r De bersidslsglngeti over dit ontwerp van ïdrei zijn op heden Vrijdag bepaald, Te Barcelona zijn, op bevel van den Generaal Setane, alle genoot- tchappen van weven, onder welk eenen vorm ook, hetzij openliik ol in het geheim bèstaande, ontbonden verklaard, zoo als ook alle genootschappen', cot andere takken van nijverheid behoorende. GOEDKEURING VAN HET VERDRAG MET BELGIE. Het Ja, terwijl ik de Léjdsche Courant verzoek andermaal eenlge regels, onder het bovenstaande hoofd, op te nemen, mijne meening niet, een geschil te hernieuwen, dat mij overvloedig schijnt toegelicht. Ik wil slechts ■één punt, zoo mogeliikbeveiligen tegen een misverstand, 't geen men noch van de eene-, noch van de andere zijde, dankt mij, ontweek. Verwart men niet onderzo'ek met goed- of afkeurend oordeel Het Óórdeel, dat de Stiten-Generaal uit eigen beweging zich kunnen veroorlo ven, met dat,'twelk zij, krachtens de derde alinea van art. 57, moeten Oitapreken De tweede alinea gebiedt, dat de Koning aan de Staren-Generaal kennis geve van de gesloten en bekrachtigde verdragen. Waartoe? Zonder twijfel, ten einde de Staten-Generaal kennis nemen. Zij zullen elk tractaat, zoodra Wh het noodig achten, onderzoeken. Een ingediend verzoekschrift, het voorscel van een lid, kan er toe leiden op grond, dat het verdrag regten ot belangen krenke, welke de Staten-Generaal verpligt zijn zich aan te trekken. Doch wij hebben niet met de tweede, wij hebben met de derde alinea Wan art. 57 te doen. De vraag fs niet, wat de Vertegenwoordiging, b. v. Om den mmiater, die teekende, aan te spreken, zal onderzoekenmaar war de Koning, zonder hare goedkeuring, kunne bekrachtigen. De Siaten-Generaal mogen, na gedaan Onderzoek, bjj een voorstel aan den Koning over alle bepalingen van een iractaer, welke ook, hun gevoelen verklaren. Dan is dit de verklaring, door de derde alinea bedoeld? Die, welke, eer de koning bekrachtige, moet worden gevraagd? Geenszins, ïn het eerste geval is het oordeel der Staten-Generaal een advijs, waarop de Koning besluit naar goedvinden. In het laatste is goedkeuring magtiging ■om te ratificeren; afkeuring grondwettig beletsel der ratificatie. Zie dasrmeen ik, waarom in de verklaring, door de Staten-Generaal volgens de derde alinea te geven, al hebben zij het geheele tractaat met Belgie nagegaan, en hun gevoelen over alte deelen van het stok geformeerd vin niets anders mag blijken, dsn van horine stem over den afstand. Deie verklaring mag van wege hare verbindende kracht, van wege haar bepaald wettig uitwerksel, niet verder gaan, dan de uitzondering gaat op bet ko 'ninklyk regt om te bek achtigen. 'Uit de verwarring, die ik bestrtjde, komt ook de reden voort, v»n dé snoeijelljkheid of onmogelijkheid eener splitsing ontleend. Zu bewijst, witr «ij is gegrond*t geen ten aanzien van het tractaat met Belgie niemsnd zal ■beweren, enael tegen een onderzoek, dat zich binnen de bepalingen van -afstand opsloot, hoe nasow die ook met andere mogten zijn verbonden. Zij ■bewijst meis tegen de redelijkheid eener verklaring, die in een tractaat, dac tevens andere zagen ordent, slechts den afstand goed- of afkeurt. De schrijvers over ons Staatsregt komen ook in den slag, en er niet zonder stoot af. Waarom hebben zij de vraag, die nu zoo hoog klinkt, niet sedert lang opgeruimd? Zij zullen, denk ik, antwoorden, dat zij de vraag niet zagen, noch geloofden, dat de goedkeuring, in 1816 en 1844 van de Staten-Generaal erlangd, m den zin der Kroon en Vertegenwoordiging zelve, eene andere magtigingdan tot afstandinhield, heldins8 January 1843. J. R, THORBECKE. MENGELINGEN. REIS NAAR GROENLAND. Brief van eenen Reiniger. 'Vervolg en Slot.") De Groenlanders welke wij onder de oogen hadden, verschilden oiet vsn ■die welke wij te Noogsoack gezien hadden hunne gezigten waren even af nchuweiijk en hun maaksel even vreemd. Ik ontdekte echter dit verschil, Pat deze voor de oogen eene soorc van bril droegen, uir twee dunne plankjea bestaande, mee een gaatje voor den oogappel, dac slechts weizig ruimte voor het licht overliet; dit lomp instrument hoedt hen voor de bindbeid welke in deze Isnden door de kascaln» der zonne-stralen op de sneeuw dik. wijls wordt veroorzaakt. Zij dragen de haren glad gestreken over de wan gen, om zich te vrywaren tegen de mus^uiten, want des zomers worden deze insekten In dit land, even als tusschen de keerkringen, eene degelyke plaag. Er is in het karakter der Groenlanders eene melancholische tint, welke men moet toeschrijven aan her scorbut. Deze ziekce maakte hen Intlaf en zwak; de overcuiging hnnner zwakheid maakt heil vreesachtig; sterker zijnde zooden zQ mogelijk wreed zgn. Niettemin, hoewel zij geeoe wecten hebben ons hen ce besturen, en geene opperhoofden om dezelve een uitvoer te doen brengen, worden er weinig misdaden bij hen gepleegd. Den dag van ons vertrek zagen wij de inboorlingen terug komen, belsden met beeren-, otter-, rendier- en zeehonden-vellen, waarvoor wij hen weder bylen, messen, ijzeren hoepelt, naalden en andere kleinigheden in ruil gaven. Wy laadden deze kostbare koopmanschappen en vertrokken weder naar Noogsoack, na de Groenlanders beloofd te hebben, dar tg ons spoedig zouden wederzien. In dezen nieuwen overtogt werd geheel de bemanning door den buikloop tangetast, wij kwamen bijna stervende in de kolonie; deze ziekte was by ons veroorzaakc geworden door hec rendier-vleesch, dat wij gegeten hadden. Al de dieren der poollanden hebben die schadelyke eigenschap, grenzeNloosheid van het RIJK DER WETENSCHAPPEN. Indien wfl nagaan, hoe gering nog slechis het getal dier planten Is, die door den mensch aangekweekt en ten nutce gebruikt worden, in vergelgking met dé tallooze menigte der soorten, die reeds ontdekt en bekend gemaakt zgn, en pissen wij deze zelfde opmerking toe op het dieren en dellstof fen-rijk, dsn vertoont zich her veld, alleenlijk door da wetenschip en 'ten nis der natuurlijke historie voor ons oog geopend, metterdaad grenien/tos. Deze voortbrengselen der natuur, zoo veelsoortig en ontelbaar ais zy zgn, tonnen echter welligc in volgende tjjden de grondslag worden tot eenen uUgestrekten handel, tot bloeyende fabrijkenen tot het verspreiden van werkzaamheid, geluk en welvaarc over miliioenen menschen. De ruwe scharren, voo- onze oogen als opgehoopt liggende, bevatten in zich nog andere wezentlyke onschatbare bestanddeelen Ook deze kunnen in de rei van uil osheid, na eeuwen arbeidens en naarsporing, door onuitputtelijke zamen voegingen, van eeuw tot eeuw, nieuwe bronnen van geluk en welvaart voor bet menscheljjk geslicht aanbrengen. In hzre uitbreiding is de menscheiyke kennis san geheel andere wetten onderworpen, dan de bloot stoffelijke voorwerpen der wereld. Terwijl de saniretlringtkrseji'c cfer béwerkfnigcle Jeelres, Mijkbss'r op zekére sGUnrè?- ophouden werkzaam te zijn, en de zwaartearachc zich snelliik verminder naar mate zjj van her middelpunt harer werking verwilderd wordr, breidt zich integendeel de menschelijke kennis van her punt van harén eersten uit. gang meer en meer uit, tot zij door eigene kracht, door eigen vernnft ért geestdrift voortgedreven, het rijk der wetenschappen derwijze uitbreidt dat het niet mogelijk is, deszelfs grenzen re nepalen. Wel verre dsn dat wij. op dit onmetelijke veld van on dekkingen, eenlge uitputting zouden behoe ven té vreezen, is daare'nregen het vermogen van het men chelijk vernufc zoo snel lij k toenemende, zoo onafgebroken in deszelfs voortgang, dat wij bij eiken nteuwen tred op een honger standpunt worden geplaatst, aan waar hét geoefend oog den afgelegde» weg kan overzien, doch al voortgaande meer en meer zich overtuigt, dat de afgelegde baan zich slech's voordoét alt een stip in tegenoverstelling dier onmetelijke ruimte die zich nu aan genè zijde aan den horison der wetenschappen, tot hoogere volmaking, Ontwik keling en uitbreiding voordoet. Wanneer echter dè kennis der natuur- en Scheikundige eigenschappen de ligchamen, die ons omringen en onze ook nog geringe kennis van minder voelbare stoften, het licht, de electriciteit en warmte, waardoor deze in der. zeiver bescanddeelen op eene voor ons onzigtbare tvijze veranderingen on dergaan, er 10e bijdrsgen om ons van derzelver wezenclijk bestaan te ver. zekeren, zoo moeten wij echter aan eene andere en hoogere wetenschap indachtig zyn die zelfs nog onBirpuieelijker met reuzenschreden voorwaarts gaat; die wetenschap, die met hare magtige hand de uitgebreidste deelen van het heelal gewagen doet, de geheimen van derzever werking door grond, en de onverbrekelijke wetten van derzelver beweging berekend, en die geheimen door eene beknopte en verstaanbare taal zoodanig ter onzer kennis gebrsgt heeft, dst zg als eene geschiedenis van het vetledene, en «Is eene voorzegging vin het toekomende mag worden aangemerkt. Deze wetenschap spreidt hare wetten uit tot op de kleinste atomenwelke de nituur heefi voortgebragtreeds heeft zij bjjna de Etherische vloeistof aan zich onderworpenen alle de verwikkelde en schitterende verschijnselen de» lichts in een harmonisch leerstelsel verbonden. Het is de werenschap des Cakuls, die bg elke lichtsprank van de roeneming onzer kennis meer en meer is noodzakelijk geworden, en die een laatste al de toepassingen der we tenschappen In de naauivste overeenstemming zal brengen met de bedrij Ven des menSchelfiken levens Doch wanneer wij onophoudelijk tot nienwe bewondering worden geleid ten aanzien der zegepralen, wélke hec lichc der wetenschappen den mensch in her rijk der schepping doet verwerven, zoo moeten wg nimmer de daar Dit tevens ontstane toeneming der zedelijke kracht vergeren. De treffendste wonderen ontsluijerendedie in groocen overvloed, zoo wei hec kleinstè voortbrengsel als de grootste stoffelijke bestanddeelen omvatten, heefc de gezegde wetenschap aan de zedekunde de onverwrikbaarsce bewijzen voor oogen gelegd voor het van eeuwigheid bestaan van een door een Hooger wezen gevormd beginsel, hetwelk geheel onmetelijk is in deszelfs uitge breidheid. Van alle deze levende en levenlooze voorwerpen omringd, is de ion der wetenschap wel slechts tot dé eerste schors van her majestneuse omkleedsel der natuur doorgedrongen; doch de wijsgeer, opgeêischc wordende om het verheven Wezen te noemen, hetwelk alle deze tallooze bewyzen van het heerlgkste en bewonderenswaardigste scheppingsvermogen aan ons verstand heeft kennelijk gemaakt, gevoelc zich gedrongen tot de eerbie' dige erkentenis, dat een hoogst slmagtig, wijs en goedertieren Opperwe zen dit heerlijk werk der Schepping heeft voortgebrsgten Hetzelve naar van eeuwigheid vastgestelde Beginselen en onveranderlijke wetten bestuurc en regeert; dac die Opperwezen den mensch slechts allengskent en bij trap pen in vordering van kennis en wecenschappen doet toenemen, geëvenre. digd naar de behoeften der tijdvakken des menschelyken levens, en ter voorbereiding van verdere omwikkelingendie ook tor bevordering van hec geiuk, de welvaarc en den zegen voor volgende geslachcen kunnen diensc- haar zijn. DE KNGELSCHE KOLONIËN ALS MILITAIRE POSITIËN BESCHOUWD. Gambia. De voornaamste nederzetting dezer kolonfe is Bathtirsr, op hér eiland ~St. Maria, naoij de kaap van denzelfaen naam. De stad wordt door een zeer aanzienlijk fort verdedigd dar op een punt staar, alwaar de rivier het van drie zijden omrigt Dertig Engelsche mijlen hooger op, aan den stroom, is het fort St. James, op een eiland tegenover Jillifri gebouwd, en eindelijk op drie honderd mijl. n der monding van de Gambia, vindt men her fort van het eiland Msc-Carthy. Dn zijn de drie militaire porten der kolonie. Vóór de eerste reis van Mango Path wist men niets zekets omtrent den oorsprong en den loop der Gambia; eenige geloofden dat het een arm van den Niger was, andere veiordeisielden dat de Senegal en de Gambia slechts atmen vsn eenen zelfden vloed waren. Deze laatste veronderstelling was niet van alle grond ontboot-, want de Nerrco, de noordelijkste arm der Gambia raskt bijna de Tahma, een der wateren welke zich met den Senegal vereenil gen. M»ar de laatste ontdekkingen hebben bewezen, dac drie der grootste stroomen van het Noordelijk Afika, de Senegal, de Gambia, en de Niger, hunnen oorsprong op de noordelijke helling der groote keten van de Kongs' bergen, dre van het westen naar het oosten loopen en op 11 graden noorderl breedte gelegen ztib, nemen. De beide eersten loopen eerst naar het noord, westen, Wenden zich dan naar het westen, en werpen zich eindelijk, zuid. west sttoomende in Zee. De Niger loopt eerst naar het noord-oosten, ver. volgens naar het oosten om weder bet noord-oosten te hervatten voorrè naar het zuiden te draaijen dan nasr het zuid-oosten, en komt dan in zeé vallen, het zuid-westen io het geheele beneden gedeelte van deszelfs loop volgende. Het garnizoen dér militaire punten bestazt uic de koloniale militie, een regiment Uitmakende, gekommandeerd door eenen Luitenant-Koloneldie a majoors, io Kapiteins, 14 Luitenants, 35 sergeanten, 34 tamboers ert 540 soldaten onder zijne bevelen heeft. Oorspronkelijk vot inden 315 man van het Afrikaansche korps net garnizoen dier nederzetting, maar zg zijn (hans vervangen door een detachement der zwarte regimenten in den Antilles opgerigt. Her zgn uitmuntende troepen om dienst in Afrika te doen ea er zgn misschien aaar geene troepen, waarop men zoo veel staar kan ma. ken. Zg hebben militairen geest; elke soldaat weet wat het is, vrij te zijn en beschouwt zich sis zoodanig; hij is goed betaald, goed gevoed, Awe! uitzondering bevattende voordeelen in het liven der Afrikaansche /olkenl eindelijk is hij in staat vermoeijentssen ondir den Afrikaanschen hemel door te staan, en niet onderhevig san de versenrikelijke koortsen, welke de Europeanen wegmsagen. Wij zullen slechts één voorbeeld der verwoestin. gen geven door deze ziekten aangerigt, maar uit officiële documenten ge. put. In Mei 1835 landde in de kolonie een detachement van het Afrl» kaansch korps, bestaande uic 108 man; op dit getal waren er 4 maanden later, 87 gestorven. Geen dezer soldaten, zijn handgeld, den tijd tot in. structie benoodigd de waarde zijner bagaadje, en den prijs van zijne» overtogt berekenende, kostte het Gouvernement raindei dan ƒ1200; hec is dus, juut berekend, eene som van f 104,400, welke dit klein deiache» meur, zoo zwak als hec was, io vier maanden aan het land kostte. Vervelg hierna.5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1843 | | pagina 3