«ene afwijking van een 200 belangrijk grondbeginsel voor, op hetwelk de geheele comptabiliteit als het ware berust, eene afwijking van het hoofd- grondbeglnsel eener organieke wet in materie van finantien, tonder deze afwijking van bestaande, alom, en ook hier erkende beginselen te regtvaar digen. Maar Ed. Mog. Heerener bestaat nog eene andere, zeer gewig- lige bedenking tegen het voorstel der Regeling, die nsmelijk dat hetzelve mede in strijd is met de bepalingen van art. 31 der wet op de Rekenkamer, die met regt de grondwet der financiële administratie mag worden genoemd. Dit art. toch bepaalt, dat op den laatsten December van het jaar, volgende op het dienstjaar, en aizoo nadat geboekt zijn al de stokken van uitgaven, welke nog gedorende die maand bij haar zijn ingekomen, de Algemeens Rekenkamer de begrootingen in hare registers zal afsluiten en daarop gee- nerhande uitgaven meer toelaten.—De beantwoording der door de Tweede Kamer gemaakte bedenkingen van de Regering, bevat de navolgende be woordingen „De vrees dat eene eventuele verlenging van den termijn Van verjaring, in oqzondere gevallen aan den Koning overgelaten, te ver zou knnnen ge dreven worden, is niet bestaanbaar met de bepaling van art, 31 der concept wet. volgens welke iedere staatabegrootingna den afloop van het jaar, volgende op het dienstjaar, voor goed wordt afgesloten. Er zou voor eene vorde ing, die langer dan zes maanden van de prescriptie wierd ontheven, geene verevening meer mogelijk zijns de begrooting, waartoe ze behoorde, zon zijn afgesloten, en op eene volgende begrooting zou, volgens de be palingen van art. 27, geene aanwijzing geoorloofd zijn." Uit het art., in verband met de antwoorden der Regering, destijds ssn de Kamer gegeven, blijkt ten duidelijkste, dat de Regering het openhouden van de posten der begrooting na den laaisten December, van her jaar val gende op het diens jaar, over hetwelk ze waren vastgeaield ongeoorloofd houdt, en geene afwijking daarvan mogelijk acht. En dit re regt. Waartoe zoude toch de afwijking van deze bepaling in het onderhavige geval anders brengen, dan dat de staatsrekeningen niet behoorlijk op den bepaalden rjjd en niet voor het negende jaar, nadat de begrooting zonde zijn vastgesteldzon den knnnen afgesloten worden. De zeer groote verwarring, die uit Zoodanig financieel beheer zoude omstaan, zal ik U Edel. Mog. niet behoeven uiteen te zetten. De tvet is, ten gevolge van d» ontwikkelde denkbeelden, geheel onaannemelijk te achten, als druischende aan tegen algemeen erkende hoofd- grondiieginaeien van fi.tanriëel beheer, en belemmerende eenen geregetden, bij eene organieke wet vastgestelden gang van zaken. Intusschen denk ik genstemmig met de Regering en de groote meerderheid, zoo niet alle leden dezer Kamer, dat de scheepssoldijen op den tegenwoordigen voet, welligc met eenige verkorting van termijnen (hetwelk aan de beoordeeling der Re gering moet biijven overgelaten,) moeten verblijven. Er behoort gevolgelijk êen uitvocrlijk middel, met behoud eener regelmatige verevening en ver rekening onzer staats uitgaven gevonden te worden, om dit doel te berei ken. Kan de Regering dit voorstellen? Ik zal het volgaarne aannemen. Eveneens za! ilt aannemen, indien de Regering, bij gebreke van een beter middel, mogt voorstellen, de cprigting van een speciaal fonds tot uitbetaling van scheepssoldijen. Hoezeer, met veie mijner geachte medeleden, het bestaan van zoo menig in mijne oogen noodelooa speciaai fonds ten hoogste aflteorende, hoezeer de buitensporige vermenigvuldiging van zoodanige fond- aen, wijdloopigheid in de finantiêle administratie moet ten gevolge hebben, aanleiding lot vele misbru ken en met *s lands belang strijdige handelingen heeft gegeven, en verder geven kan, zoo wil Ik in dit bijzonder geval, tnsi.cben twee bezwarendatgene verkiezende,dat althans geene hoofdgrond beginselen, die niet ongestraft geschonden knnnen worden, aantaal, mijne toestemming tot de cprigtiig van een speciaal fonds, tot uitbetaling der scheepssoldijen, geven; waarmede, mijns bedunkens, de Regering het voor gestelde doel ajthans niet minder gemakkelijk dan op den door haar voor gestelden weg zal bereiken. Ik zal in afwachting van een meer doelmatig voorstel, tor regeling der beialing van de scheepssoldijenaan deze wet mijne goedkeurende stem moeten onthouden. De heer Tromp ondersteunt het door den Graaf van Rechteren ontwikkelde gevoelen. Hij kan niet begrijpen, waarom de Regering zich zoo gevoelig betoond heeft, dat men verlangde dat de Rekenkamer zou worden gehoord. Niets was echter natuurlijker geweest. Het ontwerp der tegenwoordige tnairocile was toch van de Rekenkamer zelve uitgegaan. Iedere wijziging, welke daarin gebragt werd, is vooraf aan dat collegie gezonden, om dien. aangaande inlichting te geven. Hij moet er dan oo't openlijk zijne afkeuring over betuigen, dat men thans aan het billijke verlangen der Kamer, dac gelijke weg zou worden bewandeld, niet beeft voldaan. Hij is huiverig eene afwijking toe te staan van den grondslag van een goed en o'delfjk financiëel beheer, een grondslag, die ten doel heeft, verborgene deficit» voor te komen. De heer van Dam van hselt heeft het antwoord der Regering, waarbij dezelve te kennen heeft gegeven dat zij ongeneigd was inlichtingen bij de Rekenkamer in te winnen, met genoegen gezien. De zelfstandigheid en waardigheid der Regering wordt, zegt de redenaar, daarbij beter gehand haafd, dan bij de bedroevende antwoorden der Regering, ten aanzien der staatabegrootingwaarbij de Ministers verklaren, dat zij niet bezuinigen kunnen, maar het wel willen, omdat de Kamer het verrangr. Hij geloofc dat het beneden de waardigheid van de Regering en de vertegenwoordiging zal zijnom Inlichtingen bij de Rekenkamer te vragen. Hij vertrouwt dat de Ministers de ontwerpen, die zq aanbieden, genoegzaam doordaebe zullen hebben; dat hec niet noodig Is, inlichtingen bij de Rekenkamer In re winnen. Hij heeft de overtniging, dat de Rekenkamer niet altijd alleen eene strenge contrdle op het oog heeft, maar dat er soma bezwaren zijn gerezen, die het regeren uiterst moeijelijk maken. Hij tricht tevens te doen zien, dat de Rekenkamer, door bet toestaan van het openen van ere. dieten aan de Ministeti, tot grootere onregelmatigheden aanleiding geelt, dan er nit de aanhangige wet zullen kunnen voortvloeijen. De heer van Dam herinnert, dat de Rekenkamer, op grond van art. 65 der instructie van 1841, het regt heeft, om aan den Koning alle zulke voordrzgten te doen, als zij tot de geregelde uitvoering van de wet zal noodig ach ten. Mogt er ten aanzien van sommige hier eenige tweestrijd bestaan, het kollegie zou het tegt hebben, daaromtrent eenige wettelijke bepaling te provoceren. De heer van Hoorn van Burgh meent, dat het tegenwoordig stelsel tot de betaling der scheepasoldiien behoort behouden te blijven. Hij gelooft niet, dat het geraden zon zijn geweest, de Rekenkamer in eene zaak welke geheel bij de wetgeving te huis behoorde, te mengen. De Regering doet wel, aan de Staten-Generaal van het ontstane geschil kennis te geven, en te trachten de bestaande onzekerheid nopeni dit punt te doen ophouden. Hij stemt voor het ontwerp. De heet Bruce herinnert aan de treurige te korten, die er In vroeger en later tijd ontstaan zijn. Het is meer dan tijd dat men, nopens het beheer der financiën van den staat, vaste beginselen aanneme. Met leedwezen merkt hq het op, dat het eerite wetsontwerp, hetwelk sedert de optreding van een' nieuwen Minister van financiën wordt aangeboden, een blijk ople vert, dat men den onden weg niet verlaten wil. Een leder is volkomen overtuigd, dat er geene dienstvermenging benoort plaats te hebben. Dac heilzame beginsel moet gehandhaafd blijven. Natuurlijk en eenvoudig was de vraag, dat de Rekenkamer uitgenoodigd zon worden, baar gevoelen over de voordragt te doen kennen Hoe dikwerf tracht de Regering niet in lichtingen van bijzondere collegiën, ambtenaren en particulieren in te win nen. Hij beschouwt hec omwerp 10 strijd met den geest en de begioselea der grondwet. Het zal niet tot de zoo wenschelHke zuinigheid en eet»», dlgheld In het beheer van *s Rijks geldmiddelen leiden. Hoe groot betirijsjy"' bij ook vao de oprigting vso bijzondere fondsen moge zijn, omdat bij jps/"""1 zetve voor ongrondwettig en onnoodlg hondt, zon de daatztelling vin «of de C nieuw fonds, ten aanzien dezer zaak, welligt meer aan te raden zfjn.j, Jij mot bet vooriteldat thans gedaan wordt. Hij stemt tegen hec voorstel, eel De heer van Goltstein verklaart zich almede tegen het ontwerp. Jnden N vraag, om inlichtingen van de Rekenkamer te ontvangen, wai nien onb van de: boorlijks gelegen. Integendeel, het lag In den aard der zaak. Bij de Op 'er gering, om Behoorlijke 'nlichtlngen te geven, blijft hem niets over dan Uetbereid vooratel af te wijzen. js- De heer van Dam van hult ontwikkelt trog nader zijn gevoelen. f" N" geeft het den voiigen sprekers roe, dat de goede beginselenin de inittuctj'. OP van de Rekenkamer vervat, gehandhaafd bebooren te Blijven, doch geloooboren dat er in dit bijzondere geval een ulrzondering en wijziging van dat bge we"e ginsel zonder gevaar kan plaats hebben Het hooren der Rekeokamer tot Bij m0 zijns bedunkens, geween zijn in strijd met de waardigheid van de Rtpn. een ring en de Kamer. .„,5, v De heer van Rappari neemt het voorstel aan, en wederlege werachillecien den bedenkingen, die daartegen zijn aangevoerd. Opeet De heer Schoor.eveld maakt zwarigheid hec vooritel aan te nemen. Slechting, sis de eene rilde gehoord. Er bestonden hier alle termen, om het gevotlttgi. nu der Rekenkamer in te winnen. Men moet niet nit bet oog verheien1,J», de Rekenkamer geene ondergeschikte Inrigting, maar een ontfhankil; ataarsligchaam ia, waarvan hec toezigt over het wlgtig beheer van 0» vangsten en uitgaven van den staac Is opgedragen. De Sraten-Genen' mogen doa wel zwarigheid maken, eene weta-voordragt goed te kewtrm wuromtrent de Rekenkamer hare meening niet heeft doen kennen. Niemi;over is van de deugdelijkheid of ondeogdelqkheid van hec voorstel overtnlpde rite veelrhin ot er ook mogelijkheid bestaat, om hetzelfde doel op eene a j"T> gevaarlijke wijze te bereiken. wen De heer Bruce licht zijn gevoelen nog nader toe, en beantwoordt in* ,nf mige der gemaame Bedenkingen» t tiende De heer luzac meent dat de Kamer allezins het regt beeft, nn, ter jnlt beoordeeling van het ontwerp, mededeellng te ontvingen van de stnkkei;"11 brieven, die er over het vraagstuk tusschen de Regering en de Rekesk0*e't,t1j roer gewisseld zijn. Het is noodzakelijk, om de vergadering op de jmt,n hoogte te «cellen van het onderwerp. Hij herinnert het, dac dit nog onlitj"1 me; het beate gevolg, ten aanzien van de Maatschappij van Weldadigheid liet geval geween is. Bij een onderwerp, waar men op twee gevaarlfo Reger klippen atuit, was het niet ongepast geween, dac hec hoogn finsDciüwde collegie er zijn gevoelen over deed kennen. Mee leedwezen merkt h|*{ na deze zaak weder op, hoe slecht onze connitutionele machinerie nog ntilfing, I Hij gelooft dat het noodzakelijk is, dac de Kamer meer in verband geiittb vert worde met collegiën of personen, die haar inlichtingen kannen verschifesnige b In naburige grondwettige Staten ia die werkelijk reeds het geval. Ook dinen dt hec hem leeddat Zijne Exc. de Minister van Financiën niet tegenwoon, is. De rederaar had cocb gedacht, dat de tegenwoordigheid van deal nliter veel tot opheldering der voordrage zou hebbed aanleiding gegeven,, De heer van Rosenthal bestrijdt ilamede de voordragt. Ooit hü zonu, -j-, oprigting van een speciaal en behoorlijk gecontroleerd fonda verkieslijker ji. -p oordeeld hebben, dan de voordragt, welke thans gedaan wordt. H# ve, t meent, dac bet misbruik, hetwelk vroeger van zoodanige fondsen genuiu..,,,,) is, tegenwoordig te veel daartegen doet ijveren. Zijne Exc. de Minister van Marine heeft de voordragt verdedigd. Z[s De Exc. vangt aan, met de welwillendheid en toegenegenheid der KsmtDst b in te roepen, zijnde het de eerste maat, dat hi) in het openbaar bet wom tttsn voert, terwijl ook eene 4ojarlge zeedienst hem bulten de mogelijkheid steld heelt, de welsprekend te beoefenen, waarvan landt raadzaal dlk»A, j, zoo vele bewijzen levert. Zijne Exc. verklaart, dat toen h|j de gewlplp taak van Hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur op zich na' hij stellig het besluit genomen heeft, niets, zelfs niet bet geringste, 11^ het oordeel der wetgeving te onttrekken, waarbij dezelve maar eenlgih belang mogt hebben. Het Is nit dien hoofde dat Zijne Exc. verlangd hetfi, dac het geheele vraagstuk der soldjjen, aan de keoniineming der Rekenkaad, op t zou worden onderworpen, en dat er zorg gedragen wierd, dat «r te dezif, en nieta zonder voorkennis der wetgeving zon geschieden. De meerderhei/inincit der Kamer is het met de Regering eens, dat de tegenwoordige weg, noprjre bijt de betaling der scheepssoldijensteeds dient gevolgd te worden. Ditot.D'ti slaat hem derhalve van de verpligting, om uit te weiden over het nut en «we, c noodzakelijkheid, om den thana Igebezigden weg Voort te zetten. Het vost nor, stel Is des zelfs oorsprong verschuldigd aande moejjelijklieden, die er «leg ae aanzien van de verevening van achterstallige icbrepssoldijen ontstaan s{i'«"tbij Er bleef geen andere weg over, dan het voorstellen der aanhangige VooifMeh drigt, om de ontstane moeijelijkheld uit den weg ie ruimen. Van de zijl» tb <tt der Rekenkamer Is geeu ander middel daartoe bfi de hand gegtvee. He de di stond alleen aan de wetgeving, de zwarigheid te doen eindigen. Het zotflmtt welligt mogelijk geween 280. dit door de daarsteliing van een bijzonder foati*evond te doen geaehleden. Bij den afkeer, die er v«n de oprigting van zoodaal»' dn fondsen binnen en buiten de Kamer bestond, heeft Zijne Exc. geoordesUs dit de voorkeur aan een ander middel, dac overbleef, te moeten geven, ZmuiUti Exc, heeft echter begrepen, zqne toevlngt niet te moeten nemen rok (fliarttkt ligebaam, dat niet onder de wetgevende Staatimagten is opgenomen. Heibels is verre af, dat Zijne Exc. den oitgebrelden Werkkring der Kekenkitntli kenc wenscht te beperken. De Minister besehoöwt eene stevige contróle als eeewler 1 waarborg voor het hoofd van het Departement zelf. Al de Ministers wstHvuri voor het aanbieden van het ontwerp geztemd geweest. Het thans sanhinglitltn In voorstel kan geen nadeel hoegenaamd te weeg brengen. Zijne Exc is belassen reid, jaarlijks den staac der scheepssoldijen te doen kennen. Hq stélt ziel 1 im borg, hq is verantwoordetijk, dtc Cr geene misbruiken kunnen of znllndrag, plaats hebben. Over hergeen vroeger gebeurd mogt zijn, moet een rtoJtlUbbei geworpen worden, bet is tfe toekomst, die Zijne Exc. verzekeren wil. Ditloie Minister gelooft, dat bi) de waardigheid der Regering op bet spel geze'c zo(lb ge1 heben, wanneer hij, ten aanzien eener voordrrgt. die nuttig en noodzakelüt'de 0 ja, die naar Zijne overtniging heilzaam is, inlichtingen bij een aan de «vet-ling 1 geving vreemd collegie zou hebben ingewonnen. Ter goeder trouw en' BH De I vaste beginselen is het voorstel gedaan. Zelfstandig Ir hfl b(J zijn gevoelesnviij gebleven. Hij gelooft, dat het den bijval der Kamer zei verwerven;- dat btt»Den geene weifeling ato den dag heeft gelegd. Ne de voordrage bot brtob-i voerig toegelicht en verdedigd, en de gevaren bestreden' te Hebben die H», sommigen daarvan vreesden, zegt Zqne Exc. ten «lotte, dat, bij eene ste-n ki„ neming der wet, er geene nieuwe opofferingen tot deirscelling van een con- signatie-fonds zullen worden gevorderd, hetgeen, bq eene afstemming., r waarschijnlijk het geval zou moeten zqu» ""6 Ter stemming overgegaan zijnde, is de voordragt aangenomen met eenen meerderheid van 95 tegen 33 stemmen. ■oor Voor hebben gestemd de Heeren j IngenhoUstvan Blejsvijk, Koiphmt, bic van Heeckeren, Ujtverf Ster ting. Backer, Romme, Hinlopen, van Rappari, Vu Neder burgh, Buma, Enschedt, Snoutk HurgronjeGouverneurLsnbeis vm h a Akerlaken, van Dam Van Isselt, van Nes, van den Bosch, Druyvesteyn van Hoorn van Burgh, Mensa, Hooftden Tex en Gevers van Endegeest. ,id' Tegen hebben gestemd de heeren: Bruce, Tromp, Scheen van Harencarspe! ,w 1 Petit, van Heioma, Verwerf-MtjanCost Jordens. Schroneveldvan Nagel!, fcde Intac, Star Busmann, Corntlie, Nedermeijer van Rosenthal, Michitls van,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1843 | | pagina 2