afkeuring, en daar dezelve eenen nadeeligen invloed op de slavenbevolking konde hebben, rustte op onze Regering de verpligting, om te zorgen, dat die ambtenaar zich binnen de grenzen zijner ambtsbetrekking hield. Het sprak evenwel van zelf, dat de Regering, ten opzigte van den Engelscben ambtenaar, j door de bestaande tractaten gebonden niet anders dan langs den diplomatic- ken weg bet gewenscht resultaat kon verkrijgen, en Uwe Commissie beeft zich overtuigd, dat de beschuldiging, te dier zake tegen de Regering ingebragt, ten eenemale van grond is ontbloot. Met waardigheid en met gepasten ernst is deze zaak door de Nederlandsche Regering behandelden wanneer aan de billijke vertoogen van 's Konings Minister te Londen geen gehoor mogt worden gegeven, dan vertrouwt Uwe Commissie, dat de bestaande tractaten het mid del aan de hand zullen geven, om voor de belangen van de Nederlandsche ko loniën te waken. c. Alsnn blijft er nog over, de klagt over de beide Kon. besluiten van den (jficn November 1844, waarbij al de honorifieke leden van den kolonialen Raad, mitsgaders de Heeren l'cnardlid van het geregtshot', Pichot d'Espinasse en Roux, plaatsvervangende leden van het hof, uit hunne betrekkingen zijn ont slagen en eenige artikelen van bet regerings-reglement in de kolonie Suri name tijdelijk buiten werking worden gesteld, terwijl daarbij tevens voorloopig ccne andere organisatie aan den kolonialen Raad wordt gegeven, zonder dat de Raad van State over dat besluit is gehoord. Vraagt men, of die afzetting goed en voorzigtig geweest zij, dan meent de Commissie te mogen antwoorden, dat, waar regt van afzetting bestaat, (over welk regt de Commissie in verband met het octrooi van 1682 in breedvoerige beschouwing treedt), het verleenen van ontslag eene daad is van administra tie, die niet tot onze regtstrceksche bemoeijingen behoort: dan meent zij te mogen opmerken, dat, al is de opgelegde straf zwaar, noch bet adres van den kolonialen Raad van September 1843 noch het zoogenaamde proces-ver baal van den lstcr' J vil ij 1844 te verdedigen is, en dat in eene kolonie, vooral in eene slavenkolonicde hoogste magt en de Nederlandsche regering niet on gestraft op eene verregaande wijze beleedigd mag worden. De Commissie ontveinst niet, dat de verordeningen in Suriname voor de onafhankelijkheid der regterlijke magt geene waarborgen hoegenaamd opleve ren. Waar aan bet administrative gezag de bevoegdheid tot afzetting van den regterlijken ambtenaar verleend isdaar kan van die bevoegdheid tot af zetting misbruik worden gemaakt, en daar bestaat inderdaad geen genoegzame waarborg voor de veiligheid van persoon en van goederen. Omtrent de handeling des Ministers ter wijziging van bet reglement op het beleid der regering, ziet de Commissie zich verpligt te verklaren dat hierbij art. 72 der grondwet niet in liet oog is gehouden. De Commissie acht de handeling des Ministers als uit dwaling ontsproten voor geene vervolging vatbaar; bet ingesteld onderzoek heeft integendeel bij haar de overtuiging van de bekwaamheid en goede trouw van den Minister beves tigd, weshalve baar gevoelen is, dat eene enkele dwaling niet voldoende is, om het in dien verdienstelijken staats-ambtenaar gestelde vertrouwen voor het vervolg aan denzclve te weigeren. De Commissie besluit haar verslag met het tweeledig voorstel: 1°. Dat de Kamer, zich in zooverre vereenigende met bet advies van bare Commissie voor de verzoekschriftenmet opzigt tot het adres van Bosch Reitz c. s., zal bevelen de nederligging ter griffie, tot inzage van de leden; 2°. Dat zij zal besluiten, om aan Z. M. den Koning aan te bieden een adres van den volgenden inhoud Sire! De Vertegenwoordigers des Nederlandscben Volks, overtuigd van Uwer Ma- jesteits levendige belangstelling in den bloei onzer West-Indische volkplantin gen achten zich verpligt eerbiedig ter kennis van Uwe Majesteit te moeten brengen, dat een verzoekschrift, door eenige aanzienlijke handelshuizen te Amsterdam bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in deze zitting ingeko men, tot een opzettelijk onderzoek naar den toestand van de kolonie Suriname aanleiding beeft gegeven, en dat hetgeen Uwe Majesteit ons vroeger reeds om trent den minder gunstigen toestand dier kolonie heeft bekend gemaakt, door dat onderzoek is bevestigd. Wij erkennen dat verschillende omstandighedenvan de bemoeijingen der Regering geheel onafhankelijk, tot dien minder gunstigen toestand hebben medegewerktmaar wij mogen het niet verzwijgen dat bet daarstellen van de West-Indische Bank die aan hare verpligtingen niet heeft kunnen vol doen, op den gelds omloop in Suriname eenen hoogst nadeeligen invloed heeft gehad. Die instelling is op het gezag van het Nederlandsche Gouvernement daargesteld, en ofschoon het moederland regtens misschien ongehouden is, om koloniale schulden, buiten de medewerking der wetgevende magt aan gegaan te voldoen zoo beschouwen wij nogtans deze zaak van zoodanig be lang, zoo naauw verbonden aan den bloei der kolonie en dus aan de welvaart des vaderlands, dat wij gemeend hebben hij dit eerbiedig adres aan Uwe Ma jesteit kenbaar te moeten maken, dat de Staten-Generaal bereid zijn, om met Uwe Majesteit de vereischte wettelijke maatregelen te beramen, ten einde de koloniale administratie des noods uit 's Rijks geldmiddelen in staat te stel len, om de verpligtingen volkomen na te leven, die in 1829 aan de Suri- naamsche Bank bij koninklijk besluit opgelegd zijn geworden. De Staten-Generaal, Sire! maken van deze gelegenheid gebruik, om de be langen der West-Indische koloniën aan Uwe Majesteit aan te bevelen, en zij hopen, dat de tegenwoordige Minister van Koloniën, die gedurende zoo vele jaren het vertrouwen des Konings en der Vertegenwoordiging heeft genoten, de juiste middelen zal weten te beramen tot herstel van den sedert het mid den der vorige eeuw verminderden bloei dier volkplantingen. De Leden der Commisie BRUCE. n FABER VAN RIEMSDIJK. STRENS. VAN DAM VAN ISSELT. DEN TEX. 'sGRAVENIIAGE 20 Junij. Omtrent het IV',C Hoolüstuk der begrooting Justitiehebben in de Zit ting van Donderdag ook nog bet woord gevoerdde Heeren van Goltstein en de Man. Sommigen leden verlangden meerdere splitsing in den post voor gevangenissen, en het daarstellen van een tarief voor justitie-kosten en straf zaken anderen hadden bedenkingen tegen het te hoog bezoldigen van een paar geregtclijke ambtenaren, het ongenoegzame der geregtsdienaarsenz. Als verdere dringende behoeften, behalve de zoo spoedig mogelijke daarstelling van een nieuw strafwetboekgaf de Heer Uytwerf Sterling op 1°. eene her ziening der wetboeken, vooral van dat van strafvordering; 2°. eene algemeenc polieiewct; 3°. eene wet op de inkwartiering, en 4°. een strafwetboek voor de koopvaardij-zeemagt. Z. Exc. de Minister van Justitie verdedigt dit Hoofdstuk. Omtrent het Journal de la Haye meent de Regering, dat zij een orgaan behoeft, in de Fransche taalwaarin zij zichwordt het gevorderdverdedigen kan of waarin zij datgene kan doen opnemenhetwelk zij vooral voor het buiten land noodzakelijk oordeelt. Het staat echter niet onder den reglstreekschen invloed van het bewind. Z. Exc. heeft er ten minste geen bestuur over. De tegemoetkoming daarvoor verleend maakt geen bepaalde post op de be grooting uit. Een en ander der genoemde leden had den wensch geuit dat de Slaats- Courant de verslagen van het verhandelde in de Kamer spoediger opnamen zich daarbij beklaagd, dat andere dagbladen die verslagen kort en somtijds onnaauwkeurig mededeclen. Hierop antwoordde de minister hoofdzakelijk dat het mogelijk is dat soms hier of daar eene kleine onnaauwkeurigheid insluipt, en dat men den een of anderen Spreker min juist opvat; maar dik werf had Z. Exc. zelf met bewondering opgemerkt, hoezeer men geslaagd is in bet bijhouden van redevoeringen, zelfs wanneer men geene enkele mede- dceling van het gesprokene had ontvangen. De Redacteurs verdienden dan ook den tegen ben gerigten aanval niet. Wat de wetboeken betrofverzekerde Zijne Exc. dat het zijn voornemen was dit gewigtig werk met ernst en ijver te behandelen. Na nog eenige woordenwisseling gaat men tot stemming over. Het hoofd stuk wordt aangenomen, met eene meerderheid van 37 tegen 19 stemmen. Tegen hebben gestemd de Heeren de Man, van Panhuys, Bruce, Storm, Luzac, Verwey-Méjan, van Rechteren, van Nagell, van Heemstra, Thorbecke, de Kcmpenaer, van Goltstein, van Dain van Isselt, van Rosenthal, Schoone- veld Duymaer van TwistHoffmanAnemaet en Wichers. Thans moest in beraadslaging komen hoofdstuk V Departement van Binnenlandsclie Zaken). Ten gevolge der ongesteldheid ven den Minister, wordt de behandeling daarvan voorloopig uitgesteld. Hoofdstuk VI Departement voor de Zaken der Hervormde Eere- dienst enz.) wordt, nadat de Heeren van Rechteren en Kniphorst, alsmede Zijne Exc. de Minister van dat departement, het woord daarover gevoerd hadden, in omvraag gebragt en aangenomen, inct eene meerderheid van 41 tegen 15 stemmen. Tegen hebben gestemd de Heeren Storm, Kniphorst, Luzac,Verwey-Méjan, van Rechteren, van Nagell, van Heemstra, Thorbecke, de Kempenaer, van Dam van Isselt, van Rosenthal, Schooneveld, Hoffman, Anemaet en Wichers. De voortzetting der beraadslagingen wordt bepaald op des avonds. In die avondzitting is beraadslaagd over het VII Hoofdstuk der begrootinw Roomsch Katholyke Eeredienst). Na eene zeer lange discussie is dit hoofdstuk aangenomen met eene meer derheid van 39 tegen 16 stemmen. Tegen hebben gestemd de Heeren HoffmanAnemaet, Wichers, Corver- Ilooft, Storm, Luzac, Verwey-Méjan, van Rechteren, van Nagell, van Heem stra, Thorbecke, de Kempenaer, van Goltstein, van Dam van Isselt, van Rosenthal en Schooneveld. De bezwaren door den Heer van Goltstein tegen genoemd VIIJc Hoofdstuk geopperd, betroffen de Oud-Bisschoppelijke Klerezy, wier regten hij meent dat niet geëerbiedigd worden. De benoeming van een Bisschop van Haarlem behoorde aan den Aartsbisschop van Utrecht. Deze vervulde dan ook de open gevallen plaats, doch de Regering weigerde die herneming te erkennen. De Staat nu heeft wel het gezag over, maar niet in de Kerk. Deze regelt haar eigen huishoudenen de Staat ziet toe of de wet gehandhaafd wordt. Geldt het eene benoeming, dan moet die geschieden volgens de kerkelijke wetten, en de Staat ziet toe dat de keus niet valle op iemand, die geene behoorlijke opleiding heeft ontvangenof verderfelijke beginselen zou voort* planten. De Staat is bier verder gegaan dan zijne roeping. De Heer van Dam van Isselt vraagt in het belang der Regering, of het waar isdat in sommige plaatsen de Roomsch Katholijkc geeste lijken zich zoodanige afwijkingen van de wet op het lager onderwijs ver oorloven dat deze als niet geschreven moet beschouwd worden? Is bet waar dat bijzonder in Noord-Braband onderscheiden gestichten van onderwijs beslaan, waarin de onderwijzers aan geen voorloopig examen, zijn onderworpen geweest?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 3