A°. 1843.
leyosciik
COURANT,
38 gil
hebbt
de «c
'en f,
vooii
at eet
ve mi,
waret
land;
mieiet
'oon;i
niet d
ieersci
talriji
n geti
Ver»»
itkund
Korit
int «i
'rak l|
f"V
MAANDAÓ,
NEDERL
Leïdeb,
A N .0 E N.
2t Mei,
ne"n£ïl)re Majesteit heeft benoemd tot surnumerair bij het vak der posterijen
roDwl Zuid-Hotland den 'leer G (F, SckelUnga Kluit
c „eer.Zijne Maj. heeft tot Hoogheemraad in het Dükscollegie van den Al
t gjejiisstrwaard benoemd E. Vor.ck
en noZ^ne Ma'* heeh he! l'eslsan van eene afgescheiden gemeente goed
too gt'elteord te Sappenneer in Groningen.
inhedrZijne Ma), de Koning heeft heden de fraaije Tentoonstelling van
e mei?'1"''e'^en en kunstwerken, welke thans in het daartoe bestemde gebonw
;n j|n de Prinsessegracht alnier geopend is, beioctit en zien een geruimen
'lljdmet bet beschouwen derzelve, bezig gebonden.
1 Men verneem;, dat Zijne Maj. de Koning, voor Hoogttdeszelfs bij»
I oudere gallerij, heelt doen aanltoopen de uitmuntende schilderij van den beer
l<^\erenhout, die, op de tegenwoordige Tentoonstelling alhier geplaatst, de
"tf'sndacbt van alle voorstanders der schoont schilderkunst tot zien trekt.
Men verzenen, dat Zijne Maj. de Koning van Hanover, die zich
iDnen kort naar Londen begeeft, zone reis over Nederland nemen zal.
naJo de zitting van de Tweede Kamer der Staten Generaal van eergisce
•o is door de centrale afdeeling verslag gedaan nopens het ontwerp van
let tot tegeling van 's Rijks openbare scnuld. Dit verslag herinnert al bet-
Gebleen er tot dusverre nopens dit belangrijk wets-ontweip is voorgevallen.
ilasrns deelt de centrale sectie de beschouwingen en bedenkingen mede,
^"relke bij het laatste onderzoek der afdeelingen omtrent het gewijzigd wets-
Q iiiutwerp zijn voorgedragen en ontwikkeld geworden.
V j' Na het uitbrengen van dit verslag, geeft de Voorzitter te kennen, dac
Jlijne Exc de Minister van Financiën, naar aanleiding van hetzelve verlangd
jeft, dat er een cttnitë-generaal zal worden gelegd, ten einde aan de leden
,08 eenige inlichtingen en ophelderingen te kunnen geven; en dat hij voor.
I00"telt, daar dit heden te spoedig zou wezen eD deleden eerst met het geheele
erslig der cemrale afdeeling behooren bekend te zijn, de zitting met ge.
loten deuren te bepalen op morgen na den afloop dei vastgestelde openbare
5» luing, Hiertoe wordt besloten, alsmede tot het voorioopig vaststellen
.in den dag der beraadslagingen over gemelde wee, op Dingsdag ochtend
20>» elf ure.
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van gisteren
i ingekomen een verzoekschrift van het armbestunr der Hervormde gemeente
a bet bestuur der gasthuizen te Zwolle, houdende bedenkingen tegen de
oordrsgt van wet, tot regeling van *s Rijks openbare schuld. Verzen,
ing san de daartoe bestemde Commissie.
De centrtle afdeeling doet verslag nopens de ontwerpen van wet, tot wij.
Iglng der bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Bur-
srlijke Regtsvordeting wegens de boedelscheidingen, rakende de minderja.
^50, De beraadslagingen over die ontwerpen znllen gehouden worden
8®i|t die over de voordragt, betrekkelijk de openbare schuld.
Aan de orde van den dag zijn de beraadslagingen over het ontwerp van
set, houdende intrekking en vervanging van titel VI. Boek It des Wec-
loeks vsn Burgerlijke R egtsvorderinghoudende van het vereffenen van /bas
ta ichaden en Interessenmitsgaders van de kosten van het proces.
De beeren Star Busman, de Backer, de Man, Scheers van Harencarspel
'.sitae en van Rosenthal, hebben bet voorstel uit verschillende hoofde
lestreden,
Veieo hunner achtten eene herziening van een deel der wetgeving, die
eerst korten tijd was ingevoerd, aan groote bezwaren en bedenking onJerhe-
tig. Die wetgeving toch maakte een zamenhangend geheel uit. De veran-
lering van een deel derzelve zou het noodzakelijk verband kunnen verbre
ken Men beweerde daarom niet, dat elke verandering, hoe ook genaamd,
P"JS 'ondoelmatig moest worden geoordeeld, masr geloefde, dat elke wijziging met
roorzigrigheid behoorde te geschieden en dat de dringende noodzakelijkheid
Ier verandering moest bewezen zijn. De wijziging behoorde dan ook geen
oo. underwerp van ondergeschikt belang, maar wel punten van algemeen belang
te betreffen. De leden, die dit gevoelen voorstonden, verklaarden, dat zg
ran de gebiedende noodzakelijkheid tot vervanging van den thans in beraad
llagiög zijnden titel van het Wetboek van B. R. geenszins overtoigd waren,
lij geloofden niet, dat daardoor meerdere eenvoudigheid en minder omslag,
landen worden ingevoerd, of dat daardoor de belangen der ingezetenen zou
leo worden bevorderd. Wel is waar, de bepalingen, welker verandering
thans werd voorgedragen, hadden in de toepassing tot eenige moeijelijkheden
ksnleiding gegeven, en onderscheidene uitspraken van Hoven en Regtbanken
«aren daaromtrent in verschillenden zin gewezen. Doch dit kon, huns be
're. donkens, geene reden opleveren, om dadelijk tot herziening van een deel
laai, der nationale wetgeving over te gaan.
Sommige leden, die de voordragt bestreden, kwamen tegen de vorm op,
viarln de wijzigingen vervat waren, die, naar men meende, cot verwarring
la de toepassing en beoefening van bet regt zou knnnen leiden. Men meent
Mmelijk, dat de gewijzigde artikelen niet op derzelver plaats in de wetboe
ken moeten worden ingelascht, maar dat er zoogenaamde revisie-wetten
achter de wetboeken dienden geplaatst te worden.
Andere leden eindelijk bestreden het ontwerp, nit hoofde van de veran-
RY.
derde bepalingen, die daarbij worden voorgedragen. Men hield dezelve voor
=—»»oo<ielooi omalagtig. Men begreep, dat de eenvoudigheid en kortheid In de
T(j0liinier van procederen daarbij uit het oog waren verloren. Men oordeelde,
p00[üat daarbij eene ongelijkheid tnaachen de onderscheidene regters werd toe
treed!'*"nd gebragt, welke men ondoelmatig keurde.
Alle de redenaren meenden hunne medeleden op het belangryke van het
f 2,psw<w(rP aandachtig te moeten maken, hetwelk niet In het voorbijgaan diende
le worden behandeld, omdat daardoor eeo gewigtlg stelsel voor het vervolg
ton worden aangenomen,
i, til De heer de Man, die het voorstel niet dringend noodzakelijk beschonwde,
i8;j, frees op bet voorbeeld van den Franacben wetgever, die nu bijna 43 jaren
eydetii geledeo eene wetgeving tot itand bragt, waaronder meer dan 30 millioenen
G- s msnschen hebben geleefd. Gedurende al dien tijd zijn er slechts enkele wjj-
neve»tlglngen in de wetboeken gebragt, waarvan het getal slechts de helft be
tuigt van dac der ontwerpen, die in deze zitting aan de Kamer zijn voor»
geiteld. Dit voorbeeld toont aan, dat de Fransche wetgever huiverig was,
sm «enige verandering in de wetboeken te brengen, wanneer de dringende nood
Zakelijkheid daartoe niet bewezen was. Frankrijk was niet blind voor de
faSsi gebreken, die er konden of waren ontstaan.
Maar de weigever liet de oploiilng der zwarigheden aan de regterlijke
Cl.
22 M E L
raagt over. Er is welhaast eene hsive eenw verloopen, dat de wetboeken,
zender aanmerkelijke veranderingin Frankrijk van kracht zijn, en dat land
vind er zich wel bij. Bovendien, art. 13 der algemeene bepalingen van de
Wetgeving van het Koningrijk, behelst eene bepaling uit de Fransche wetge
ving overgenomen, die alle zwarigheden oplost, ts de wet onvolledig of
duister, de regter is tot derzelver opheldering of aanvulling verpligt. De
Hooge Raad is daar, om dien belangrtiken plsgc te vervullen. Dat beginsel
is zoo sterk in onze wetgeving opgenomen, dat zelfs, volgens art, 98, wet
R O., den Procureur-Generaal de magt is toegekendotn zich in het belang
der wet in cassatie te voorzien. Hij vermeent, dat aan dit stelsel de vrijheid
en rust der ingezetenen en de onat hanbelijkheid der regterlijke magt ver
bonden is. Hij maakte der Kamer oplettenddat het hier een belangrijk
vraagstnk voor de verificacie, voor het vervolg, goed, en dat, indien die
ontwerp aangenomen wordt, ooit alle voordragten dienen goedgekeurd te
worden, die wenschelijke veranderingen behelzen of die toe verwijding van
processen kunnen leiden. De daarstelling van dit beginsel kan derhalve op
onze codificatie van grooten invloed zijn.
De heer Lutac wenschte alle noodzakelijke veranderingen in de wetboe.
ken, in eene revisie-wee op te nemen. Om de vijf jaren behoorde zooda.
nige wee te woraeo vastgesteld, en als supplementen achter de Nederland-
sche Wetboeken geplaacsc. Uit het volgen |van den tegenwoordige» weg,
om slechts bepalingen voor andere in te schuiven, knnnen op den duur
groote moeijelijkheden geboren worden.
De heer van Rosenthal meende, dac er gebrek van stelselmatigheid in de
voorgestelde artikelen bestond, en dat. wanneer men op de bepalingen,
van het Wetboek wenschte terug te komen, de RegeriDg de voorschriften
van art. 38 Cod. Civ. bad behooren te volgen, hetgeen de redenaar zeer
gemakkelijk oordeelde.
De heeren Ujtwerf Sterling, den Tex en Kniphorst hebben de wijziging
van de bepalingen verdedigd en den vorm van het voorstel goedgekeurd. Zij
meenden, dat er driogende nood zakelijkheid tot daarsteiling van deze wet
bestond. Zij hebben de overtuiging verkregen, dac de tegenwoordig be.
staande wetsbepalingen niet derwijze kunnen blijven en door andere dienen
te worden vervangen. De Hooge Raad moge de moeijelijkheden, die er
omstaan zijn, bij een arrest nit den weg geruimd hebben, maar dat arrest
is voor geen Hof of Regcbank, zelfs niet voor den Hoogen Raad, verbin
dende. Het ontwerp moge wel in alle opzigten niet voortreffelijk en uit
muntend te noemen zijn, de bedenkingen, die daarentegen nog bestaan.
Zijn niet van dien overwigtigen aard, om bec voorscel uic dien hoofde af
te stemmen. Zij vreezen niet, dat er verwarring uic het volgen van dezen
weg tot herziening, zal voortvloeijen. De heer den Tex beschonwde die
wijze van verandering als de wenscbelijkste die men zich kan voorstellen.
Zijne Exc. de Minister van Justitie geeft te kennendat de Regering
het zich tot een duren pligt gesteld heeft, om de wetgeving, waar die
noodzakelijk mogt worden, bevonden, te verbeteren. Zijne Exc. heeft
Dooit de luide afkeuring gedeeld, welke de nieuwe Nederlandsche wecge.
ving van den kanc van sommige beoordeelaren heeft moeten ondervinden.
Die afkeuring was zoo ais dikwerf gebeurt, eenzijdig. Men had nit het
oog verloren, dat het altijd een werk van menichen was, waarvan men niet
te veel moest verwachten. Men herinnert zich, dat ook in de vroegere
Transche wetgeving vele gebreken werden aangetoond; en dat ook in dit
Rijk de leemten in de Fransche wetboeken werden ontdekt. Men behoort
dus met de meeste omzigcigheid te werk te gaan bij het uitspreken van een
ongunstig oordeel over de nieuwe wetgeving. Zijne Exc. geeft het alzoo
toe, dac men niet dan met de meeste omzigtigheid tot eene herziening dier
wetgeving dient over te gaan. Maar die beschouwing moet den wetgever
van eene gedeeltelijke herziening van het tot stand gebragte wetk, niet terug
houden. Op den Nederlar.dschen wetgever moet de smet niet kleven, dac
men de wetboeken onaangeroerd laat liggen en de gebreken niet herstelt
welke men daarin mogt ontdekken. Zijne Exc. oordeelt derhalve dat men
langzaam en voorzigtig herzien en verbeteren moet, wanneer de noodzake
lijkheid daartoe mogt aanwezig zijn. Die noodzakelijkheid kan in meerdere
of mindere mate bestaan. Deze zaak kan door het eene, gene zaak door
een andere deel der ingezetenen van hec Rijk verlangd worden. Aan eene
ilgemeene herziening kan niet gedacht worden. Daarvoor is hec nu de tijd
niet. Gaande weg behoort er hersteld te worden, wat de ondervinding moge
leeren dit gebrekkig is Op die wijze wordt de taak vtn hen, die eene
algemeene herziening verlangen, gemakkelijk gemsakt. Niet alles kan of
behoeft op eens te worden gedaan. Wat van den grond is opgebouwd,moet
slechts worden aangevuld of verbeterd. Uitspraken van de regterlijke magt
voorzien slechts in bijzondere gevallen en zijn voor afwisseling vatbaar. De
wetgevende magt draagt zorg voor de toekomst; hare beslissingen werken
algemeen. Het voorbeeld van Frankrijk, dat te dezen ingeroepen is, komt
den Minister niet juist voor. De staat van zaken in dac land en het onze is
hemelsbreed verschillende. De tijden wareD in Frankrijk niet gunstig, om
vele wijzigingen in de wetboeken te brengen. Van het oogenblik echter af,
dat Frankrijk vrij en onbelemmerd was, werden er wel degelijk wijzigingen
in de wetgevingen gebragt en nog op dit oogenblik zijn er aldaar vele wet
ten, die gelijke screkking hebben, in behandeling.
Wat aangaat den vorm der wetwaarin de voorgestelde wijzigingen vervat
Zijn, heeft de Regering hare denkbeelden dienaangaande doen kennen. In
de antwoorden nopens de ontwerpen, betrekkelijk de boedelscheidingen,
heeft zij daaromtrent hare gevoelens blootgelegd. Het icheen uit de verslagen
der centrale afdeeling te blijken, dat de meerderheid der Kamer het nopens
dit punt met de Regering eena is. In deze zitting is hec ook erkend, dat
die zelfde wijze van herziening door de meerderheid was goedgekenrd, zoo
wel bij de herziening der grondwet, als bg de behandeling der fret, ten
aanzien van art. 12 der wee nopens de R. O.. Die wijze van herziening
moge alzoo eenige wederspraak vao enkele leden ondervonden hebben, maar
de meerderheid heeft haar goedgekeurd.
Zijne Exc. gaat vervolgens over tot eene breedvoerige verdediging van de
voordragt en tot eene beantwoording der daartegen gemaakte bedenkingen.
1ir bestond noodzakelijkheid, om op art. 615 wetboek van B. R., betrek,
kelijk de vereffening der proces-orde terug te komen, en hetzelve in ver,
band te brengen met de thans bij de Kamer aanhangige voordragt tot vaststel,
ling van het tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken. Van
die gelegenheid heeft de Regering gemeend gebruik te moecen maken, om
ook op de bepalingen in de drie voorafgaande artikelen vervac, terttg te
komen en, met intrekking van dezelve, eene gewijzigde proces-orde voor
de vereffening der kosten, schaden en interessen te doen vaststellen» De