klasse wordt gedrukten het brood duurder wordt gemaakt. Uit innige over tuiging stemt hij tegen dit ontwerp. Z. Exc. de Minister van Finantiën had niet verwachtdatnu alle de Hoofdstukken van de begrooting van uitgaven zijn aangenomentegen dit wets-ontwerp nog zoo vele zwarigheden zouden worden gemaakt. Een der gronden die men daarvoor bijbragt, bestond hierindat de middelen voor 1844 en 1845 nog niet zijn aangevuld. Die aanvulling is echter eene bloote formaliteit, de wet van 6 Maart 1844 heeft de middelen daartoe aangewe zen. Het niet voorzien in de middelen voor 1846 en 1847 zou aanleiding kannen geven tot niet betaling van rentewaartegen men zoo dikwerf geijverd heeft. Z. Exc. herinnert dat bij dit ontwerp alleen de soort der aan te wenden middelen wordt vastgesteld en dat hetzelve geheel afgescheiden is van de bij zondere wetten welke ieder middel speciaal betreft. De toegezegde wetten nopens de suiker en bet zout zullen in de volgende Zitting der Kamer ter tafel worden gebragt. De opbrengst van den accijns op het zout is bereids verbeterd. Nopens de suiker wordt van de nieuwe wet eene vermeerderde opbrengst verwacht. Het is waar, dat onder de ontvangsten van 1844, som mige ten gevolge van bijzondere omstandigheden zijn verhoogd. Het is intus- sohen niet waarschijnlijk, dat die meerdere opbrengst geheel zou worden ge mist. Het is eene raming, die gelukkiger kansen aanbiedt. Ten blijke daarvan beroept de Minister zich op de opbrengst der belastingen, gedurende de vijf eerste maanden van dit jaar, die ƒ300,000 meer hebben opgebragt, dan in hetzelfde tijdsbestek over 1844, en zulks, niettegenstaande sommige belastingen in 1845 iets minder opleverden. Dit resultaat verdient des te meer opmerking, omdat gedurende de eerste diie maanden de belastingen bijkans 1 millioen minder hebben opgebragt. Dit heeft zich niet alleen in de twee volgende maanden hersteld maar men heeft zelfs in de vijf eerste maanden nog 3 ton meer verkregen dan in de vijf eerste maanden van 1844. Z. Exc. geeft toe, dat enkele accijnsen al minder en minder opbrengen, doch hij vermeent, dat dit ook het uitvloeisel kan zijn van eene ontduiking der wetten, en hij acht het alzoo nog niet geraden die vermindering tot grondslag van de opbrengst dier belastingen aan te ncinen. De Minister geeft te kennendat het geheele belastingstelsel niet in een oogenblik kan worden veranderden dat dit eene zeer moeijelijke taak is. De beste belasting zoude gewis die zijn, welke ieder naar zijn vermogen en zijne inkomsten betaaldede uitvoering daarvan is echter zoo goed als on mogelijk. Nadat de Minister hieromtrent nog in eenige ontwikkelingen was getreden bestrijdt Z. Exc. de meening dat de Natie thans meer dan vroeger zou betalen. Bij de aanbieding der begrooting heeft hij dit punt in het breede behandeld en daarbij doen uitkomen, dat elk ingezeten door elkander 17 per bootU betaald. Natuurlijk wordt hier alleen van landsbclastingen gesproken. De plaatselijke lasten verschillen zoo zeer, dat men daarop geene berekening gronden kan. Z. Exc. gelooft overigens, dat de Natie rustig, kalm en arbeid zaam is, waarvan de goede vruchten niet zullen achterblijven. Hij beeft zijne vergelijkingen niet gebouwd b. v. op het jaar 1830, toen men zich vrijwillig de grootste opofferingen gelrootste, tot behoud van de nationale eer en onafhankelijkheid, maar op de jaren 1800 en 1807, toen men daartoe zoo geneigd niet was; toen men het vaderland verloren zag; tijden van on geluk en moedeloosheid. Toen bragt men zwaarder en drukkender lasten op dan nu. Z. Exc. kan dan niet aannemen dat de Natie onvergenoegd zou wezen hetgeen alleen dagbladschrijvers zonden willen doen gelooven. De Minister beantwoordt eenige bijzondere punten door de Sprekers bijgebragt. Vele wetten worden er van den Minister van Finantiën verlangd, die wel noodzakelijk zijn maar niemand kan verlangen dat alles in eens geschiedt. Hij hoopt, dat er na de sluiting gelegenheid zal bestaan, om zich onalgebro- ken daarmede te kunnen bezig houden. De Minister deelt in den wensch dat de fictie, nopens den O. I. schuld ophoude. Hij hoopt, dat eene aanneming van dit ontwerp hem aanmoedigen zalom voort te gaan op den wegtot herstel en verbetering. De Hceren van Dam van Isselt, de Kcmpenaer, Kniphorst, Thorbecke, Luzac en van Goltstein hebben daarop nog het woord gevoerd en de Minister heeft ben beantwoord, waarna de beraadslagingen gesloten worden en het ont werp wordt aangenomenmet eene meerderheid van 38 tegen 13 stemmen. Tegen hebben gestemd, de lleeren: Wicbers, Storm, van Heemstra, van Dam van Isselt, Strenz, Verwey Mejan, Thorbecke, Luzac, van Nagel], de Kem- penaer, Corneli, Anemaet en van Goltstein. De beraadslagingen worden geopend over Hoofdstuk V, Departement van Binnenlandsche Zaken. De Heer Thorbecke brengt eenige bedenkingen tegen hetzelve in het midden. HÜ treedt in beschouwingen over het jongste koninklijke besluit, wegens het afleggen van bijzondere examens, voor dat men tot de IloogeschoJen wordt toegelaten. De Heer Lnyben toont de verbeteringen aan, die de begrooting in bet al gemeen ondergaan heeft. Bij hem bestaan ook geene gronden, om aan de raadslieden der Kroon bet vertrouwen te onthouden. De Heer den Tcx dringt er op aandat de Regering dc hand moest houden aan inrigtingen tot voorkoming van armoede. De spaarbanken kunnen daar toe veel bijdragen. Hij gelooft, dat bet nuttig ware zoodanige instelling ook te Amsterdam te vestigen. De beraadslagingen zullen des avonds ten half acht ure worden voortgezel. Avondzitting van 23 Junij. In die Avondzitting zijn twee nieuwe voordragten ontvangen, als 1°. hou dende het Hoofdstuk Buitenlandsche Zaken 532,972) en 2°. Onvoorziene Uitgaven 400,000). De Heer Rommc verlangt Rijkssubsidie voor het doofstommen-instituut in Noord-Braband. Z. Exc. de Minister van Koloniën verdedigde, bij de ongesteldheid van den Minister van Binnenlandsche Zaken, de onderhavige voordragt, en toont onder anderen aan hoezeer het instituut voor doofstommen te Groningen aan de behoeften bier te lande voor die ongelukkigen allezins voldoet, zoodal hot Rijk er geen ander kan ondersteunen. Het Hoofdstuk wordt hierna aangenomen met 32 tegen 17 stemmen. Tegen hebben zich verklaard, de Heeren: Hoffman, Verwey Mejan, Thorbecke, Luzac, Brouwer, van Sasse van Yssclt, de Man, van Nagell, de Kempenaer, Jongsma, Anemaet, van Goltstein, Wichers, Slonn, van Heemstra, van Panbuys en van Twist. Thans is aan de orde de beraadslaging over de conclusie van bet rapport der commissie over het adres, betrekkelijk de Surinaamsche aangelegenheden. De Heer van Goltstein stelt, zoo voor zich, als namens de Heeren Luzac, Thorbecke en de Kempenaer een amendement voor, bestaande in het volgende ontwerp van adres aan den Koning: dsire! De Tweede Kamer der Staten-Generaalovertuigd van Uwer Majesteits le vendige belangstelling in den bloei der West-Indische volkplantingen acht zich verpligl eerbiedig ter kennis van Uwe Majesteit te brengen, dat een ver zoekschrift, door eenige aanzienlijke handelshuizen te Amsterdam bij haar in gekomen, tot een opzettelijk onderzoek naar den toestand der kolonie Suriname heeft geleid. De Kamer brengt hare bevinding met des te grooter vrijmoedigheid onder de hoogc en bijzondere aandacht van Uwe Majesteit, daar uwe Majesteit zelve, bij het openen van de tegenwoordige Vergadering der Staten-Generaal, heeft ge oordeeld ons oog op den kwijnenden toestand der Volkplanting te moeten rigten. Het onderzoek heeft, naar de meening der Kamer, doen zien, dat de Re gering der Kolonie Suriname in de eerste plaats op wettelijke voorschriften dient te worden gevestigd. Het is welligt verschoonlijkzoo dit in den be ginne, bij den terugkeer der Kolonie tot het Moederland, wierd miskend; het was niet te min miskenning van stellige regten der Kolonie, en de gevol gen deden zich weldra gevoelen. Het octrooi van 1682 was zelfs onder de vreemde overheersching de grond van het bestuur der Kolonie gebleven. Het mogt in onderscheidene opzigten niet meer toepasselijk, vervanging door ge heel nieuwe instellingen mogt noodig zijnde regten die het verzekerdede pligten die het oplegde, hadden, naar het oordeel der Kamer, kracht van wet, en konden niet dan door eene nieuwe wet worden veranderd. In stede hiervan ontving Suriname een regeringsreglement, dat in 1828 en 1832 voor een tweede en derde reglement plaats moest makenreglementenonder wel ke de vercischte waarborgen voor de veiligheid van personen en eigendommen voor onafhankelijkheid van regtsbedeeling, en voor eene heilzame medewerking der ingezetenen bij het beheer der Kolonie, verloren gingen. Onder die regle menten bleef de geheele regtstoestand der Kolonie in eene onzekerheid ver- keerenontstond eene vermenging van wetgevende en uitvoerende Magl, en werden aan de zijde des Bewinds handelingen van willekeur mogelijk, waarhij geene maatschappij kan bloeijen veel min zich uit een langdurig verval op heffen. In de tweede plaats heeft het onderzoek doen blijken, dal voor de welvaart en de stoffelijke belangen der Kolonie tot hiertoe niet zorg is gedragen met dien ernst en dat beleid waarop zij allezins aanspraak heeft. Wij beroepen ons ook te dezen aanzien op het uitgewerkte Verslag onzer Commissie, waar van wij de eer hebben Uwer Majesteit een afschrift aan te bieden. Inzonderheid geelt de geschiedenis der West-Indische Bank een treurig voor beeld, boe verderfelijk de dwalingen kunnen zijn van een Bestuur, dat de eerste staatshuishoudkundige waarbeden voorbijziet of krenkt. In de verwarring, uit zulke oorzaken geborenwerden steedshet was bij kans onvermijdelijknieuwe misstappen gedaan. Hiervan meent de Kamer onder anderen een bewijs te ontwaren in de maatregelen van 6 Nov. 11. De Minister van Koloniën schijnt niet te hebben bedacht, dat die maatregelen strijdig zouden en moesten worden gekeurd met de nog niet wettig afgeschafte regten der Kolonie, uit het octrooi van 1682 voortgevloeid. En wanneer do Kamer bij diezelfde maatregelen art. 72 der Grondwet ziet verwaarloozen is dit in baar oog een nieuwontegenzeggelijk blijkhoe zeer de regering der Kolonie zoowel als de verantwoordelijkheid ter zake dier regering, wettelijke grondslagen behoeft. Met erkentelijkheid, Sire! zal de Kamer van wege uwe Majesteit de noodige voordragten in het belang eener aan Nederland dierbare Kolonie ontvangen. Het is een Nederlandsch belang, waartoe dc Kamer zich zal beijveren met spoed en kracht mede te werken." De Heer van Goltstein licht dit adres toe. De Heer Thorbecke stelt voor de beraadslagingen hierover tot morgen te verdagen. De Heer Uytwerff Sterling stelt voor de zaak nu nog eerst in de Afdeelingen te onderzoeken. Na langdurige woordenwisselingen is, met 28 tegen 21 stemmen, tot het onderzoek in dc Afdeelingen besloten, waarna dc Zitting onbepaald wordt op geheven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 2