houd van het beginsel van keuze door Standen, zich zooveel mogelijk van alle
banden los te maken, welke aan verdere ontwikkeling en verbetering hinder
lijk kunnen zijn. Wanneer aan de wet zal zijn overgelaten, de bepalingen vast
te stellen, èn betrekkelijk de zamenstelling en inrigting der drie standen, èn
ten aanzien van derzelver medewerking tot bet provinciaal bestuur (waartoe
wijzigingen zouden moeten gebragt worden in de artt. 129 en 133 der Gw.),
dan zou er reeds veel gewonnenen de Provinciale Staten de wezentlijke ver
tegenwoordiging der provinciën zijn.
Men oordeelde wijders, dat de Provinciale Staten behoorden te zijn een zelf
standig, wetgevend en administrerend collegie, alleen bij uitzondering belast
met de uitvoering der wetten en Koninklijke bevelen, welke laatste eigenaar-
diglijk lot den werkkring der commissarissen behoort. Onderscheiden leden
keurden de openbaarheid der vergadering van de Provinciale Staten goed,
waardoor zij meer onder den invloed der openbare mcening gebragt, van hunne
handelingen als 't ware rekenschap zouden geven, en in hooge mate het doel
zou worden bevorderd van de ware vertegenwoordiging der provinciën. Som
migen achtten het beginsel der openbaarheid niet toepasselijk op de admini
stratieve vergaderingen der Gedeputeerden. Het voorstel, zoo als het daar lag,
werd evenwel dooi' de groote meerderheid onaannemelijk gehoudenzij achtte
de verandering van art. 144 der Gw. onnoodig, uit hoofde van de inmen
ging des wetgevers in de provinciale huishouding. Men wensebte niet een zoo
veel omvattend onderwerp waarin een der hoofdbeginselen van ons staatsregt,
de zelfstandigheid der gewestelijke besturen, opgesloten ligt, aan de bepalin
gen der wet over te geven. Men zag geene mogelijkheid om bij de wet de
magt des IConings te regelen, om besluiten der Staten te schorsen of te vernie
tigen en vond ook in de ministeriële verantwoordelijkheid eenen genoogzamen
waarborg voor de rigtige uitoefening van die magt. De groote meerderheid
vond het ondoelmatig, dat bij de wet regels zullen worden gesteld betrekkelijk
den werkkring van Gedeputeerde Staten. Men wenscht dit aan de provinciale
reglementen, bij en ten gevolge der Grondwet te maken, overgelaten te zien.
Een groot aantal leden heeft wel eenige wijziging in art. 152 der Gw., betrek
kelijk de plaatselijke besturen, gewenscht. Dit artikel kwam bun voor, eeni-
germate aan cene doelmatige verandering van ons gemeente-stelsel in den weg
te staan, als te veel voorwaarden ten aanzien der inrigting van gemeenten
vaststellende. Intussehen zouden zij ook niet gaarne de zaak al te zeer uit
baar verband rukken en daardoor tot willekeur aanleiding geven zij waren
van oordeel, dat zoodanige willekeur welligt te vreezen zoude zijn bij het voor
stel, om door de wet de zaak te regelen, zonder anderen waarborg dan alleen
het hooren van Provinciale Staten. [Vervolg en slot hierna.)
Zr. Ms. stoomschip VesuviusLuitenant C. G. van Ilogenhouck Tulle
kenuit Hellevoetsluis naar Batavia, te Plymouth binnen, heeft, volgens
brief van daar, van den 17'lc" dezer, den vorigen dag een' proeftogt gemaakt,
waarbij de machinerie echter zoo onvoldoende werkte, dat het te Catwatcr
teruggekomen is om op nieuw nagezien en hersteld te worden.
Laatstleden Donderdag avond werd alhier, hij gelegenheid eener zijner
belangrijke, voor een even talrijk als aanzienlijk gehoor gehoudene voorlezin
gen door den Heer da Costa op de hem eigenaardigetreffende wijs gedacht
aan zijnen onlangs ontslapenen vriend Mr. Dirk Grave van llogendorp. Diepen
indruk maakte op allen die hem hoorden de hartelijke toon, waarop hij ge
waagde van hunne innige vriendschapen niet minder zijne waarachtige
schets van het uitnemend karakter van zijnen edelen vriend, waarbij hij in
zijn voorbeeld den heerlijken invloed van het echt christelijk geloot met de
levendigste overtuiging aantoonde. Aan allen zal voorzeker welgevallig zijn
de regtmatige hulde, door hem toegebragt aan dezen waardigen zoon van
Gijshert Karei van llogendorp: die (zoo als hij zoo aandoenlijk herinnerde)
met zijnen broeder een der eersten was, die zich in 1813 met de geliefde
Oranje-leus versierdhier ter stede in het openbaar durfden vertoonendie
door innige verkleefdheid aan Vaderland en Vorst, door opregtheid en huis-
selijke deugden de algemeene hoogachting in ruime mate verdiende; en die,
zoowel daardoor als door zijn schrander oordeelgroote naauwgezetheid edele
onpartijdigheid en grondige kennis, een der uitnemendsle sieraden was van het
bier gevestigd Provinciaal Geregtsboi'; waarin hij het zeldzaam voorbeeld op
leverde van eenen regtsgelecrde, die in burgerlijke evenzeer als in strafzaken
volkomen op zijne plaats wasen die daarenboven in het staatsregt en de
geschiedenis van zijn land eene meer dan gewone ervarenheid bezat.
DORDRECHT, 26 Maart.
Het ijs voor deze stad is Zondag nacht losgegaan, en was heden geheel door
gedreven zoodat den 27sten de vaart met de stoomboot naar Botterdam zou
worden hervat.
AMSTERDAM, 26 Maart.
In den toestand van het IJ voor deze stad isin weerwil van het aanhoudend
dooi wederten opzigte van de doorvaart nog weinig of geene verandering
gekomen. Het eenige tot dus verre bevaarbare gedeelte, is dat van de Nieuwe
Stads Herberg alhier tot aan het Tolhuis.
De vijftiende openbare Vergadering der Derde Klasse van het Koninklijk
Nederlandseh Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten,
werd op heden alhier in de groote zaal van het gebouw des Instituuts geopend.
De Voorzitter der Klasse, de lloogloeraar M1'. J. van Hall, wees in eene sier
lijke rede de onderwerpen aan, welke dezer klasse bij het Koninklijk Regle
ment zijn opgedragen namelijk:
De LatijnscheGrieksche en Oostersche Taal- en Letterkundede Oude en
Nieuwe Geschiedenissen der vreemde Volken derzelver Oudheden en Gedenk
schriften en de Wijsbegeerte.
Daarna las de Hoogleeraar M1'. C. A. den Tex, Secretaris der Klasse bet ver
slag van de werkzaamheden gedurende het laatste tijdvakzij betroffen hoofd
zakelijk de wetenschappelijke reis van den Heer Dr. Coheten de daarmede in
verband staande vergelijking der Handschriften van Simplicius; eene ministe
riele lastgeving ten einde het oordeel der klasse te vernemen over een werk
Orbidaïde getiteld en door zekeren Heer Basin opgesteld de strekking heb
bendeom een nieuw dus genoemd Orbidaisch schrilt, als een algemeen we
reldschrift aan te bevelen. Het is echter geoordeeld geenerlei onderscheiding
waardig te zijnen eindelijk over de beste inrigting van Akademische lessen
over de Geschiedenis hetwelk een onderwerp had uitgemaakt van overweging
der gezamentlijke Leden van de klasse.
De bijzondere arbeid barer Leden bepaalde zich tot gehoudene voorlezingen
in de gewone Vergaderingen, door de Heeren: Mr. M. C. van Hall, Mr. J. Kin-
ker, Mr. D. J. van Lennep, J. Teissèdre l'Ange, A. van Goudoever, P. Hof
man PeerlkampJ. BakeMr. C. J. van Assen Mr. C. A. den TexJ. Geel
J. Bosscha, M'\ J. van Hall, Mr. J. R. Thorbecke, P. van Limburg Brouwer,
S. Karsten, Mr. A. C. Holtius, N. C. Kist, en G. J. Rooijens.
Ten slotte deed de Secretaris nog gepaste hulde aan de verdienste van de
Hoogleeraren J. F. L. Schroeder en IJ. E. Weijers, Leden, Gustav Hugo, Ge
associeerde, en H. van Roijen, Correspondent der klasse, welke haar door
den dood ontvallen waren.
De Voorzitter betuigde vervolgens zijnen dank aan den Secretaris voor dit
verslagalsmede zijn leedwezendat de Heer Dr. R. P. A. Dozyverhinderd
was den gouden eereprijs op zijn antwoord, op de prijsvraag betrekkelijk de
Kleederdragt der Arabieren in persoon te ontvangen.
Uit het nieuwe programma bleekdat op geen der prijsvragen bij de
klasse eenig antwoord was ingekomen.
De Voorzitter verzocht nu den Heer Mr. D. J. van Lennep, de voordrag!
van het verslag wegens de antwoorden op de prijsvraag, betrekkelijk de La
tijnsche Dichtstukken naar aanleiding van eene uiterste wilsbeschikking van
wijlen den Heer Mr. J. H. Hoeufft, door de klasse uitgeschreven. Uit hetzelve
bleek, dat, onder de vele ingekomen Latijiïschö Dichtstukken, de Heer Dido-
cus Vitriolite Calabrië, als inzender van een derzelve, bekroond is.
Daarna droeg de Hoogleeraar P. van Lintburg Brouwer eene redevoering
voor over de vraag: In welke verhouding staat de beoefening der oude letteren
tot den geest der eeuw die wij belevenen hoedanig moet zij ingerigt zijn om
te voldoen aan de behoeften onzer tijdgenooten De beoefening der oude lette
ren de negentiende eeuw en beider onderlinge verhouding, waren de drie
hoofdpuntenwelke het onderwerp den redenaar als van zelve aan de
hand gaf.
In het eerste herinnerde hij aan het tijdstip van de herleving der letteren
in Italië aan de gebeurtenissen die daartoe aanleiding gegevenaan de ver
diensten der groote mannen die daaraan hunne talenten besteed haddenaan
de algemeene geestdriftdie het nieuwlings bekend worden van de meester
stukken der oudheid bij alle standen der maatschappij verwekteen aan de
belangstelling en eerbied, die Vorsten en Volken voor de beoefenaars der oude
letteren aan den dag legden.
In het tweede gedeelte deed de redenaar de hoogte opmerkenwelke de
negentiende eeuw, niet alleen in vergelijking met Griekenland en Rome, maar
ook met de laatst verloopene eeuwen in de wis- en natuurkundige weten
schappen en derzelver toepassing op het dagelijksche leven bereikt had.
Schoon hij de voordeelen daarvan erkende, deed hij echter den nadeeligen in
vloed opmerken, dien juisl. deze meerderheid, in de wis- en natuurkundige
wetenschappen, op de waardering heeft van de beoefening der oude letteren
niet alleen, maar zelfs van menige andere niet onmiddelijk in het werkelijke
leven bruikbare wetenschap.
Na dit met eenige voorbeelden te hebben aangetoond kwam de redenaar in
zijn derde stuk tot de beantwoording der laatste vraag. Hij gaf daartoe het
eenige hem bekende middel op.
Men wil, zeide hij, in deze eeuw geene moeite doen zonder belooning; men
vraagt van alles, waartoe het baat; wel nu, maken wij de studie der oud
heid nuttig voor onzen tijd. Voorts wees hij de bijzonderheden aan, in welke
de beoefenaar der oude letteren nu die kennis begint te verflaauwen juist
door den hcilzamen invloed welke die studie op de ontwikkeling van zijnen
geest en op de veredeling van zijn hart gehad heeftook zijne tijdgenooten
van nut kon zijn; waaruit hij besloot, dat hij ook meer dan anderen geroepen
is, om aan de gewigtigste aangelegenheden van kerk en staat, en vooral ook
aan de verstandsontwikkeling van zijnen leeftijd een werkzaam aandeel te nemen.
De redenaar eindigde met den wensch dat vooral het Koninklijk Neder
landseh Instituut het licht der waarheidder vrijheid en der menschelijkheid
over Nederland mogt verspreiden.
Hierna sprak de Heer Mr. D. J. van Lennep kort doch uitmuntend, over
Falck, wiens beeldtenis, een afgietsel van het oorspronkelijke marmeren borst
beeld, de zaal versierde. Hij schetste de veelvuldige verdiensten van dezen
grooten man, zijn'vriend gedurende vijftig jaren, in krachtige trekken, meer
dan ooit gestemd om diens lof te vermelden, sedert hij de gedenkschriften
van Falck van zijne vroegste jeugd tot het jaar 1837 toe, had gelezen,
waarin deze met de grootste eenvoudigheid en opregtheid al de daden en
beweegredenen van zijn zoo bedrijvig en werkzaam leven had opgeteekend.
Jammer voorwaar, dat op uitdrukkelijk verlangen van den overledene, deze
gedenkschriften niet mogten worden uitgegeven.
Hierna sloot de Voorzitter deze openbare vergadering.
ARNHEM, 25 Maart.
De weg tusschen hier en de Klomp, alwaar de diligence tegenwoordig de
passagiers voor den spoorweg naar Utrecht afzetis op gisteren door eene in