shiliü der beraadslagingen, niet gemakkelijk. Zullen zij de zaak bedandelen
zoo als lij verdient, dan zullen zij grootendeeis moeten herhalen, hetgeen
in den loop der tweedaagsche debatten gezegd en nog eens gezegd is. Zulllen
2ij zich bepalen tot met algemeene trekken rekenschap te Igeven van hunne
stem, dan zal men hem beschuldigen van oppervlakkigheid. Op het gevaar
dezer beschuldiging af, zal de spreker den laatsten weg kiezen. Hij wil
niet langer dan hoog noodig ophouden eeoe eindbeslissing, die zoo vurig
overal wordt verlangd.
Over het plan van conversie op zich zelf, kan hij in zijne wijze van be
schouwing der zaak, zwijgen. Eene omstandigheid intusschen, mag hij niet
verbergen, heeft op hem indruk gemaakt; het is de houding der Regering
tegenover dat plan. £n eene zaak van dat onbedenkelijk groot gewigt be
hoorde men te kunnen vertrouwen, dat de Regering, na alle; met de uiterste
behoedzaamheid te hebben overwogen, zoude hebben gekozen en haar stel
sel, eenmaal gekozen, tot het uiterste zoude hebben verdedigd, liier intus
schen heeft men langzamerhand, en als van voet tot voet toegegeven, het
geen men eerst als toe welslagen onmisbaar verklaarde te zijn. De Minister
heeft wel beweerd, dat dit slechts ondergeschikte bepalingen betrof toege
geven op het verlangen der Kamer en tot bevordering van het gemeen over
leg; iöaar de spreker kan daaronder niet rangschikken de vroeger verlansde.
nu verlaten, drielecige rententax, die men volgens den Minister zeivenheeft
laten varen op de verzekering der Amsterdamsche handelhuizen en de bnicen.
landsche briefwisseling, dat dezelve, zoo als toen ingerigtniet zonde slagen.
Deze houding der Regering tegenover haar plan. heeft het ver.rouwen niet
vermeerderd van den spreker, die op het veld der beurs-operaciën vreem.
deling is.
Bij hem intusschen stond vooraf eene andere vraag op den voorgrond. Aar,
genomen, het plan is op zich zelf goed en uitvoerlijk, is dan de redding
van het Vaderland daarvan te verwachten en is hij op de hoogte geplaatst,
om dit te beoordeelen? De noodzakelijkneid dezer vraag wordt door hec
considerans der wee ais met den vinger aangewezenniet de regeling van's Rijks
openbare schuldzoo als het opschrift luidt, maar veel meer wordt hier ge
vorderd. Het tijdstip is gekomen, zegt de beweegreden van de wet, om de
financiële aangelegenheden van het rijk te regelen.
Op dit standpunt heeft de spreker de wet overwogen en het klonk hem
zonderling in de ooren, toen de M nister in comité genefaal verklaarde, dat
de verzekering en vaststelling van den achterstand al weder van onderhande-
lingen met Belgie onaf bankeiijk was Maar dan bevac de beweegreden der
wet eene onwaarheid, dan is het tijdstip om de financiële aangelegenheden
te regelen, nog niet gekomen; dan is de wet óf voorbarigóf in tegenspraak
met het motief, waarom zij wordt voorgesteld.
Die beweegreden intusschen is juist, zij is de ware. Zij drukt volkomen
uit wat er gedaan moet worden. Ónze finantiele aangelegenheden in derzeiver
geheelen omvang moeten vooraf op vasten voet gebtagt worden, om daarna
toe den voorgestelden maatregel, die slechts het middel is tot herstel, te
besluiten.
Vooraf dus de vraag; Bezitten wij daartoe de noodige kennis? De spreker
omkent dit. De toelichtingen in comné-generaal gegeven, hadden hem on
voldaan gelaten en ook de overgelegde nota, betrekking hebbende tot den
staat B, dien hij bijna 3 jaren geleden den naam gaf van beruchte, was geheel
onvoldoende. De spreker toont die aan in bijzonderheden. Hij komt terug
op het te gelde maken van den laatsten termijn van 18 millioenen, eene
handeling die op hem, bij zijne overwegingen over deze wet, een pijnlijken
indruk heeft gemaakt.
Uit die nota heeft hij intusschen leeren kennen, dat er, alle aangenomen,
nog altijd alleen wegens den achterstand van staat B, een ongedekt deficit
is van 12 millioen. Hij weet daarbij niets van den toestand van dat groot
getal Op zich zelf staande fondsen, die uitgeput waren. Zijn die weder
aangevuld? Maar waardoor? En hoe heeft men dan gedekt het te kort over
de beide laatste jaren. Ook dit kent hij onvolledig, evenmin als geraamd is
datgenewat over het loopende jaar noodwendig zal ontstaan. Wat moet
er worden van de gelden aan den Hertog van Nassan verstrekt? Wat van de
Domeinen van Prins Frederikwat van het aandeel van Luxemburg in de
schuld? Kan men zeggen, 's lands finantiele aangelegenheden te regelen,
wanneer men dat alles ongeregeld laat en middelerwijl den beslissenden maat-
regel neemt, die wordt voorgesteld?
Een en andermaal heeft de Minister van Financiën gevraagd, wat men dan
eigenlijk wilde. Hij was bereid alle inlichtingen te geven? de spreker zai
aan Zijne Exc. bepaald opgeven, wat hij wil Hij wil eene algemeene
volledige openlegging van onzen finantieien toestand, niet mondeling, maar
schriftelijk; niet broksgewijze, maar in eens, niet kunstmatig en verdron
ken in eene zee van details, maar duidelijk en zoo verstaanbaardat iemand
die zich behelpen moet met zijn gezond verstanddie begrijpen kon. Hij
verlangt dien staat te hebben vastgesteld om eene afscheidiug te maken met
de toekomst. Hij verlangt, dat dit alles plaats bebbe vóórdat men tot
middelen van herstel beslnite. Handelt men anders en in het blinde, dan
waagt men een staatsbankroet, hetgeen ieder eerlijk man en daarom ieder lid
dezer Kamer zal willen vermijden. De toelichtingen die de Minister van
Finantiën zoo even tot de staatsrekening gegeven heeft, bevestigen hem in
die vorderingen. Zij bewijzen, dat ze vroeger noodig waren geweest Nu,
zonder gelegenheid tot inzage, te midden der beraadslagingen geworpen
hebben zij geene waarde.
Art. 11 van de voordrage is alleen genoeg, om voor het oogenbitk van de
aanneming der wet terug te houden. *s Rijks inkomsten voor de toekomst
tot schulddelging te verbinden, is onmogelijk, wsnneer men moet erkennen,
niet te weten of de coekomsc dit veroorloven zal. En hiermede komt de
spreker op een ander onderwerp zijner overwegingen. De inrigting van de
huishouding van staat voor de toekomst. Het besluit tot de voorgenomen
bezuinigingen deed hem genoegen; jammer dat het te kort de Regering daar
toe brengen moest. De spreker had met zijne vrienden dat tekort met zoo
vele woorden voorgesteld, maar ook toen werd op zijne welgemeende waar
schuwingen verdenking geworpen. Te veel is er gesproken over bet vertrou
wen, hetgeen een vertegenwoordiger hebben mag. De spreker verklaart
onbewimpelddat hij meer dan beloften hebben moet. Waarop de bezuini
gingen treffen zullen, is onbekend. Misschien wel op posten, die niet gemist
kunnen worden. Daarenboven is het onzeker of zij genoeg zullen zijn, om
het evenwigt te herstellen, en zal men, zonderde gewijzigde begrooting
voor zich te hebben, in afwachting een maatregel toestemmen, waarvan het
zijn of niet zijn van het vaderland aihankelijk is? De spreker eindigt met te
zeggen, dat de slotsom zijner overwegingen is; hij mag niet medewerken
tot dit plan, ook al wierd bet overigens goedgekeurd, zonder dat vooraf
volledig voldaan is aan zijn verlangen: duidelijke openlegging van 's Rijks
financiën. Tot dit besluit is hij gekomen na het ernstig onderzoek. Wat ook
het gevolg zijn moge, zijn geweten stelt hem gerust, dat hij tot vestiging
van zijn besluit, alles gedaan heeft, wat hem de pligc als vertegenwoor
diger gebood.
De heer Mutsaers betreurt den hachelijken toestand, waarin het Vaderland
geplaatst is. Hetgeen er vroeger voorgevallen is, beschouwt bij al.ee»
fait accompli In die treurige omstandigheden moet men het redmiddel bij
de hand nemen, dat zich thans aanbiedt.
Dasrdoor wordt het te kort voor 1841 en 1842 gedekt; het te kort voor
het vervolg, naar men hoopt, verhoed; verhooging van nieuwe lasten
voorgekomen; en dit acht hij bij de verminderende welvaart en bij de
toenemende armoede, hoogst wenschelijk. Het toevallig bezit van een
|aanzienlijk kapitaal, levert een redmiddel voor den ncod op. Het oogen.
blik is voor eene conversie geschiktwelligt zai het spoedig voorbij zgn
ja mogeljjk keert het nimmer weder. Hij deinst voor de gevolgen van eene
verwerping van het voorstel terug. Eene kapltaals-verhooging levert hen (tire
minder bezwaar op. Verhooging van belastingen acht hij onstaatkundig. [nt,gi
eenen constitutiönelen staat behoort er wederkeerig vertrouwen tusschen deL vat
Regering en de Vertegenwoordigers des Volks te bestaan. Hij stemt voorhos'
het ontwerp. f»ijzi
De heer Tromp vreest, dat het tegenwoordige ontwerp wel verre vu geen
openbare schuld te regelen, integendeel den staat van 's lands financien alIincc
meer en meer zal verwarren en doen achter uitgaan. Hij ziet in de wet de 8
eene strekking om den schuldenlast te doen toenemen en het stelsel van nietpsstini
geheele openbaarmaking van's Riiks financiën te handhaven. Hij acht eenogen
geheele blootlegging van's Rijks financiën onontbeerlijk, alvorens tot de Con-g Dig
versie worde overgegaan. De Staten-Generaal hebben niet alleen het regtjor du
daarop aan te dringen, maar pligtbesef vordert zulks onvermijdelijk. Hjjftortf
acht de door Zijne Exc. den Minister van Financien op heden morgen over 1 dan
gelegde nota, betrekkelijk eene vroegere medegedeelde scaacs—rekeningjgde
daartoe nog niet voldoende; gebreken der vorige Regering kunnen der tegen,|nsen
woordige Regering niet geweten worden; doch men moet die voor goed ver,^1 bet
laten. Hij dringt aan om met de uitkomsten van het opgeheven syndicaat ten we'
worden bekend gemaakt. Spreker betreurt het, dat Zijne Exc. de Minisier|itsin
van Financiën, in strijd met vroegere wettelijke bepalingen, zonder mastigingjoordil
van de Staten-Generaal tot de te gelde making van de 6 millioenen is over,# wei
gegaan en zulks wel kor: voor of na de voordragt van het tegenwoordig oot.11, D<
werp. Spreker kan de inlichtingen deswege heden morgen door den Ministetltiorgd
van Financiën gegeven, niet geheel billijken. Hij brengt nog onderscheideijücl»
andere bedenkingen in het midden, uit de vrees, dat de te korten over i84ijtdew<
en 1842 in stede van p. m. pi millioen daarentegen tot 12 millioen zoudei j)e b
opklimmen. Hij beschouwt den voorgestelden maatregel in allen gevalltL!eDen
ontijdig en kan zich niet vereeenigen met eene conversie op beursspeculatleiL,erin
gegrond. Spreker refereert zich nopens andere ponten, tot vorige redenaarU dtiti
1 lij ontleent a;n de tegenwoordige schatting van de bijdrage uit de Oost-Indii^enke
de meening, dat de welvaart niet is toegenomen. Hij voorziet overigeDij,Mow
niet in de afstemming der tegenwoordige wet de treurige gevolgen, welltLen,
zich sommige leden daarvan voorstellen. De spreker verklaart tegen de wttleotner
te zullen stemmen. |e coni
De heer Backer wederlegt onderscheidene bedenkingen, door de bescrijdert,cht de
der wet in het midden gebragt. Hij kan zich niet vereenigen met hec denkbeeli j,
dergenen, die vermeenendat door dezelve de toekomst aan de ongelegenhedei
van het oogenblik wotdt opgeofferd. Hij vermeent integendeel, dat dezeln"'Ww|
de materiële welvaart, zoowel voor het tegenwoordige als het toekomendt, n
zal bevorderen De bedenkingen, tegen bet ontwerp in het midden gebragt,"""-ge
beschoowt hij niet van dien aard, om uit dien hoofde de wet af te stemmei,J1!!j0js
Hij vermeent integendeel, dat men den tegenwoordigen gunstigen staat del ,!''onc
geldmarkt niet moet laten voorbijgaan, om de conversie tot stand te brengt; inl0
Hij zal voor de wet stemmen.
De heer Anemaet zegt, dat de wet mist die kenmerken van dtlidelijkMjL
en eenvoudigheid, die in iedere financiële combinatie onvermijdelijk nood
zakelijk is. Hij verklaart zich tegen de opneming van veelslagtige ond«jj°a u\
werpen in eene en dezelfde wet. Hij kan zich mede niet vereenigen ut eel
eene zoo aanzienlijke kapitaals-vermeerdering, waarvan men,ai het nadeeligtj n| C(
ook in Frankrijk heeft ingezien. Hij beschouwt mede de wet ontijdig, «ei. Ben vj
langt de vaststelling der begrooting en het invoeren van bezuinigingen tt de
binnen deszelfs uiterste grenzen, alvorens eene conversie tot stand te brtijook
gen. Hij zal tegen de wet stemmen. Hierna is het vervolg der beruijj,eZi
slagingen bepaald op heden avond ten acht ure. lisnkeli
In de avondzitting heeft eerstelijk de heer van Panhuis verslag uitflhjrlt
bragt nopens een adres van D. B. Adrian, betreffende de financiële om«ti:,j,j v!
digheden des Vaderlands, en voorstellende het tot stand brengen van eest! jelljn|
vereeniging onder goedkeuring der overheden, waarvan de leden zich va, ïoorge
binden zouden gedurende een vijftal jaren een zeket bedrag hunner ova, ,00[ 3
inkomsten bij te dragen, om voor dit beloop een' dooden schuldbrief n wat g,
erlangen, aflosbaar bij amortisatie, op de wijze nader vast te stellen. V(i-.ersam
der ontwikkelt de adressant, hoe deze bijeengebragte kapitalen zouden »a 'jiatids
te wenden wenden zijn zou ten behoeve van de schatkist.
Hierna worden de beraadslagingen voortgezet over de wet, tot regeVrajlveiroin
van 's Rijks openbare schuld. inkoms
De heer Buma noemt het ontwerp ontijdig, en gelooft dat hetzelve voi',e,een
alsnog geene gewenschte uitkomst zal opleveren. Hij had gewenscht dit, f0De
alvorens de tegenwoordige voordragt aan te bieden, in 'sRijks financiilt
aangelegenheden effenheid waren gebragt geworden. Het is niet mogeljll ws( 0I
thans voor den tnastregel te stemmen, nu men onbekend is met den juists; (I)gere
staat der financiën. Eerst moet de achterstand geliquideerd, meerden bedoe|
ontwikkelingen aan de inkomsten en uitgaven over 1842 gegeven wordet lIonw
Kon het te kort over 1844 ook opgegeven worden, dit zon mede wenscbi g,,,,,.
lijk zijn. Al ware dit een en ander echter geschieddan nog vond de rt j, „ej
denaar de wet onaannemelijk. Eene besparing van rente kan niet opwepi
tegen eene vermeerdering van schuld. Hij Is tegen de voordragt, otnii
zij een laatst, ofschoon nog niet voldoend hulpmiddel is. Eene eens»
dtge rednetie in 4} pCt. achtte de redenaar veel minder schadelijk. Op»
baarheid en eenvoudigheid in onze financiën moet de leus zijn. Deltkiii
van te korten door leeningen, houdt de spreker voor ongeraden. Dan 11 jj""' J
hij nog liever hoogere belastingen. Eene jaarlijksche aflossing van scbnHti jtleee
acht hij voor zeer wenschelijk, doch dezelve moet wezenlijk zijn, en is
moet niet met de eene hand geven, en met de andere nemen.
De heer Nedermtijer von Rosenthal begint met het belangrijke via k
oogenbik en al het gewigt van het ontwerp, dat thans aanhangig is,s
schetsen. Hij erkent dat hij geruimen tijd geaarzeld heeft nopens de stee,
die hij in dezen zou uitbrengen, Hjj heeft echter de zaak tot hare eet.
voudigheid teruggebragt, en gelooft op die wijze tot de kennis van het wat
gekomen te zijn. Men is het gedurende deze belangrijke beraadslaging»,
nopens vier voorname punten eens geworden: i°, dat de treurige toeiini
van 'slanus financiën duidelijk in het oog springt, en daaromtrent heeritl:
slechts ééne stem; 2°. dat het, ten aanzien van de verbetering van 'sRijb
geldmiddelen, thans de vraag geldt: Nu of Nooit j 3°. dat er onderscheid»
middelen tot herstel moeten worden aangewend, om dat herstel van 'sRijk
financiën te bereiken, en 40. dat men er zich op toeleggen moet, om dor
het aanwenden van krachtige middelen in de zoo geschokte financiën
volkomen eveuwigt tnsschen de ontvangsten en uitgaven te herstellen. V»
heugd is hij, uit de gehouden beraadslagidgen te hebben mogen opmerk»,
dat het denkbeeld van een staatsbankroet geheel verwijderd is van aller k
doelingen. Gelukkig acht hij zich, deze daadzaak aan het Vaderland, su
Europa, aan geheel de wereld, aan den tijdgenoot en de nakomelingscbti
te mogen verkondigen. Terwijl men het op dit punt eens ia, is men bs
echter geheel oneens over de middelen, die tot herstel moeten leiden,»
zijn de gevoelens daaromtrent uiteen loopende. De redeeaar toont aan, du bi
Regering zelve heeft doen blijken, dac zij eene zamenwerking van middel»
tot .herstel noodzakelijk oordeelt. Van daar hare stellig gedane toezegging
en beloften zeer onlangs gedsan.
De heer Ncderburgh is van gevoelen, dat geene rentevermindering zonde
verhooging van kapitaal, bijval zal vinden. Eenmaal eene proeve rot cos,
versie der 5 in 4^ mislukt zijnde, gelooft hij, dat er moeijelijk een ander pi»
van conversie zal kunnen worden tot stand gebragt. Spreker deelt volkom»
het gevoelen van een geacht lid uil Noord-Holland en de vergelijking do«
dit lid ten deze tnsschen den staat en een privaat persoon gemaskt. Hij»'
voor de wet stemmen, overtuigd daardoor de belangen van hec Vaderland
bevorderen.
De heer van Dam van Isselt, hoezeer niet geneigd eene enkele zinsneds
van het door hem gesprokene terug te nemen, zegt, dat hij niet voornemen
stand
hebbes
cosset
us, 1
soor
siet z;
De
sister
prijs,
drijver
volger
De R,
volger
■en,
minoe
neer
bezuit
ernst i
beden
De
sin h
den vi
De
de M
teer
en he
dat di
afdoet
De
beeft
oen.
gegaa
bet di
sten i;
ie voi
minde
De
De
verkl: