LEYDSCHE COURANT N°. 69. MAANDAG, 9 JUNIJ. BINNEN LANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt Zaterdag avond uit. -V ->■"t 4 De Prijs der Courant is f 13 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 7 Junij. Op den 2den Junij 11. is door het District Oegstgeest tot Lid van de Ver gadering der Staten der Provincie Znid-IIolland herkozen de Heer Mr. Hugo Gevers, Lid van den Raad der Stad Leydenen in het District Noordwijk ge kozen de Heer SIr. N. van Beei'tingh te Valkenburg, in plaats van C. H. Baron van Pallandt. Zoo men verneemt zal Z. K. H. Prins Hendrikaan boord van het fre gat de Rhijneene reis doen naar het Noorden van Europa en wel eerst naar Schotland en Edimburg, vervolgens IJsland bezoeken en daarna naar Halilax stevenen, een haven van het schiereiland Nieuw Schotland, aan de Oostkust van Noord-Amerikaten Noorden van de Vereenigde Staten. 'sGRAVENIIAGE7 Junij. In de zitting van gisteren zijn de beraadslagingen voortgezet over het tarief. Na den Heer Kempenaar sprak de Heer Corver Hooft, en verklaarde dat hij aan het tegenwoordig tarief, als niet overeenkomende met de vrijzinnige beginselendie hij daaromtrent gevolgd wenscht te zien, zijne stem zou moeten weigeren, indien hij niet vreesdedat door eene verwerping daarvan de voordeelen van den handel zouden verloren gaandie dat tarief onmiskenbaar boven het thans be staande belooft. De Heer Luzac verklaart volkomen in te stemmen met de rede van den Heer de Kempenaer. De beraadslaging over dit onderwerp drukt weder het zegel op zijne vroegere beweringen omtrent de ongelukkige wijze der beraadslagingen in de Kamer. Na drie dagen van algemeene beschouwingen, waarbij de bijzon derheden slechts in 't voorbijgaan zijn aangeroerd, zal er op eens moeten ge stemd worden over een tarief, hetwelk eenige honderde handelsvoorwerpen betreft. Hij meent, dat men hier het voorbeeld van Engeland en Frankrijk behoorde te volgen, waar in zulk een geval ieder artikel van het tariel op zich zelf zou worden beschouwd, en geeft de hoop te kennen, dat men in de volgende zitting terug moge komen op de noodlottige beslissing wegens de herziening van het reglement van orde, welke beslissing vooral ook aan de Regering te wijten is. Hij bestrijdt vervolgens het voorgestelde tarief als niet uitgaande van een zuiver beginsel en beweert, dat de Regering daarbij, na veel te hebben geplooid, in inconsequentien is vervallen en ten laatste het beschermend stelsel weder heeft doen boven drijven. Hij had gewenscht, dat men den weg eener trapsgewijze afdaling der regten was ingeslagen. In de tweede plaats verklaart hij het tarief voor onvolledig, omdat al wat de granen betreft daaruit is weggelaten, en dus niets is gedaan voor dien graan handel, welken des sprekers voorzaat, de schrijver van Hollands Rijkdom de moeder der commercie heeft genoemd. Hij ontwikkelt voorts bedenkingen tegen het wels-ontwerp tot vaststelling van het tarief; met name tegen art. 2, omdat daarbij aan de Regering de magt is verleend, om in bijzondere geval len in het belang van handel en nijverheid de regten tijdelijk te verhoogen en te verlagen, en strijdig met art. 111 der grondwet waar van het verwerpen van wetten is gesproken, zoodat hier eene kleine grondwets-herziening schijnt beoogd te zijn; en tegen art. 3, voor zoo veel het lossen van een deel der lading van een schip onder weg in bijzondere omstandigheden betreft. Hij erkentdat het hem eenige achterdocht heeft ingeboezemd, dat de Regering niet toe heelt gegeven aan het verlangen, om art. 12 der wet van 1822, voor zoo veel het aftrekken van 13 tonnen gouds voor de aanmoediging der nijverheid betreft, regtstreeks in te trekken. Aan het slot zijner rede komt hij terug op zijne vroegere gezegden wegens de wankelmoedigheid, door de Regering in dezen betoond, en betuigt zijn leedwezen over de aan den handel vijandige leerslel- lingen, welke hij in deze vergaderzaal heeft hooren verkondigen. De Heer van Panhuys onderzoektwaarom in de groote Staten de leer omtrent de vrijheid van handel niet wordt toegepast. Hij vindt de oorzaken daarindat door het stelsel van bescherming takken van nijverheid bevestigd zijndie bij het verlaten daarvan zouden moeten vervallendatwaar eene Regering hij vertegenwoordiging bestaatplaatselijke belangen zich sterk doen gelden zoodat de Staatsman daar wel gedwongen istot het zoo veel mo gelijk overeenbrengen van bijzondere belangen te komen; en dat overal waar de Staats-uitgaven hoog zijnde inkomstendie de schatkist uit de in- en uitgaande regten trekt, niet huiten de berekening kunnen blijven. Dit alles is op Nederland toepasselijk. Ook daar zou men de 5 millioen, die de bedoelde regten opleveren moeijelijk knnnen missen. Wat nu het behandelde tarief betreftbuitenlandsche beoordeelaren hebben aan de vrijzinnigheid van deszelfs bepalingen grooten lof doen wedervarenen een practisch man in deze Kamer (de Heer de Monchyheeft het veel meer geprezen dan ge laakt vooral om de vrijstelling der grondstoffende verlaging der regten van uitvoer en de aanzienlijke vermindering der doorvoerregten. En wanneer een hevoegd beoordeelaar de lichtzijde van dat tarief zoo zeer roemt, wanneer men daarbij denkt aan de thans voorgestelde begunstiging der West-Indische bezittingen en aan de beloofde herziening der wet op de helling, rijst hij den Spreker de vraag, of men aan de schaduwzijde van het tarief zoo veel mag hechten. De Spreker Iaat zich door geenerlei vooringenomenheid of partijdig heid besturen, maar moet dan toch aanmerken, dat de overgelegde staten hem niet het bewijs hebben opgeleverddat de graanhandel sedert 1835 is achteruitgegaan, en dat hij de klagten over de sterk verminderde volkswel vaart en de groote afneming van den handel niet kan beamen. Z. Exc. de Minister van Finantiën verdedigt de wet in eene uitvoerige rede. De Nederlandsche Regering heeft in 1832, 1837 en 1840 ondervonden, welke moeijelijkheden dit onderwerp aanbiedt, en zoo zij thans zich vleit, dat het tegenwoordig tarief met vereenigde krachten zal worden tot stand gebragtis het omdat H. Ed. M. welen dat slechts toenadering tot volmaaktheid geen volmaaktheid hier te bereiken is. Handel, landbouw en fabrijken zien nog niet indat hunne belangen dezelfde zijnmaar letten slechts op datgene wat het meest nabijzijnde belang schijnt mede te brengen. De wetgever be hoort op hooger standpunt te staan en de Regering heeft dan ook getracht zich daarop te plaatsen. Z. Exc. verdedigt de Regering tegen het verwijt van beginselloosheiden vangt daarbij aan door de gezegden van het geachte lid nit Gelderland (den Heer de Kempenaer) daartoe genoopt, van zich zeiven te spreken. Hij meent zich gelukkig te mogen achten van op het standpnnt, waar hij thans is geplaatstniet te hebben behoeven af te wijken van de beginselendie hij steeds als ambteloos burger heeft aangekleefden wat de bedreiging betreftdie het bedoelde lid tegen hem heeft doen hoorenstelt hij er eene eer in van de regten en beginselen der Regering steeds zoodanig te verdedigen, dat hij in den weg staat aan hen, die andere beginselen voor staan zoodat dezen begrippen niet kunnen zegevierendan na hem eerst weg te hebben gedrongen. Wat nu de beginselendie de Regering ten aan zien van het tarief volgtbetreftzij bestaan hierindat het stelsel van beschermende regten door eene gezonde staatshuishoudkunde wordt gewraakt; dat echter, waar eenmaal onder het bestaan van dergelijke regten zich een belangrijke tak van nijverheid heeft gevestigd, het noch geoorloofd noch raad zaam is, die regten plotseling te veranderen, en dat er eenige regten ten behoeve van de schatkist moeten bestaandie echter niet van artikelen van buitenlandschen handel en bij voorkeur van artikelen van weelde moeten worden geheven. Op die beginselen is het onderhavig tarief gevestigden daaraan is het toe te schrijvendat daarbij 1°. de regten op den invoer van niet minder dan 172 artikelen, sommige meer, sommige minder zijn ver minderd, zoodat alle handels-artikelen van eenig belang legen zeer lage regten zullen kunnen worden ingevoerd 2°. alle onvoorwaardelijk verbod van invoer wordt opgehevenmet uitzondering van een eenig artikelwaarop dit verbod uit een oogpunt van handels-policie wordt gehandhaafd 3°. wel eenige be schermende regten zijn behouden, maar tot regel daaromtrent is aangenomen, die niet hooger dan 6 ten honderd te bepalen: 4°. nagenoeg alle regten op den uitvoer worden opgehevenen 5°. de regten van doorvoer zijn nagenoeg tot op niets teruggebragt. Z. Exc. gelooft, dat het onderhavig tarief de tarieven van alle mogelijke Staten in vrijzinnigheid verre overtrett. Zoo er enkele afwijkingen bestaan, bewijzen deze geen gebrek van stelselmaar moet men daarbij niet uit het oog verliezen, dat het hier een tarief geldt, vast te stellen met gemeen overleg tusschen de Regering, die de belangen van allen behartigt, en H. Ed. M.die dat met evenveel ijver doenmaar daarin geleid worden door hunne individuele overtuigingdie weder ten minste gedeeltelijk ge boren wordtuit hetgeen ieder in den kringwaar hij zich beweegt gewoon is als waarheid te hooren verkondigen. De Regering heeft offers gebragt aan het gemeen overleg en zoo men dit een geest van transac tie wil noemende Minister heeft er vrede mede, want die geest is de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1