COURANT.
LEYDSCHE
■Mm
VRIJDAG, 9 MEI.
BINNEINLAIVDSCHE BERIGTEIV.
ff»*
De Prijs der Courant is f IS in liet jaar; s ,<v jt
de afzonderlijke nommers worden tegen 1U
Centen afgegeven.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaturdag avond uit.
LEYDEN, 8 Mei.
Den 30stcn April had alhier de gewone Jaarlijksche Algemeene Vergadering
van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix plaats, die tevens be
stemd was tot de uitreiking der eereprijzen aan de aankweekelingen.
Die taak heeft de Heer S. van der Paauw, tijdelijke Voorzitter op zich
genomenen na eene korte voorafspraak werden aan de navolgende jonge
lingen eereprijzen uitgereiktals
In de Rekenkunde: P. W. Zandvliet, A. van 'tHooft, G. C. Longepee,
C. Wagemans, J. C. RodbardJ. J. Vervark, \V. Oostveen, II. M. Roozen-
daal en J. P. Heykoop.
In de WiskundeA. Andreson en W. van Geer Gz.
In de HandteekenkundeW. A. van den Worm, G. A. Fischer, J.
Plantfeber, P. J. M. Beitel, J. Roozendaal, J. Godefroy, G. J. Vlaanderen
en W. F. de Vink.
In de Doorzigtkunde J. A. van der Wilk.
In de Bouwkundige Rekenkunde: G. F. Boogers, W. Hakkenberg en
B. van Driel.
In de Bouwkundige TeekenkundeA. Kranevelt, II. Steenwijk, G.
Rietbergen, J. Bekooi en W. F. van Hartrop.
In de NatuurkundeP. J. Groen.
In de WerktuigkundeS. Lips.
De Medailles van wege Z. M. den Koning ook dit jaar aan het Genootschap
toegezondenom aan de meest verdienstelijke Leerlingen te worden uitge
reikt, zijn toegewezen als volgt:
De groote Medaille in de Bouwkundige Teekenkunde naar eigen ontwerp,
nut algemeene stemmen en van daartoe bevoegde beoordeelaarsaan M.
P. Meerburg.
De gewone Medaille in de Bouwkundige Teekenkunde aan W. F. du Croix,
en het Accessit aan J. A. H. de l'Ecluse.
De gewone Medaille in het l'leisterteekenen aan W. F. Koppeschaar en het
Accessit aan J. C. Fischer.
Op eene bevallige wijze werden, zoo voor zich als namens hunne inede-leer-
lingen, de dankbetuigingen uitgesproken door II. M. Roozendaal, J. Godefroy,
P. J. Groen en M. P. Meerburg.
Terwijl loffelijke vermelding hebben behaalden wel in de verschillende
vakkenJ. van der ReydenJ. van der LindenG. van HestP. G. de
Bock, W. Rodbard, H. L. A. van Campen, N. Schermer, A. H. van Toorn,
J. Schreuder, D. Perrin, C. II. Dee, N. P. J. Velthuis, J. C. Turion, P. 11.
Felix, J. Reynvaan, J. Korcman, A. van den Broek, P. van der Kamp, G.
C. Bommezijn, J. J. Vlek, H. van Borselen, D. Sol, D. de Sauvage, P.
Herfst, D. de Koning, P. v. d. Kamp, A. A. Schreuder, J. Valentgoed, D.
A. van Vuuren en W. Garrer.
Behalve eene talrijke menigte en de Leden van het Genootschap, was deze
plegtigheid ook nu vereerd met de tegenwoordigheid van den Ed. Achtb. Heer
Burgemeester dezer Stad P. du Rieuen den Ed. Achtb. Heer Wethouder Dr.
P. G. van Hoornalsmede van eene Commissie uit het Leydsche Departement
der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, de 1111. Prol'.
A. II. van der Boon Mesch, Mr. N. van Beeftingh en Prof. U. Lauts, door wier
invloed en medewerking wederom dit Genootschap, van wege genoemde Maat
schappij is in staat gesteld geworden om meerdere uitbreiding aan het on
derwijs in het vak der Werktuigkunde te geven; ook daarin zoowel als in
alle andere opzigtenbovenal in den toenemenden bloei en vestiging dezer
Inrigting, de bewijzen opleverende van het voortdurend nut dat door haar in
onze Stad gesticht wordt.
Aan de gewezene aankweekelingen C. Blansjaar en H. van Romburgh, zijn
de hun toegewezen eerbelooningen uit hoofde van hun onbehoorlijk gedrag en
vermetele beoordeeling omtrent de handeling van Bestuurderen(ook blijkens
hunne annonce in de Leydsche Courant van Vrijdag den 2üen Mei 1845)
niet kunnen worden uitgereikt.
Z. M. beeft benoemd tot Vicc-Consul voor Nederland te Cagliari, op Sar
dinië, den Heer F. Rossi, tot Consul te Dantzig den Heer G. F. Focking thans
Vice Consulen als Consul van Hanover erkend den Heer Buchthans Vice-
Consul van dat rijk te Amsterdam.
In de maand April is op den Rhijnspoorweg voor het vervoer van rei
zigers en goederen ontvangen ƒ27,874.10, hetgeen met de opbrengst der drie
vorige maanden maakt 96,311.99).
'sGRAVENHAGE7 Mei.
Uit het centraal verslag nopens de uitoefening der geneeskunst, blijkt,
dat de beantwoording der Regering op de in de afdeelingen gemaakte beden
kingen, over het geheel niet gunstig door de leden beoordeeld is geworden.
Door velen hunner werd opgemerkt, dat indien men dezerzijds geene moeite
gespaard had om de Regering met de inzigten en wenschen van de meerder
heid der Kamer nopens de meest belangrijke punten der voordragt bekend te
doen worden, zulks geschied was in het vertrouwendat deze mededeeling
zou kunnen strekkenom van wederzijden toenadering, en als gevolg daarvan,
meerdere overeenstemming van denkwijs, tot stand te brengen. In plaats
daarvan had men nu met leedwezen ontwaard, dat de Regering aan geene der
geopperde hoofdbezwaren was te gemoet gekomen; dat zij hare oorspronkelijke
voordragt, wal de beginselen betrof, geheel onveranderd had gelaten en tot
geene wijzigingen had kunnen besluiten, dan welke men als geheel van on
dergeschikt belang meende te moeten beschouwen. De beantwoording was ook
aan velen onvolledig toegeschenen, daar bij dezelve op onderscheidene niet on
belangrijke punten van bezwaar niet of slechts in het voorbijgaan door de
Regering geantwoord is.
Als gevolg van deze beschouwingenhebben dan ook zeer vele leden ver
klaard het voor geheel overbodig te houdenom zich andermaal in het on
derzoek van deze voordragt te verdiepen.
Dienvolgens is het wetsontwerp slechts door een betrekkelijk klein aantal
leden op nieuw in de bijzonderheden onderzocht en overwogen geworden. Men
heeft echter daarbij niet noodig geoordeeld om op al de vroeger behandelde
punten terug te komen. Nogtans heeft men uitdrukkelijk verklaard te ver
langen, dat het stilzwijgen omtrent vele dier punten in geen geval als een
bewijs zou worden aangemerkt, dat men te dien opzigte van denkwijs veran
derd wasdaar men integendeel geene redenen had gevondenom niet bij de
meeste der 1n het voorloopig verslag vervatte bedenkingen alsnog te blijven
volharden.
In de Zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden,
zijn de beraadslagingen over genoemde wet gehouden.
De Hcereu Menso, Brouwer, Thorbecke, Telting, van Goltstein, den Tex,
Aneinaet en Luzac hebben achtervolgcns het ontwerp bestreden. Over het
algemeen gaven zij den wensch te kennen, dat de wetgeving omtrent de ge
neeskundige Staatsregeling mogt worden herzien. De op dat stuk bestaande
verordeningen werden geacht onvolledig en gebrekkig te zijn en niet genoeg
zaam in verband te staan met de vorderingen, welke de geneeskundige we
tenschappen in den laatsten tijd gemaakt hebben. Maar zij vonden bezwaar
in de onvolledigheid van het wetsontwerp, deels omdat onderscheidene belang
rijke zaken daarin gemist worden, zoo als bepalingen omtrent de geregtelijke
geneeskunde, de ziekenbussen, de quarantaine en andere, deels omdat
men oordeelde, dat deze voordragt had behooren te zijn voorafgegaan door eene
behoorlijke regeling van het onderwijs in de geneeskunst. Men schetste het
gemis van genoegzame waarborgen voor de kunde en geschiktheid van de
toekomstige geneeskunst-oefenaren, voor een groot gedeelte als het gevolg van
eene min doelmatige inrigting van het onderzoek aan de Hooge Scholen.
Men vreesde, dat, ten gevolge van de voorgestelde beperkende bepalingen no
pens de scheepsartsen, na verloop van eenige jaren, aan die soort van genees
kunstoefenaren behoefte zal ontstaan. Men toonde het gemis aan van vol
doende waarborgen ten aanzien van de practische bekwaamheid van de apo
thekersi, uit aanmerking van de ongenoegzaamheid van het vereischte van
eenen akademischen graad. Men betoogde het wenschelijke, dat het beginsel
eencr trapsgewijze beperking van het getal der apothekers hij de wet werd vast
gesteld. Men ontwikkelde het gemis van bepalingen strekkende om de droogis-
ten aan het onderzoek en het toezigt der geneeskundige Raden te onderwerpen.
Men vond bezwaar in de te groote overhelling tot centralisatie, blijkbaar uit
de voorgestelde bepalingen nopens de aanwending van het dierlijk magnetis-
mus, en den verkoop van geheime geneesmiddelen. Men achtte het aan be
denking onderhevig, dat bij deze voordragt verschillende onderwerpen ter na
dere regeling door besluiten en reglementen zijn overgelaten, die men meende
dal door de wet zelve behoorde te worden geregeld. Ook kan men zich niet