deze stadde Holle en de droogmakerij der Zuidpias. Door de verwezent-
iijking van dit plan, zouden niet minder dan 3,000 bunders aan de cultuur
worden hergeven en de in deze provincie nog bestaande bedreigende grootste
waterpoelvoor altijd worden vernietigd.
AMSTERDAM, 12 Augustus.
De Maatschappij: Tot Nut van H Algemeenhield gisteren morgen, ten
half 11 ure, alhier hare 62sl« Jaarlijksche Algeineene Vergadering. De Al-
gemcene Voorzitter, de Hooggeleerde Heer Beijermanopende haar met cene
rede, waarin Inj, vooral om de teekencn der lijden, de studie der Staats- of
Volkshuishoudkunde aanbeval, als kunnende, onder andere meer voordeelen,
ook strekken om verbetering te brengen in het lot der armen, die in ons
Vaderland al meer en meer in getal toenemen.
Bij de inleiding zijner rede gewaagde de spreker van het wenschelijke en
noodzakelijke, dat de bijeenkomsten eene zooveel mogelijk practische strekking
behoorden te hebben. Ilij ontwikkelde voorts den toestand der armen in
andere Staten, met aanduiding hoe in dat opzigt Nederland alleen hij Groot-
Brilannië in getal armen en bedeelden achterstaat.
Wat er van de toenemende armoede ook mogt te vreezen, of van de mid
delen tot wering mogt te hopen zijn; vermeerdering van kennis, en wel hij-
zonder van die kennis, welke hel mechanisme der Maatschappij betreft,
scheen den redenaar toe van hoog belang te zijn, niet alleen voor hen, die
den Staat besluren maar ook voor lien die bestuurd worden. Als zoodanig
prees bij aan de beoefening der Staats- of Volkshuishoudkundewel onder
scheiden van hetgene men Staatkunde noemt, en vatbaar voor eene populaire
beoefening, noch te hoog, noch te droog, zelfs voor de geringere standen.
De spreker besloot niet den wensch dat Nederland nog eenmaal wederom
gelijk vroeger, aan de overige Staten van Europa ten voorbeeld mogt zijn,
als eene door kennis, ware verlichting, deugd en tevredenheid uitmuntende
natie.
De openingsrede werd gevolgd door de voorlezing van het Algemeen Verslag
van den toestand der Maatschappij en hare verrigtingensedert de vorige
Vergadering.
Daarbij werd onder anderen vernield1°. Dat het aantal harer Departe
menten geklommen is tot 273. De 10 jongst verloopen jaren hebben 60 De
partementen aangebragt. De Maatschappij heelt gedurende het afgeloopen
jaar bestaan uit 14,289 leden. 2°. Dat in plaats der als zoodanig aftredende
Hooldbestuurders de Heeren W. J. C. van Hasselt en J. van Gilse, door de
Departementen gekozen waren de oud-Hoofdbestuurder W. H. Suringar en de
Hoogleeraar P. J. Veth. 3°. Dat tot Voorzitter voor de Algemeene Vergadering
in 1847 was benoemd de Ileer Dr. J. P. Heije. 5°. Dat als schrijvers van de 4
Prijsantwoorden voor een Natuurkundig Schoolboek, aan welke in het vorige
jaar Gouden Medailles waren toegedacht, zijn bekend geworden de Heeren G. K.
Timmer te ArnhemA. C. Oudemans te LeydenW. Gleuns Jr. te Gronin
gen en P. II. van der Weyde te Zierikzee. De vervaardiging van het be
doelde Schoolboek is alsnu, onder toezigt van Hoofdbestuurderen, aan eenen
deskundige opgedragen. 7°. Dat op aansporing van het Hoofdbestuur bij som
mige Departementen gymnastische oefenplaatsen tot stand zijn gekomen. 8°.
Dat de bemoeijingen omtrent de verbetering van het Volksgezang aanvankelijk
eene meer gunstige uitkomst hadden opgeleverd. Het aantal Volks-Zangscho-
len was meer dan verdubbeld. De Ilooge Regering had zich geneigd betoond
de pogingen der Maatschappij in deze krachtdadig te ondersteunen. 12°. Dat
de staat der geldmiddelen van de Maats liappij over het algemeen gunstig
was, waardoor men aan de Herhaling-, Zang- en Bewaarscholen der Departe
menten cene geldelijke ondersteuning uit de algemeene kas kon verschaffen.
Uit het Verslag wegens de Prijsvragen bleek:
a. Dat er geene antwoorden waren ingekomen op de Prijsvragen N°. 3 en 4.
h. Dat er antwoorden waien ingekomen doch geene bekrooning had plaats
gehad ten aanzien der vragen N°. 1, 2, 6 en 7.
c. Dat er antwoorden waren ingekomen en bekrooning had plaats gehad
ten aanzien der Prijsvraag N°. 5Eene verzameling van kleine ge
dichten enz.;" waarop waren ingekomen 14 antwoorden.
Door de meerderheid van beoordeelaars was aan het stuk N°. 3geteekend
met de spreuk: Gelukkig dat er onder de vele kinderen der armen
zoo weinig ar me kinderen zijnde Gouden Medaille toegewezen. Schrij
ver de Heer Dr. J. P. Heije, te Amsterdam.
De nieuw gekozen prijsvraag is
De verontrustende uitbreiding van de armoede, ook in ons Vaderland,
doet velen thans ijveriger dan vroeger omzien naar nieuwe middelen van be
staan voor de behoeftige volksklasse. Bij eenzijdigheid intusschen in de
keuze dier middelenloopt men ligt gevaar meer kwaads dan goeds te stich
ten. De fabrijkmatige nijverheiddie aan sommigen het gereedste middel
schijnt, heeft ook hare nadoelen. Ontegenzeggelijk toch is het, dat het doen
vervaardigen van voorwerpen, waarvan geen voldoende aftrek te voorzien is,
slechts kapitalen verslindt en de armoede verplaatst, zonder ze weg te nemen.
Inmiddels ontsnapt het veler aandacht, dat een zeer groot deel van ons
Vaderland nog onbebouwd ligt. en dal die uitgestrekte gronden schatten
gouds bevatten, meer dan voldoende, om al onze armen te voeden en de
meeste tot welvaart te brengen.
Met het oog op deze omstandigheden wordt gevraagd:
Welke gronden, voor ontginning geschikt, zijn in ons Land nog voorhan
den? (Ligging, omvang en aard van den grond.)
Op welke wijze zou de ontginning niet de minst mogelijke opofferingen kun
nen ondernomen worden, en welke landhuishoudkundige en administrative
beginselen zijn daarbij in acht te nemen
Welke maatregelen zijn er te treffen, om de behoeftige volksklasse, thans
voornamelijk in de steden zamengepakt, allengs naar elders te verplaatsen?
Op welke wijze zouden Diakoniën en Lietdadige Stichtingen tot zulk een
plan kunnen medewerken
Ten slotte werd geraadpleegd en besloten op het rapport omtrent den
Dienslbodcnstand.
Het Hoofdbestuur der maatschappij werd gemagtigd:
1°. Om pogingen bij de Hooge Regering te doenten einde eene gc-
wenschte verandering in de Belastingwet op de Dienstboden tot stand te doen
brengen.
2°. Om een geschrift te doen vervaardigen, waarin aan Heeren en Vrouwen
de verpligtingen worden aangewezenomtrent het toezigt over het gedrag en
het bevorderen van het waarachtig heil hunner Dienstboden.
3°. Om van tijd tot lijd mededeeling van de Departementen te verlangen
welke zouden strekken ter verbetering van den Dienstbaren stand en tot vor
ming en opleiding van brave Dienstboden.
Heden morgen, ten 10 urn, werden de overige werkzaamheden der
Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen voorgezet. In de eerste plaats werd
geraadpleegd en besloten omtrent onderscheidene Rapporten. Vervolgens wer
den overwogen de bijzondere voorstellen. Ten slotte verzocht een der Afge
vaardigden van het voorstemmend Departement Utrecht aan den Voorzitter, zijne
op gisteren gehoudene openingsrede aan de Maatschappij wel te willen afstaan,
ten einde daarvan later een exemplaar aan de Leden te doen uitreiken, in
welk verzoek de Voorzitter welwillend toestemde. Daarna werd de Vergadering
niet eene doeltreffende toespraak gesloten. Des namiddags vereenigden zich
de onderscheidene Afgevaardigden, in den tuin de Nederlandenaan eenen
vriendschappelijken maaltijd.
GRONINGEN, 10 Augustus.
Ten gevolge van de hooge temperatuur, is de boter, welke ter markt
wordt gebragt, niet zoo goed van qualitcit als gewoonlijk: welligt dat de
buitengewone hitte, welke sedert acht 8 dagen heerschtin de melkkelders
is binnengedrongen, en dan is het moeijelijk dit gebrek te verhelpen. De
boter wordt tevens bij het ter markt brengen aan te groote hitte blootgesteld,
en ook daardoor wordt derzelver hoedanigheid verminderd.
Wij achten het daarom niet ondienstig, de belanghebbenden te herinneren,
dat er in 1835 door eene Commissie van het Friesch Genootschap van l'roef-
ondervindelijken Landbouw een rapport is ingediendover liet beveiligen
van boter tegen den schadelijken invloed der sterke hittein dit rapport
worden onder anderen de volgende voorbehoedmiddelen aangegeven:
Bij het naar de markt brengen zette men het vat boter in eene genoeg
zame hoeveelheid slroo, of in een daartoe vervaardigd slroovat; dit laatste is
gemaakt van stroo, aan elkander gebonden met geteerd touw, gelijk matten,
ter dikte van ruim 1 palmen van onderen en boven door een bodem en
deksel van slroo gesloten.
Door dit behoedmiddel wordt de hitte afgeweerd, en de boter blijft stevig
en vast.
Om de melkkelders bij groote hitte koud te houden, is het van belang,
wanneer men de muren van buiten geheel met stroomatten, ter dikte van 1
palmomgeeften de zolders van de kelders met stroo bedekten tevens
stroomatten bij dag voor de vensters plaatst en ze des avonds wederom weg
neemt om de koude buitenlucht in de kelders te laten.
Nog vindt men in de Provinciale Groninger Courant den volgenden
brief aan de Redactie
Meermalen met UI. gesproken hebbende ever de zorgelijke vooruitzigten
welke er voor de kleigrondenen inzonderheid voor de ligte klei- of zwavel-
gronden van de provincie Groningen, ook dit jaar weder, ten aanzien van
den aardappeloogst, zich op doen, daar het niet te ontkennen is, dat dezelfde
rotziekte onder de aardappelen, als in het voorleden jaar aldaar bestaat, hoe
wel zich tot dusverre gelukkig nog niet zoo snel verspreidende als in 1845;
zoo meen ik u thans, ten gevolge van een gedaan reisje, als zoo velen dit
jaar, naar Arnhem, het een en ander van meer opbeurenden aard, te moe
ten mededeelen.
Op de zandgronden van de provincie Groningen is de ziekte, ja, niet onbe
kend maar heeft toch nog geene zeer groote schade aangerigtzoo men do
teemachtige zandgronden bij Noordhroek, Midwolde enz. uitzondert. Door ge
heel Drenthe ziet men nog weinig van de ziekte, hetwelk dan ook daaruit
blijktdat de aardappelen te Meppel 2 a 3 malen goedkooper zijn dan te
Groningen, zoodat men niet nut uit Meppel, Zwolle, Deventer of omstreken,
aardappelen naar Groningen zoude kunnen voeren.
In de fraaije landstreek tusschen Zwolle en Deventer, staan de aardappe
len, met slechts zeer geringe uitzonderingen, zeer goed, even als de meeste
andere gewassen, onder anderen ook mangel wortelenkool, koolrapen, enz.,
welke dit jaar nog al in aanzienlijke hoeveelheid schijnen uitgezaaid te zijn.
In de Geldersche streken, tusschen Deventer en Arnhem, ziet men hier en
daar zwarte plekken op het aardappelloof, maar nog niet zeer algemeen zoo
dat dit, als het niet verergert, niet veel vermindering in de opbrengst schijnt
te zullen te weeg brengen.
Eén gewas echter, dat overal eenen uitnemend rijken oogst beloolt, is de
boekweit, waarin men zich des te meer mag verheugen, omdat dit ook voor
den gcringen burger zulk een onkostbaar en gezond voedsel oplevert. Dat de
wintergerst, waarvan de provincie Groningen zulk eenen overvloed oplevert,
dit jaar zeer wel geslaagd isis bekend. Nopens de overige gewassen zijn