LEYDSCHE
COURANT.
1845.
WOENSDAG, 18 JUNIJ.
N°. 73.
BIJVINE1NLAJNDSCHE BER1GTEJN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaturdag avond uit.
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN17 Junij.
Heden is alhier de 25s,e verjaardag van H. K. H. Mevrouw de Prinses van
Oranje op de gebruikelijke wijze gevierd.
Gisteren namiddag hielden de Leden der Handboogschuttcrijvóór twee
jaren bier opgerigt, onder den naam van: Willem Tellop den Burgt bare
jaarlijksche bijeenkomstten einde door het schieten naar het wit den
nieuwen Koning voor het thans ingetreden jaar te huldigen. Voor dat daar
toe werd overgegaanhield de Voorzitter tot de Leden welke thans 20 in
getal zijn, eene zeer gepaste toespraak, waarin hij de geschiedenis der oprigting
dezer Handboogschuttcrij vermeldde, de gegrondheid aantoonde, dat zij naar
Willem Teil genoemd werd en de Leden aanspoorde om diens bekwaamheid te
evenaarden. Toen trokken de Leden naar het Burgt-rond, de YVapen-
Heraut met de banier vooraanop wien de Koning van het afgeloopen jaar
volgdedan het Bestuur en eindelijk de overige Schutters twee aan twee. De
Voorzitter sprak toen nog de Schutters met ecnige dichtregelen aanwaarna
het schieten een aanvang namen na 105 punten in de 25 schoten gemaakt
te hebben, werd de nieuwe Koning uitgeroepen en hem, onder gelukwensching
van den Voorzitter, eene zilveren medaille als Koninklijk eerbewijs omgehan
gen; de standaard werd overhandigd aan hem, die de naaste aan den Koning
was, en de Boogschutters werden ontbonden na in dezelfde orde, als zij
gekomen warenweder naar beneden getrokken te zijnom den avond in
vriendschappelijk verkeer door te brengen. Wij hopen dat deze Handboog
schutterij welke onder de weinigen is, die in deze provincie bestaat, in onze
stad meer en meer aanmoediging moge vinden. Ingezonden
De buizen ter Haringvisscherij zijn Zaturdag van Amsterdam en giste
ren van Vlaardingen uitgezeild; de vloot bestaat uit 127 schepen, namelijk:
78 van Vlaardingen2 van Delfshaven6 van Zwartewaal5 van Middel-
harnis, 1 van Dordrecht, 14 van Maassluis, 7 van Enkhuizen, 7 van de
K'JP en 7 van Amsterdam.
'sGRAVENHAGE16 Junij.
Z. M. heeft de betrekking van Inspecteur-Generaal der Posterijen en verdere
middelen van vervoer opgeheven, te rekenen van 1 Julij aanstaande, en be
paald dat de Hoofd-Inspecteur der Posterijen en verdere middelen van vervoer
zijne werkzaamheden zal waarnemen.
Men verneemt, dat aan den Heer D. J. ten Zeldam GanswijkGriffier
der Staten van Zuid-Holland op zijn gedaan verzoek een eervol ontslag uit
die betrekking is verleendonder dankbetuiging voor de door hem aan den
lande bewezen diensten. Tevens wordt verzekerd, dat die Heer door den
Koning tot andere werkzaamheden is geroepen.
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden
heeft de Commissie voor de verzoekschriften rapport uitgebragt op eenigc in-
gekomene adressenwaaronder een van grossiers te Amsterdamom eene be
tere accijnswet op de suiker. De Commissie stelde voor, om dit stuk ter
griffie neder te leggen en daarvan mededeeling te doen aan Z. Exc. den Mi
nister van Finantiën. Er heeft daarover eene woordenwisseling plaats gehad,
waarhij de Heeren SchooneveldLuzac en van Goltstein het geuitte verlangen
sterk hebben ondersteund en tevens hebben te kennen gegeven, dat het indie
nen en afhandelen eener nieuwe wet omtrent de suikerbelasting nog vóór de
sluiting dezer zitting behoorde plaats te hebben. Z. Exc. heeft gezegd, van
het gewigt der zaak volkomen doordrongen te zijn, en dan ook, na rijp be
raad, voor eenige weken eene concept-wet wegens den accijns op de suiker bij
Z. M. den Koning te hebben ingediend, welke wet thans aan de overweging
Tan den Raad van State is onderworpen en ontwikkelde tevens de redenen,
die het onwaarschijnlijk maakten, dat de afdoening der bedoelde zaak nog
gedurende deze zitting der Kamers zou kunnen plaats hebhen. De woorden
wisseling eindigde met het aannemen van het voorstel der Commissie.
Daarop zijn de beraadslagingen begonnen over de hegrootings-wetten voor
1846 en 1847. Allereerst is hoofdstuk I Huis des Koningsaan de orde
gesteld; bij de behandeling waarvan verscheidene leden in algemccne beschou
wingen wegens de begrooting en wat daartoe in betrekking staat, getre
den zijn.
De Heer van Goltstein heeft erkend, dat er gewigtige verbeteringen in ons
linantiewezen zijn tot stand gebragt. Er heerscht daaromtrent meerdere open
baarheid. De achterstand is opgeruimd en er is uitzigt op daarstelling van
evenwigt tusschen ontvangsten en uitgaven. In die onderscheidene opzig-
ten is echter nog veel te wenschen en te verbeteren, zoo als de spreker
in sommige bijzonderheden aantoont. Vooral echter vindt hij bezwaar in de
inrigting der begrooting van uitgaven, als niet genoeg geschikt om den aard
dier uitgaven te doen kennen en het toezigt der Algemeenc Rekenkamer ge
makkelijk te maken. Deze laatste reden zal hem nopenom tegen al de
begrootingswetten te stemmen.
De Heer Brouwer treedt in beschouwingen over den aanmerkelijk verbeter
den toestand van ons finantiewezen, in vergelijking met vroegere jarenen
over den allezins gunstigen uitslag der groote finantiële maatregelen. Hij
hoopt, dat dit algemeen moge worden erkend. Onze finantiële toestand is
echter, ten gevolge vooral van het hoog bedrag der Staatsschuld en der ver
schuldigde pensioenen, nog niet voordeelig. Te gelijk kan de spreker in de
voorgedragene begrootingswetten niet alles, zoowel wat vorm als inhoud be
treft, goedkeuren. Ofschoon in het algemeen gunstig voor de begrootings
wetten gestemd, verlangt hij gerust tellende verzekeringen van de Regering
omtrent nog bestaande bijzondere fondsenhet toezigt der Algemecne Reken
kamer en de inrigting der begrooting zelve.
De Heer van Recbteren verklaart zijne goedkeurende stem aan de geheele
begrooting te zullen weigeren, op grond, dat hij eene herziening onzer staats
instellingen en aldoende vereenvoudiging in het staatsbestuur allezins noodza
kelijk keurt, zoo het vaderland niet ten val zal komen, en omdat hij, nu
alle middelen van overreding zijn uitgeput om de Regering tot het tot stand
brengen van deze verbeteringen te bewegen, het strijdig met zijnen pligt zou
achten tot instandhouding van het tegenwoordig staatsbestuur mede te werken.
De Heer Hoffmann heeft zich tot beschouwingen van geheel finantielcn aard
bepaald, waarbij hij beweerde, dat de bezuinigingen, waarvan in de tegen
woordige begrootingen bleek, zich, zonder de besparingen op de renten der
staatsschuld in rekening te brengen, tot vier tonnen gouds bepaalden, en dat
er maar al te veel kans was dat er op bet einde van 1847 weder een tekort
zou bestaan. Ten gevolge daarvan houdt hij verdere bezuiniging voor gebie
dend noodzakelijk, en zal daarom aan sommige der thans behandelde voor
dragten zijne goedkeurende stem niet kunnen geven.
De Heer van Dam van Isselt geeft te kennen, dat bij, na de verklaring
der Regering, omtrent de grond wets-herziening, aan de tegenwoordige minis
ters het blijk van vertrouwen niet kan geven, dat in de aanneming eener
begrooting gelegen is. Hij beweert voorts, dat de bestaande belastingenwat
het algemeen bedrag betreft, niet zoo zwaar zijn, maar te veel op den min
deren en den middelstandte weinig op de hoogcre drukken.
De Heer Storm verklaart zich mede tegen de gezamentiijke begrootings-wet-
ten, uithoofde eensdeels van de instandhouding der gebrekkige staatsinstellin
gen, anderdeels van het te hoog opgevoerd cijfer der staatsuitgaven.
De Heer Anemaet wordt van de aanneming der begrooting teruggehouden
doordien de Regering wat de staatsinstellingen betreft, een stelsel volgt, het
welk naar zijne overtuiging lijnregt inloopt tegen het belang der natie.
Hij verklaart anders voor de personen der ministers achting te koesteren.
De Heer Luzac meent, dat de Kamer thans de begrooting niet mag en
niet behoeft aan te nemen, en put dit gevoelen niet uit het gebeurde ten
aanzien der grondwetsherziening, maar uit het niet of niet hij tijds voldoen
door de Regering aan de bepaling van art. 126 der grondwet en andere voor
schriften omtrent het finantieel beheer, en uit het onvolledige en gebrekkige
der begrooting zelve; terwijl hij tevens aantoont, dat er nog alle gelegenheid
bestaat, om vóór het begin van 1846 aan de natie eene betere begrooting te
schenken. In den loop zijner rede roemt hij de wijze en krachtige maatrege
len, waardoor de Minister van Finanlien de conversie heeft tot stand gebragt.
De Heer Backer toont zich gunstig voor de begrooting gestemd.
De Heer Verwey Mejan beweert in het breede, dat het uitstellen van de
beslissing omtrent de begrooting in bet regt der Kamer ligten wegens de
inwendige gebreken dier begrooting en het gemis aan genoegzame inlichting
noodzakelijk en raadzaam is.
De Heer Doymaer van Twist verklaart, geenszins om de Regering tot grond-
wets-herziening te dwingen maar op grond van het gebrekkige beheer en de