LEYDSCHE COURANT/"- N°. 126. 1845. MAAMDAG, 20 OCTOBER. BINNEJNLANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt Zaturdag avond uit. De Prijs der Courant is f 13 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 16 October. Heden hield de Hoogleeraar M. Siegenbeek de eerste der beide openbare, in onze vorige aangekondigde lessen, zijnde eene beschouwing van Jacob Cats, als Staatsman. Z. Hoogg. heeft zijn voornemen te kennen gegeven om in de volgende les, Jacob Cats nog uit een ander niet minder belangrijk oogpunt te beschouwenwelke les alsdan ten 1 ure zal aanvangen. Donderdag avond werd in de Walsche kerk alhier, verslag gedaan van den staat en de werkzaamheden des Nederlandschen Bijbelgenootschap. Gedurende het verloopen jaar waren 22,768 Bijbels en N. Testamenten, zijnde 7,644 exemplaren meer dan in het vorige jaar, uitgereikt. De gezamentlijke ont vangsten, waaronder aan legaten en giften ƒ6,145.88, waren tot eene som van 52,306.26i gestegen, terwijl de uitgaven ƒ52,717.59 beliepen, zoodat met de baten van het vorig jaar nog een voordeelig saldo overbleef. Voorts werd gewag gemaakt van de toebereidselen tot oprigting van Bijbel-depóts in de voornaamste steden des Vaderlandsen met betrekking tot onze Oost en West-Indische Bezittingen, van de door den Heer Gericke in het Javaansch vertaalde Evangeliën van Mattheus en Marcusdie weldra ter perse zouden gelegd wordenen het uitzigt op scholen voor de eigentlijke Javanen van de druk en uitgave van het Evangelie van Mattheus in de Curagaoscbe landtaal alsook van de ondersteuningen in geld en Bijbels aan Nederlaiulsche Zendelin gen en Predikanten in de koloniën gegeven. De Nederlandsche Bank heeft den koers van haar disconto wederom pCt. verhoogd, zijnde thans voor wissels 3* en voor promessen 4 pCt. Het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst heeft in deszelfs algemeene vergadering van 30 Aug. 11. bepaald, dat die Maatschappij een deel barer inkomsten zal afzonderentot het stichten eener Algemeene Instelling ter ondersteuning van hulpbehoevende Inlandsche Toonkunstenaars en hunne nagclatene betrekkingen. De bedoeling dezer Instelling is: den Kunstenaren in den Lande, bij ge lijke regtenals die der overige Leden van de Maatschappijhet gunstig uit zigt te openen, om zoo al niet als regt, dan toch als blijk van belang stelling der Maatschappij in het lot van de beoefenaars der Kunst voor hen zelve of hunne nagclatene betrekkingen, ingeval van nood, ondersteuning van wege de Maatschappij te erlangen. Zij zal tot dat einde afzonderen 1. Een tiende gedeelte van het zuiver be drag harer jaarlijksche inkomsten voor zoo verre die voortvloeijen uit de contributiën der gewone Leden en Donateurs. 2. Drie vijfde gedeelten van de contributiën der Leden van de nader te om schrijven Algemeene Afdeeling. 3. De schenkingen of erfmakingen, welke haar tot dat einde mogten ge worden. 4. De zuivere opbrengst van muzijkuitvoeringen. De sommen, uit het een en ander voortkomende, zullen bij het einde van ieder maatschappelijk jaar op het Grootboek worden ingeschreven. De jaarlijksche renten zullen zoodanig worden besteed dat 75 pCt. daar van onder de hulpbehoevenden, volgens gelijken maatstaf, bij driemaaude- lijksche termijnen zullen worden verdeeld; zoodanig echter dat de jaarlijksche toelage voor iederen persoon of ieder huisgezin nimmer de som van ƒ700 zal mogen overschrijden. De overige 25 pCt. zullen blijven ter beschikking van het Hoofdbestuur ten einde daarmede in buitengewone gevallen te helpen. De van deze som bij het einde van het boekjaar overzijnde gelden zullen opgelegd worden bij het vaste Fonds. De jaarlijksche Contributie voor een Lid der Algemeene Afdeeling is ƒ10. Bij zijne intrede 2 voor het Reserve-Fonds. Iedere Plaatselijke Afdeeling zal, zoo de omstandigheden zulks slechts ecnig- zins toelatenjaarlijks eene openbare Muzijkuitvoering houdenwaarvan het zuiver bedrag zal komen ten voordeele van het Fonds. Uit een nader Verslag omtrent het in Augustus gehouden Staats-Examen voor de toelating tot de Hoogescholcnin de Staats-Courant van den 17dcn dezer, ontleenen wij nog het volgende: Acht en zeventig jonge lieden zijn er toegelaten en drie en vijftig afgewe zen; waarvan sommigen als geheel onbekwaam, anderen als nog niet rijp ge noeg voor de akademiscbe lessen. Aan alle ouders voogden en verdere betrekkingenmet name aan de leer meesters en opvoeders der geëxamineerdenis, voor zoo verre zij dit den Voor zitter der Commissie hebben verzochttoegang tot het examen verleend waarvan dagelijks eenigen hebben gebruik gemaakt. Voor de onderscheidene hoofdvakken heeft de Commissie zich het volgende tot rigtsnoer voorgesteld Dat voor het Grieksch en de daarmede verbonden oudheidkundige en letter kundige geschiedenis de hoofdzaak gelegen was in de studie der grammatica en hare toepassing bij de interpretatie der schrijvers. Om bij deze eerste proeve daarin niet te veel te vergen heeft de Commissie zich bepaald hij de Ilias van Homerus en de C'yropaedie van Xenophon. Eenige weinige regels van een door de geëxamineerden nog niet behandeld boek van Homeruskonden ruime aanleiding geven tot een naauwkeurig onderzoek of de allereerste elementen rigtig geleerd en verstaan warenter wijl onder anderen ook op de Prosodie en Homerische versmaat gelet werd. Dit gedeelte van het onderzoek geschiedde zonder voorafgaande schriftelijke be werking. Vooraf was eene korte plaats uit de Cyropacdie opgegeven, om, met behulp van een Grieksch-Hollandsch lexicon in het Latijn op schrift te vertalen. Uit dit proza kon worden opgemaaktof de jonge lieden vooral syntaxis verston den, en in gewoon proza gemakkelijk geschrevene volzinnen konden begrijpen en er zich doorreddentevens op analogie en op rigtige opvatting van ieder woord en iedere phrase lettende. Tot dat geringe middel heeft zij gemeend zich dit jaar te moeten bepalen. Een volgend jaar zal evenwel, naar haar oordeel, die regel eenigzins hooger mogen gesteld wordenen zal menbij eene nog gestrengere grammaticale studie, ook eenige meerdere vaardigheid in de vertaling mogen vergen. Wat de antiquiteiten en de hisloria literaria der Grieken betreft, heeft zij zich bepaald bij eenige zeer algemeene vragen omtrent den Atheenschen Staat en vlugtige beschouwing der voornaamste soorten van poëzy en proza. Voor het Latijn en de daarmede verbondene oudheid- en letterkunde heeft zij gevorderd de schriftelijke overzetting zonder behulp van een woordenboek, cn de nadere naauwkeurige mondelinge behandeling van eenige regels uit de Aeneis van Virgilius; alsmede de vertaling ad aperturam en de verdere in terpretatie van eenige gemakkelijke plaatsen uit de kleinere wijsgeerige werken van Cicero of uit de inleidingen tot zijne grootere wijsgeerige geschriften. Daar zij uit den aard der zaak voor het Latijn wat meer heeft mogen veron derstellen is zij daarbij in de eigenaardigheden der taal dieper doorgedron gen; en heeft, bij voorbeeld, het ware onderscheid van beteekenis tusschen de zoogenaamde synonymen en andere soortgelijke onderwerpen niet onaan geroerd gelaten. Ten einde nu nog niet te veel te vorderen, heeft zij zich van Horalius ont houden doch is overtuigd dat een volgend jaar ook wel eenige gemakkelijke oden van dien dichtereenige moeijelijker gedeelten van Cicero alsmede Livius zouden kunnen worden gekozen. Ten aanzien der Latijnsehe oudheidkunde heeft zij zich tot de hoofdzaken bepaaldde Romeinsche fabelleer beschouwd vooral in verband rnet de inter pretatie van Virgilius, zich ten aanzien der prosodie tot dien dichter beperkt, en voor de letterkundige geschiedenis slechts het zeer bekende gevorderd. Bij het onderzoek naar de wiskundige kennis heeft zij zich gehouden aan hetgeen volgens artikel 1 van het Koninklijk besluit van 9 September 1826 aan de athenaeacollegiën en Latijnsehe scholen moet worden onderwezen te weten de gronden der rekenkunde, de stelkunde tot en met de vergelij kingen der tweede magt en die der meetkunde tot aan de platte driehoeks meting. Bij de behandeling der oude geschiedenis cn der oude aardrijkskunde is door haar vooral gelet op de bedrevenheid in de Grieksche en Romeinsche historie en geographie, voornamelijk op de hoofdverdeelingen cn de redenen voor de zelve: zoo echter, dat zij nu en dan wat verder is gegaan en in eenige niet te moeijelijke bijzonderheden is getreden. Bij die der nieuwe geschiedenis daarentegen is meer uitsluitend acht gegeven op de hoofdverdeelingen en bare redenen, op de voornaamste groote gebeurtenissen en op derzelvcr zamen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1