COURANT.
LEYDSCHE
N". 130.
BTNNENLANDSCHE BERÏGTEN.
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt WOENSDAG, 12 NOVEMBER.
Zaturdag avond uit.
LEYDEN, 11 November.
Bij Koninklijk besluit van den 5den dezer is benoemd tot controleur der
directe belastingen, in- en uitgaande region en accijnsen alhier, de lieer
G. L. Voerman, thans in dezelfde betrekking te Harlingen.
Bij besluit van den Regeringsraad van het Groot-Hertogdom Luxemburg
van 31 October 11. is bepaald, dat alle uitvoer van aardappelen over de gren
zen ten westen van het Groot-Hertogdomvan af en met het tolkantoor van
Saegemiihl tot aan het Pruissisch grondgebiedtot nader order is verboden.
Door de Nederlandsch Haudel-Maatschappij zijn bevracht geworden de
navolgende schepen, als: Voor Amsterdam: de Koningin der Nederlanden,
Kapt. E. Groeneveld Cadcc, van Dordrecht; Koophandel, G. J. van der Mey;
Joanna Maria, J. C. F. Lupcke, van Rotterdam. Voor Rotterdam: Naga
saki, Kapt. F. A. BunnemeijerSamarang, D. Steur; Europa, D. Cbarlau.
's GRAVENHAGE, 10 November.
Z. M. heeft benoemd lot Lid van den Raad van State den Heer Mr. J. II.
Kivits, Lid van de Staten der Provincie Noord-Braband en Advocaat te 's Her
togenbosch.
Men verzekert dat II. K. H. Mevrouwe Prinses Albert van Pruisseu, ten
gevolge van ongesteldheid, verhinderd wordt Ilare voorgenomene reis naar
deze Residentievooreerst te volbrengen.
De Minister van Oorlog heeft, in aanmerking genomen de tegenwoordige
duurte der levensmiddelenaan al de korps-kommandanten van het leger
kennis gegeven, dat van lslcn dezer maand tot den l'ten Mei 1846, aan de
onder-officieren en manschappen, aan wie wegens schuld op hun kleeding-
cn Teparatie-fonds A of J van hun 5-daagsch traetement werd ingehouden,
die korting tot nader order zal worden gestaakt.
Laatstleden Zaturdag is de Heer Mr. G. A. G. van Maanennieuw he-
noemd Procureur-Generaal bij den Hoogen Raadin eene openbare zitting
plegtig geïnstalleerd. Zoowel de Voorzitter van den Raad, M1'. IV. B. Donker
Curtius van Tienhoven, als de Heer van Maanen, benevens den Heer Faber
van Riemsdijkdeken van de orde der advokaten hebben bij deze gelegen
heid het woord gevoerd.
Heden heelt in eene plegtige zitting van het Provinciaal Gcrcgtshof de
installatie plaats gehad van den Heer Mr. J. W. Gcfken als Advokaat-Gene-
raal bij dat hof in plaats van wijlen den Heer Mr. P. E. Piepers. In deze
Vergadering, voorgezeten door den Vice-President Mr. J. A. Philipse, is, zoo
door den Procureur-Generaal als Vice-President, hulde gebragt aan de nage
dachtenis van den waardigen overleden Advokaat-Generaal en in treffende
bewoordingen het verlies herinnerd hetwelk het Hof daardoor geleden heeft.
Vervolgens hebben zij den nieuw benoemde geluk gewenscht en ?s Hofs genoe
gen betuigd over 's Konings vereerende keuze op denzelven. De Heer Gefkcn
heeft deze toespraken beantwoord en zich in de welwillendheid van het Hof,
het parket en de balie aanbevolen, waarmede deze plegtige, algemeene Ver
gadering is geëindigd.
De Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt heeft verwit
tigd alle genees- en heelkundigen, Nederlanders van geboorte, die genegen
zijn om zich als Officier van Gezondheid der 2de klasse, voor de genees
kundige dienst ter kuste van Guinea te verbinden(waaraan verbonden is
een tractament van ƒ1000, een gratificatie en voorschot ieder van ƒ250,
vrije overtogt en voeding, terugreis na een verblijf van 5 jaren en vergunning
om voor eigen rekening handel te drijven), dat zij zich bij verzoekschrift, op
zegel geschreven en portvrij in te zendenen na daarop bekomen antwoord
in persoon bij hem Inspecteur, aan deszells bureax te 'sGravcnhagein het
locaal des magazijns van geneesmiddelenmet overlegging der benoodigde
bewijzen vermeld in de Staats-Courant van den 10<len dezer aan te melden,
waaronder dat van den graad van Doctor in de genees- en heelkunde te bezitten.
Na overlegging van welke bewijsstukken de gelegenheid zal worden verschaft
om volgens hun door den Inspecteur voornoemd te geven inlichtingenaan
'sRijks kweekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht, bewijzen van
voldoende bekwaamheid van Officier van Gezondheid der 2de klasse te geven.
In de Zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den 6den
November is ingekomen, een Ontwerp van Wet tot aanvulling der middelen
tot dekking van de uitgaven, begrepen in de begrootingen over 1844 cn
1845, waarbij daartoe worden aangewezen de volgende posten:
1°. De renten en verdere inkomsten van den Hoogen Raad van Adel;
2°. De inkomsten van het Grootboek der Nationale Schuld
3°. De uitkeeringen door het Koningrijk België, volgens het tractaat van
5 November 1842, verschuldigd wegens:
a. de werken voor de uitlozing der Vlaamsche wateren;
b. de vuurgelden op de Wester-Schelde
c. den uitkoop voor de pensioenen van buiten 's lands wonende gepensioneerden
4°. De voordeelen wegens het tijdelijk genot van renten op in de schatkist
aanwezige kapitalen en schatkistbiljetten.
Tot geheele dekking der uitgaven begrepen in de begrootingen over 1844
en 1845 wordt, uit de middelen vastgesteld bij de wet van den 6llen Maart
1844bestemd en aangewezen
voor het jaar 1844 4,360,000, en voor 1845 ƒ335,000.
In de Memorie van Toelichting, wordt gezegd dat: wat 1844 aanbelangt,
het blijkt dat voor dat jaar 440,000 minder zal worden vercischt dan bij
de voordragt van den lsten December 1844 geacht werd.
Over 1845 moeten ten aanzien van de lasten de volgende opmerkingen wor
den in het midden gebragt:
a. dat al de kosten van het muntwezen bij de wet van den 22sten Mei
1845 toegestaan, slechts opgenomen worden voor de som van 1,000,000,
als berekend in dit jaar benoodigd te zijnterwijl de overige der reeds toege
stane uitgaven, bij eene nadere wet, op de volgende dienst zullen worden
overgebragt
h. datvolgens reeds voorgedragene of nog voor te dragene wettenver
meerderingen worden ondersteld
1°. van het laatste halfjaar pensioen over 1845, hetgeen volgens de vroe
gere inrigting behoorde tot de dienst van 1846, doch nu tot de dienst van
1845 wordt teruggebragt ad 437,568.68
2° verhooging van het Hoofdstuk Nationale Schulddaarin begrepen de
aflossing, te zamen ƒ3,252,237.84
3°. verhoogde subsidie aan het algemeen burgerlijk pensioenfonds berekend
op ƒ250,000";
Al welke posten dus ondergeschikt zijn aan het aannemen der wetten over
deze verschillende onderwerpen.
Nopens de middelen van 1845, is men moeten uitgaan van de raming,
mogende men vertrouwen dat deze althans zal worden bereikt.
De vermeerderingen daarbij gevoegd vloeijcn nicerendeels voort uit de rui
mere bijdrage van de Overzccsche bezittingen, mogelijk geworden door de ont
lasting van renten en van betalingen aan de Ilandel-Maatschappij waarvan
het bezwaar thans is vermengd rnet de Nationale Schuld.
Omtrent de voorgedragene middelen van aanvulling, bestaat er evenmin
onzekerheid het nog onafgedane gedeelte van de schuld ten laste van België
gebleven, levert over 1845 nog renten op, die, volgens de oorspronkelijke
inrigting der begrooting, op het hoofdstuk der Nat. Schuld in mindering ge
bragt zijn, doch nu onder de baten voorkomen, volgens stand der zaak op
1° October.
De overige posten van aanvulling vereischen nog eene aanwijzing op de mid
delen daargesteld bij de wet van den 6dcn Maart 1844van ƒ335,000om
de dienst van 1345 te sluiten.
Uit het voorgedragen wels-ontwerpin verband met de beschikkingen
voortvloeijende uit andere wettenblijktdat men ter bereiking van het
voorgestelde doel, geen penning uit het overschot van de opbrengst der Bel
gische rente zal behoeven en dat de ƒ45,000,000, uit de 3 pCls. leening cn
de bovengenoemde bijdrage voortspruitende, niet eens ten volle verbruikt zul
len worden.
Deze gunstige uitkomst is des te meer opmerkelijk, omdat men met die
zoo zeer verminderde som in de jaren 1844 en 1845 uitgaven zal dekken,
welke deels vroeger niet ten laste der begrooting van die jaren gebragt waren,
en waarvoor men deels meende nog andere middelen te zullen moeten aan
wenden.
Onder de eerste soort van uitgaven moeten gerangschikt worden
a. de pensioenen voor het tweede halfjaar van 1845, welke, volgens de
tot nu toe bestaande inrigting der begrootingen, op de begrooting van 1846