphen woonachtig, meest grondeigenaren, deels den
landbouw persoonlijk drijvende, bevattende hunne gemoedelijke bezwaren te
gen de instandhouding der wet van 29 December 1835, tot bevordering van
de belangen des landbouws:
Zij zijn te zeer overtuigddat de bloei en het belang van eiken afzonderlij
ken tak van volksbestaan onafscheidelijk is verbonden aan den bloei des va
derlandsen van de onverbreekbare aaneenschakeling, die tusschen het welzijn
van het geheel en van elk onderdeel bestaat, dan dat zij zich niet verpligt
zouden achten, na elfjarige ondervinding, hunnen gegronden twijfel te belui
gen, of wel de verleende bescherming eenen voordeeligen invloed heeft uitge
oefend, niet op het welzijn des vaderlands, maar op dat der landbouwers, op
dat bijzonder belang, ten welks behoeve de wet van 29 December 1835 werd
in de wereld gebragt. Wanneer de requeatranten den toestand van onzen
landbouw gadeslaan, moeten zij niet alleen zich volkomen en onvoorwaardelijk
vereenigen met al wat zoo herhaaldelijk en met zooveel klem omtrent het be
zwarende, nadeelige en gebrekkige onzer belasting-, handels- en politie wetten
is betoogd, maar ook met ernst aandringen dat, bijaldien bet afkeurend oor
dcel der ondergeteekenden over de onnatuurlijke en ongenoegzame bescherming
die men aan den landbouw verleende, ingang mogt vinden, deze overtuiging
bevorderlijk worde aan eene nadere en plegtige overweging omtrent de wezen
lijke bezwaren van den landbouw en de ware middelen om die weg te ruimen.
Het treffend voorbeeld onzer naburen komt nog de drangredenen versterken,
welke ons tot het verlaten van den dwaalweg behooren aan te sporen. Neder
land mag niet de laatste zijn om dit schoone voorbeeld te volgen te minder
ook nog daarom, omdat het ook reeds is gebleken dat, ten gevolge van bet
gewijzigde F.ngelsche tarief, de uitvoer van vele onzer belangrijkste voort
brengsels band over hand toeneemt, terwijl het onlangs met Belgie gesloten
handelsverdrag al wederom nieuwe uitwegen voor onzen landbouw beeft geopend.
Immiddels zal het welligt vreemd schijnen, dat bij den landbouw persoon
lijk belang hebbenden, en in eene landbouwende landstreek woonachtigen, een
afkeurend vonnis uitspreken over eene wel, die kennelijk ook ten hunnen be
hoeve werd daargesteld. Zij stellen in den bloei van den landbouw een hoog
en overwegend belang, maar mogen niet ontveinzen dat te midden van den
zigtbaren vooruitgang in vele andere volksbedrijvende landbouw stilstaat
dat verkeerde gewoonten, diep ingewortelde vooroordeclenvrees voor nieuwig
heden, de Nederlandsche landbouwers bezielen, en bun, zoowel als het va
derland, de vruchten doen ontberen, welke door meerdere veerkracht, door
meerderen ijver en inspanning met zekerheid waren te plukken.
Deze ongunstige gesteldheid van den vaderlandschen landbouw mcenen de
onderlcckenaars ook gedeeltelijk aan de verleende bescherming te moeten toe
schrijven. De uitsluiting der vreemde mededinging verwekt onbezorgdheid
die veelal is de moeder van zorgeloosheidterwijl de ondervinding van alle