LEYDSCHE
COURANT,
Be Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaturdag avond uit.
De Prijs der Courant is f 13 in het
do afzonderlijke nommers worden tegen 10 A'
Centen afgegeven.
BINNEJNLANDSCHE BERIGTEN.
LEY DEN, 10 Junij.
Z. BI. heeft benoemd tot Ridder der Orde van den Ncderlandschen Leeuw
den Heer H. Hendriks de Haan, Lid der Gedeputeerde Staten van Groningen.
Z. BI. heeft op herhaald verzoek eenvol ontslagen als Raadsheer in het
Provinciaal Geregtshof van Noord-Hollandmet toekenning van pensioen, BIr.
J. H. v. d. Schaaf.
De Ridderschap van Zuid-Holland heeft, in hare vergadering van den
2iicn dezerde vier in dit jaar aftredende leden wegens dezen stand in de
Provinciale Staten van dit gewest: Jhr. R. F. Groeninx van Zoelen, Jhr. H.
J. Caan, P. A. Baron Sirtema van Grovestins en Jhr. N. J. Steengracht van
Duivenvoorde, allen herkozen.
'sGRAVENHAGE9 Junij.
Aan het Blinisteric van Binnenlandsche Zaken ligt een nieuw wets ontwerp
gereed op de onteigening ten algemeenen nutte.
De Regering heeft thans geantwoord op de bedenkingen, in de al'dee-
lingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gemaakt, ten aanzien van
de ontwerpen van wet betrekkelijk de Staalsbegrooting voor 1846 en 1847.
Bij die antwoorden zijn gevoegd eenige wijzigingen in de gemelde ontwerpen,
ten gevolge waarvan die begrooting thans aldus is verdeeld:
Hoofdst.
I. Huis des Konings
II. Ilooge collegiiin van Staat en
het kabinet des Konings
III. Depart, van Buitenl. Zaken
IV. Justitie
v. Binnenl. Zaken.
VI. voor deHerv. Eered. enz.
VIL R. K. Eered. enz.
VIII. van Marine
IX A. Finant.[Nat. schuld]
IX B. [departement]
X. Oorlog
IX. Koloniën
1846.
1,250,000.00
658,110.00
537,972.00
- 2,487,372.00
- 4,031,420.00
- 1,649,896.52]
562,382.85
- 5,296,732.75
- 36,018,169.33
- 6,041,824.55
- 12,000,000.00
93,825.00
1847.
1,250,000.00
656,310.00
537,972.00
- 2,513,242.00
- 3,994,820.00
- 1,649,896.52]
562,382.85
- 5,296,732.75
- 35,999,669.33
- 6,029,529.55
- 12,000,000.00
93,000.00
70,627,705.00] 70,583,555,00]
In de Zitting van Zaturdag, waarvan wij in onze vorige den korten
inhoud hebben medegedeeldis beraadslaagd over het wets-ontwerp betref
fende den tijdelijken afstand der steenkolenmijnen te Kerkrade aan de toekom
stige concessionarissen van eenen ijzeren spoorweg van Maastricht naar de Pruis-
sische grenzen.
De Heer de Kempenacr heeft tegen dit wets-ontwerp vijf bedenkingen in
het midden gehragt, weidde daarbij uit over de waarde der steenkolenmijnen,
dat die in 1839, binnen een halfjaar zuiver ƒ45,000 hadden beloopen hoe
daarvoor eens Cocquerill een bod van ƒ160,000 had gedaan, en dat bij de
wet het aanleggen van den spoorweg niet verbonden werd aan het genot der
steenkolenmijnenzoodat de concessionarissen in het genot zouden kunnen
blijven, zonder dat de spoorweg tot stand kwam, hetgeen de wet verwerpelijk
maakte.
De Heer Corneli verblijdde zich dat het gelukt was eene maatschappij voor
het aanleggen van den spoorweg op te rigten ofschoon dan ook alleen onder
voorwaarde van den tijdelijken afstand der steenkolenmijnen te Kerkrade. Die
mijnen kunnen alleen winstgevend worden onder het beheer van particulieren.
Dat Cocquerill eenmaal voor deze mijnen 160,000 geboden heeft, dit hing
zamen met bijzondere omstandigheden. Op dit oogenblik zou noch de familie
Cocquerillnoch iemand anders in Limburg zulk eene som er voor kunnen
besteden.
De Heer Romme zegtdat de afstand dier kolenmijnen op voorgestelden
voet door de lessen eener gezonde staatkunde wordt aanbevolen ter leeniging
van den nadeeligen toestand waarin Limburg door de wetgevers van Europa
was gebragt. Die mijnen hebben thans weinig waarde voor het Rijk. Die
waarde is zells zeer gering te noemen wanneer een Cocquerilldie al de
henoodigde werktuigen in eigen fabrijken kon vervaardigen, daarvoor niet meer
«dan ƒ160,000 heeft geboden.
De Heer Strens vangt aan met het nut van den bedoelden spoorweg te
betoogenherinnert dat in 1842 H. E. Mog. zich bereid verklaarden tot
eene jaarlijkscbe bijdrage van ƒ25,000 daarvoor; betoogt, dat de waarde dier
mijnen, als er geen spoorweg is, zeer gering moet zijn; en dat alleen door
tusschenkomst der maatschappij, die met moeite de henoodigde 5 millioen
heeft verzameld, die spoorweg te verkrijgen is. Vervolgens beantwoordt de
Spreker de bedenkingen van den Heer de Kempenaer over de te groote voor
deden voor de concessionarissen en zegtdatwanneer men de waarde dier
mijnen op ƒ160,000 mogt kunnen stellen, die som slechts eene rente ver
tegenwoordigt van ƒ8,000, niet gelijk te stellen met de 25,000, die men
in 1842 wilde verleenen.
De Heer de Kempenaer dringt zijne gemaakte bedenkingen nog nader aan.
De Heer Verwey-BIejan wil de wet aannemen, maar de eigenlijke waarde
der steenkolenmijnen weten; eene waarde, die niet te berekenen is naar de
ƒ3,415, welke deze mijnen sedert 1814 jaarlijks zuiver hebben opgebragt
maar waarbij ook in aanmerking moet komen de ƒ99,500, waarop de ver
moedelijke opbrengst der mijnen in 1842 door Blaaslrichtsche kooplieden be
rekend werd, De Sprekergedachtigdat hij hier het algemeen belang der
natie moet helpen vertegenwoordigenwenscht op dit punt nog inlichtingen.
De Heer Kniphorst oppert bedenkingen over de vraagin hoe verre de
steenkolen der mijnen van Kerkrade, als de productie daarvan toeneemt, in
de Rbijn-provincien of in België eenen uitweg zouden kunnen vinden, en zoo
neenof dan daardoor de andere inlandsche brandstollen niet zullen worden
achteruitgezet.
Z. Exc. de Minister van Binnenl. Zaken verdedigt tic wet. Dat de concessie
op 99 jaren bepaald is, hangt zamen met de geringere voordeelen, die de
spoorweg van Maastricht naar dePruissische grenzen berekend wordt op te zullen
brengen. Daarom is de concessie voor den weg van Amsterdam naar Rotter
dam als de voordeeligste, voor 33 jaren, die voor den weg van Amsterdam
naar Arnhem op 50 jaren bepaald. De Staat bedingt hier nog daarenboven
belangrijke voordeelen daar niet slechts de steenkolenmijnenmaar ook de
daarheen aangelegde zijtak van den spoorwegdie ten minste 5 ton zou kos
ten weder aan den Staat zal overgaan. Z. Exc. wijst aandat de waarde
dier steenkolenmijnen afhankelijk is van het besteden vau een zeer aanzienlijk
kapitaal voor de middelen van vervoer en afzeteven als de veengronden in
Drenthe. Wat den afsland der steenkolenmijnen in verband met den aanleg
en exploitatie van den spoorweg betreftzal de Regering zorgen dat zij hier
alle noodige waarborgen bezit, even als bij den llbijn-spoorweg en de waar
borgen voor deze geheele onderneming zijn te sterker, omdat daaromtrent
geene verandering zal kunnen worden gemaakt, dan in gemeen overleg met
eene vreemde Mogendheid. Ten slottte geeft de Minister nog eenige ophelde
ring omtrent het verbruik der steenkolendie meest in Limburg zullen
blijven.
Z. Exc. de Minister van Finantiën beantwoordt de bedenkingen tegen de
wet, voor zijn departement. Door de voorlezing van een artikel van het reeds
vastgestelde project wegens deze zaak, toont Z. Exc. aan, dat werkelijk het
genot der kolenmijnen geheel verbonden zal zijn en blijven aan den aanleg
van den spoorweg.
Hierna wordt de wet aangenomen met 44 tegen 3 stemmen. Tegen hebben
gestemd de Heeren de Kempenaer, Verwey-Mejan en Luzac.
Van goederhand verneemt men dat de ontwerpen van wet nopens het
Stem- en Kiesregt, welke eerdaags in beraadslaging zouden worden gebragt
door de Regering zijn ingetrokken.
De Tentoonstelling van Schilderijen alhier zal nog tot den 2islcn dezer
geopend blijven.
De Boekhandelaar J. van der Vliet Cz. alhier heeft van Z. M. den Keizer
van Rusland een' fraaijen ring in diamanten ten geschenke gekregen, omdat
hij aan Z. BI. tijdens zijn verblijf alhier in het voorleden jaar een pracht
exemplaar had aangeboden van het werk van Ds. v. d. LingenPredikant aan
de Paarl, aan de Kaap de Goede Hoop Over de Noordsche Volken enz.
10 Junij.
Gisteren avond is het prachtig en aanzienlijk hotel en buitengoed, genaamd:
Boschlust, alleraangenaamst gelegen aan het Bezuidenhoutin de nabijheid
dezer stad, toebehoord hebbende aan wijlen den Graaf van den Bosch, ver-
ocht geworden voor eenen prijs van Tachtig Duizend Gulden. Dé Heer