A*. 1843;
LËYDSCHE
ft*. H.
O RANT,
Woensdag,
jT
*5 ja nu Ar if.
NEDERLANDER
.LbT'DEN', 34 Januarij.
Uit 'l Gravenhage meldt men van den 23icen dezer:
Zijne Maj. heeft den heer E. Ceelhitr.d te Antwerpendie van het gepeupel
tij het begin der Belgische omwenteling zeer mishandeld is geworden, be
iloemd tót Ridder der orde van den Nederlaodschen Leeuw. Oo|< heeft
Zfy'ne Maj. tot Ridder dïerzelfde orde benoemd den heer M. J. /idrieriiop
ïjjh verzoek eervol ontslagen als scnooiopeiener ,in de provincie Groningen,
en tot Ridder der orde van de Eikenkroon den Hoogleeraar EverardLijfarts
van Zijne Majesteit,
Bi) de Commissie Van Landbouw ter vervulling der aftredende leden
en der ontstane vacaturen, heeft Zijne Maj, vot Zuid-H il.Iand benoemd: de
heeren Jhr, Mr P, fear on Óroepirx van Ridderkerk, jhr, Mr, B. P% Ja
van der Staal van Pier shil en /I. Slotenmakerallen on continuatie.
Zijne Maj heelt aan den s.childer B. C. Koekkoek verdund het dragen
lVan de Leopoldsorde1, hem door Zijne MM. den Koning b?r Belgen vereerd.
Zijne Maj. Koning Willem Fr e der ikGraat van Nassau heen aan de
'armen der Hervormue gemeen e te Delftshaven f 2öó geschonken.
- In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden,
heeft.de Voorzitter kennis gegeven, dat door de afdeelingen tot rapporteurs
benoeffid ''zijns
Voor het ontwerp, nopens de Maatschappij van Weldadigheid, de heerens
'forwèy^Mij'dniste afd.; van Goltsteinade afd.; Ujtwerf Sterling3de
afd ae Man%~%de afd. en Luzac 5de afdeeling.
Voor het ontwerp, omtrent den weg van Maastr cht maar de Geldersche
grenzen, de heeren: Petwty-Mejdniste afd.; van Ge/tsteinade atd. Mi-
•chic Is van 'Pér duinen 3de aid.; Bruce4de afd, en van den Bosch5 Je afd.
l a deze "kennisgeving wordt de vergadering op verzoek van Zijne Exc.
dén Minister van Financiëntot het ontvangen eener mededeejuig; in ëëne
zitting met ^dsioten deuren veranderd. Na een kort verwijl, worde de zit*
ting frervat.
Zijn ingekomen onderscheidene verzoekschriften, als: i°. von branders ujc
Delfshaven, bezwarén inlevbfëode tegen de grondbelasting en het patent;
verlangende'adressanten, dat bij de herziening der wetten op dat stuk, op
'Hunne bezwaren acht ihoge worden gegeven; 2°. van Kamerlingbijdragen
aanbiedende tot een vroeger adres over het patentregt (waardij hg verzoekt,
om tot stijving van de schatkist, de beroepen van tapper en herbergier te
bezwaren); 30, van de Jonge c. ï#t distillateurs te Leeuwarden, die opkomen
tegen het vaste regt der vervöerbifjetren èo die alle provinciele en plaatse -
lijlte belastingen op het gedistelerd vvenschen afgeschaft te iien; 4*. van
gemeentebesturen uit Limburg, tégen, het tractaat met Belgie, voor zoo
vér betfèfc het vraagstuk van het grondgebied,Al deze verzoekschrif.
ten zijn naar de daartoe gestelde Commissie verzonden.
Deze brengt, bij monde van den^heer van Panhujsvers ag uit op het
adres van Carps, c. s.9 kooplieden en Zeehandelaren te Amsterdamhoudende
bedenkingen tegen het tractaat met Belgie. De Commissie stelt voor, om,
aangezien dit adres betrekking heeft tot een ontWerp van Wet, bij de Kamer
'aanhangig, hetzelve ter inzage der leden ter griffie neder te leggen, en,daar
Van een afschrift aan Zijne Exc. den Minister van Buicenlandsche Zaken te
Verzeridën.
De heer Luzac verklaart zich tegen de conclusie der Commfssiè. Hij is
'van gevoelen, dat de requestranten zich verkeerdelijk aan de Kamer hebben
gerigt; dat 'z'y zich tot den Koning hadden moete'ö wenden, ten einde Hoogst,
dezélve de geopperde bezwaren overwege, alvorens Zijné Maj. tot de rati
ficatie Van 'Kei irac.aac zou overgaan. De Kamer is, ingevolge are. 57 der
grondwet alleen bevoegd om over den afstand van grondgebieddien de trac.
laten mogten bévktten, tè raadplegen. Door het nederleggen van het requaest
ter gnffiie; zou de Kamér zich bevoegd verklaren, hec géheele tractaat te
behandelen', en daardoor hét vraagstuk als bet ware vooruitloopen. Vermits,
naar de bieening des sprekers, de Kamer alleen te oordeelen heeft over dac
gedeelte des tractaatshetwelk den afstand of de ruiling van het'grondgebied
betreft, too hebben de verzoekers bón requaest verkeerd aangeboden. De
Kamer heeft hun den weg niet aan te wijzen, dien zij te voigen henben.
De heer vitn Pankuys verklaart, dat dé Commissie tot de verzoekschriften
Vin oordeel is geweest, dat, hoe men ook over het bedoelde vraagpunt Van
de bevoëgdhéid der Kamer mógt oordeelen, déze altijd tot het nederléggén
van het adrei ter griffie moest besluiten othdat hec betrekking had tot éen
bij de Kamer aanhangig wetsontwerp. Nu heeft ieder lid der Kamer de
bevoegdheid, om tot den dag der definitieve beraadslaging, ten aanzien van
het ontwerp, alle niogëlijke inlichting in te winnen. Tot dac einde behooren
de verzoekschriften, die daarmede in betrekking staan, ter griffie nedergeiegd
it worden
De heer Warin vermeent, dat het thans alléén de vraag kan uitmaken, of
bet verzoekschrift tot het aanhangige ontwerp van wet in becrekking staat.
Het ia eenë geheet andere quaestie, of de Kamer bevoegd is, het tractaat in
deszelfs geheel te behandelen, maar de behandeling dier quaestie komt mi
niet te pas.
De beer van Rappard meent, dat men den heer Luzac in de gelegenheid
nellen moet, zijn gevoelen te ontwikkelen.
De heer Luzac vangt aan mét te herinneren aan hetgeen er zoo wel in de tröonrede,, als
in het adres dér Staten-Generaal, in,den aanvang dér zitftng, nopens bet met Belgie
geslöfen tractaat is te kennen. gegevenén leieft daarüit hef béslüit af, dat .nochde
Regefing, noch de Staren Généraal; van de goédkeuring van het tractaat hebbeti gespro;
ken. JDre Staten-Generaal wisten natuurlijk niet, dat,het te sluiten tractaat éehigen afstand
of ruiling van grondgebied zou inhóuden ,'VdóCh' de .Regering, wélke hiervan "kennisdroeg
had met ten enkel woord daarvan behooren te spréken. Wanneer de kamers zich werkelijk
rmet den gewigtlge* afbeid van het onderzoek van een tractaat hadden bezig te houden
dan had ,de Règering wél sterker zinsnede, nopens de werkzaamheden der kamers, in de
aanspraak van den tïöon mogen plaatsen. Dan hadden de Kamers daarop een sterker
antwoord kunnen geven, en dan ware haar gevoelen in tijds bekend geworden,. De
Redenaar treedt thans in eèn onderzoek vaii de geschiedenis van hetgeen er sedert 1795
nopens het rtgi töt .het sluiten van verbonden tn yerdragénhiér té lande is voorgevallen,
th 179ft, en iftp5 Was de hekrachtigïng van alle verdragen aan het Vertegenwoor
digend of Wetgevend Ligqhaam opgedragen. Slechts éëne uitzondering werd toegelaten
nopens de geheime artikelen, die ook zonder derzelver goedkeuring konden worden
vastgésteld. Na herinnerd te hebben, dat men tjjdeiis de Regering van Koning Lodetoyk
-geheel andetè.én wel geheel monarchale principes had voorgestaan, bragt de heer Luzac
in het geheugen de schets van den Graaf van Hogendorpdie den grondslag der grondwet
Van 1814. heeft uitgemaakt. Volgens art. 4 derzelve moet het bekrachtigen van aljé
tractacen hoegenaamd, aan dén Souveréinen Vorst wordèn opgedragen. Inderdaad wérd,
bij art. 38 Jer grondWèt van i8i4, aan den Souvereinen Vorst alleen, ongedragen het
•regt, om allé vèrbondèn eh verdragen te doen sluiten en bekrachtigen. In de grondwet
van 1815 is dat art. 38 geheel behouden en aan de zaak pieer duidelijkheid gegeven. Hij
herinnert,dat de art. 58 der gröndwet van 1815 en art. 57 van dié Van 1840, voorkomen
onder het hoofdstuk van de magt des Kotttngsdat bij art. 55 aan den Koning hec
bestuur der bimenlandsche betrek Mn mui gegeven wordt benoemende en herroepende bij
de Gezanten en Consuls; dnt.de Koning .oorlog^ verklaart en vrede maakt en daarvan
kennis geeft aan de Staten Generaal, met bijvoeging van al de openingen, welke hij met
het belang en de zekerheid van het Rijk bestaanbaar oordeelt. Art. 58 ("nu 57} re in
drie deelen gesplitst Ook daarbij wordt aan den Koning het regt opgedragen, om alle
andere verbonden en verdragen te doen sluiten en bekrachiigen. Hij geelt daarvan kennis
aan de beide barnet5 der Staten Generaal;, zoodra hij oordeelt., cior het belang eb de
zekerheid van het Rijk zulks toelaten, Volgenseene letterlijke :opvatcii g> dezer beide
eerste zinsneden, zou het niet noodzakelijk zijn, eenig tractaat mede te deelen; eène
eenvoudige kennisgeving van de sluiting zou, in dat gevalookals voldoende*geacht
kunnen worden. Dit geschiedt echteren te regt-, geheel andi rs. Na het onbeperkt rt gc
des Konlngs zoo stellig mogelijk te hebben uitgedrukt, bepalen, de stellers dei; grondwet
slechts ééne enkele: uitzondering^ Alleen :in tijd van vrede wordt de goedkeuring der
Staten Generaal op die gedeelten van eenig tractaat, voor zoo veel betreft het grondgebied 9
gevorderd Spreker onderzoekt hoe en waarom'die beperking in de grondwet, gekomen
is. en. deelt mede wat het Journal yan den lieer Kaepsaet (zie Handelingen over de her<-
ziening der grondwetdienaangaande inhoudt. Hij leidt daaruit af, dat de Commissie tof
herziening der grondwet alleen van gevoelen geweest is, dat het punt van het grondgebied
in vredestijd aan de beslissing der Kamer diende te worden ondervvorpeu. Ook hetgeen
van I/ögendorp ter neder steltbeschouwt hij zeer opmerkelijk en als allezins zijn gevoelen
bevesrigende. Daarna toont het geëerde lid aan, hetgeen er in 1816 en f824 geschied is?
Wat het eerste voorbeeld betreft, is het opmerkelijk, idat de aanneming van bet tractaac
gevolgd is door een Koninglijk besluit van 18 November 1816, hetgeen inhoudt, dat op
grond van het besluit der Staten Generaalwaaruit blijkt daf er geene bedenkingera
gerezen zijn tegen het tract;at, houdende ruiling van wederzijdsch grondgebied, bét
tractaat bekrachtigd woidt Wat nu betreft het antecedent, hetwelk het jaar 1824oplevert.
Is het waar, dat de Staten Generaal hunne goedkeuring aan het geheele tractaat hebbent
verleend maar uit dat ee'he voorbeeld is geene gev.oltrekking voor de toekomst af te
leiden. Overigens vermeent de redenaardat de Regering niet duidelijker kan spreken,
dan zij in de memorie tot adstructie gedaan heeft,. De daarbij omschreven afstanden
ruiling van grondgebeed vereischenvolgens art. 58 der grondwet, dat de Staten Generaal
daaraan hunne goedkeuring geven. Daartoe strekt de thans voorgeHragene wet
Hieruit blijkt, dat het de duidelijke bedoeling der Regering was, om alleen den afstand
en de ruiling ^an grondgebied aan de vergadering te onderwerpen. Uit den verderen loop
der beraadslagingen over dii voorstel wordt het duidelijk, dat men het traktaat geenszins
geheel heeft behandeld. By de openbare beraadslagingen voerden slechts drie leden hec
woord. De 'héér-'"BeelaérfPzeide daarbij-, onder anderen, zeer duidelijk dat de goedkeu
ring der Kamer slechts gevraagd werd op het gedeelte van het verdrag betreffende het
grondgebied. Ook de heer van Alphen trad in geene beschouwing nopens, de punten vaii
hand,el en scheepvaart, waartoe het tractaat zoo veel stoffe aanbood. Dat yan Hogendorp
in zijne Bijdragen 10de deel lot .een onderzoek van het tractaat is overgegaan bewysc
nopens het betwiste punt hoegenaamd niets, want hy heeft daardoor slechts gebruik ge
maakt van een. regt, dat een ieder bezit.; De spreker komt thans terug tot den jare 1842.
en meent dat de memorie van toeliclving en de houding der Regering aantoonden, dat het
ariikel In den zin, door hém bedoeldook aan'vankelyk door de Regering in gelijker»
geest is begrepen. De redenaar beschouwt het artikel voor geene tweeledige uitlegging
vatbaar. Hij beroept zich onder anderenop hetgeen de Hoogleeraar Thorbecke nopens
art. 57 in zijne aanteekeningen heeft geplaatst, en bréngt, tot nadere ontwikkeling,vart
het gevoefen Van dien Hoogléeraar, pij een*, brief door denzei ven in de. Courant der stad
Leiden, op heden voorkomende. Zijns inziens kan de Fransche tekst der grondwet hier
niets afdoen omdat dezelve geene officiële kracht bezit.. Indien hij de bedoelde woorden
in dei? ,zin, zyner tegenstaanders wilde-opvattendan zou hiervan het.gevolg zijn, dac
het alleen.;van de Regering zou afhangen ie beslissen, wat zy al dan niet aan de Kamer
wens^bte, te onderwerpen De heer Luzac schetst daarna de gevaarlijke gevolgen, welke
uit ééne tegenovergestelde opvatting van het artikel zonden kunnen voorcvloeijen. Daar
door 2óu de kring van de werkzaamheden der Kaniers eene zéér groote.uitbreiding erlan
gen.; deze zouden inderdaad de'beslissing over de biiitenlandscbc betrekkingen des Rijks
bekomen, en 's,'Kojiings regt zou aanmerkelijk worden bekort. Hij meent, dat een deel
Van de Regering daardoor .tot de Kamers zou overgaan.. Hij schetst ook het moeijelijke 6
dat er in,;.geleg,en zou zy'nwanneer de Kamers bij elke verandering,, die men in hec
tractaat zou wenschen te brengén, daartoe hare goedkeuring zouden moeten verleeheb.
Het aantjemén yan een ander stelsel dan- het zijne zou tot eene omverwerping van alle
grondwetti'je principes leiden. De wetgevende magt zou daardoor verantwoordelijk wor
den voor de daden (var .het pit voerend gezag, Na dé vaststelling der ministeriele verant
woordelijk luid in 1840behooren de tMinisters piet te beproeven, de verantwoordelijkheid,
die op hen'rust,op de .vergadering over te d'tageir; Spreker meent, dat de Kamer zich
niet door eenë sëhijnbaré vrijzinnigheid van gevoeléns van dén regren weg ttioet lateii
afieiden. Wanneer de. Staten Géperaal oordeelen dat de goedkeuring vaii tractaten niec
tot 'hun manbaar be hooft.en.jiiet in de gfondwet geschreven is, dan mogen zij zich hiec;
ui'f inschikkelifkheid ohd'ér de banier der Regering scharen. Op eene getrouwe naleving
der grondwet moeien 'de regten .van al de magten van den Staat gebouwd worden. Moge.
de verugeuwooidiging .later 'oordeeiendat er een tractaat regen de eer Qf het belang des
lanas moge tóf stand gebfagt •zijn-, da:n zon het haar pli.gt wezen 'de Ministers, die daartoe
medegewerkt 'hadden'',-' tèr. verantwóprding te .roepen. Niemand meer dan de Belgen zuilera
zich van het gegronde; ya> -zijn gèvpeltjj, overyijgd .houdt n Juist omdat zij art. 57 onzer
gr.oudwet niet goedkeurden hebben zij dat artikel in limine constitutie geheel én at
veranderd. Hierin,edé gelooft de s'pfekër té'hebben döeri zién de noodzakelijkheid óm
nopens het ingediende verzoekschrift tiit Amsrerdam over te gaan tot de orde van dert
dag, omdat Jièi trr neder leggen ter.,griffie van hetzelve ter praejudi'ce zou strekken vara
hét stelseldat hij met de hand op .het geweten ^voorstaat. Hij acht het. yan het hoogste
belang dat de Regering hoe .spoeaiger des te beter van de meening der Kamer over die
gewjgtige pfnvt van verschil kennis dra gé Velen, zegt de heer Luzaezal het welligc
vreemd toeschijnen, dat ik heden plus fojatiste qücje'rói ben, maar evenzeer wehsch ik
het verwijt niet.pp mij re lad,en van plus lib ér al que la constitution re zijii. ik geloof
meer liberaal te wezen door de grondwet naar hare .tyare beteekenis te willen uitleggen eii
'handhaven, -d^n door Haar eeneJnterprèjaiie te geven, die tegen de géschiedenisdc
'duidelijke letter en den géést dérzeive strijdt.
De heer van Rappard vermeent, dat de Kamer gehouden iizoowel dé
regten der Kroon, als hareeigenete handhaven HU gelo ft niet f dat de
Regering de magt der Kamer zou willen uitbreiden. Hij gelooft evenmin,,
dat de Regering de verantwoordelijkheid van den maatregel van zich zott
willen afwerpen, want dit kan toch zeker hét geval niet gëweeat zijn mee
het tractaat van 1824, dat op gelijke wijze behandeld werd en algemeen©
goedkeuring verwierf. Wanneer nunaar dé grondwet, de goedkeuring van
éen verdrag van de Kamer gevraagd wordt, dan behoort zij niet terug té
deinzen eb zich wel te wachten, die taak van zich af te werpen. Het i*
er verre af, dat hij een alaafiche of bl nde navolger der wet is. Hij legE
het woord daarvan, voorkomende in tri. 57 j 2» dan ook geenaiina Zoo
danig bit, dat de blodte kennisgeving aan de Staten-Generaal, dat er eeé
verbond of verdrag gesloten fa', voor voldoende kou moeten beschouwd
'worden. Maar, aan dén aórferen kant, wanneer eene wetsbepaling duidelijk
isdan is men ook gehoorzaamheid aan dezelve verschuldigd.
Zijne Exc. de Minister van Financiën zegt geenszins het wöord tè heft.
ben gevraagd, om gerusiatellende verze ëringén aan den handelstand ré ge-
ven, of otn de bedebkingen 'te beantwóórden; diè er tégen den vorm vart
het voorstel, nopens bet traktaatdoor den eersten spreker zijn ingëbragti
Wat dit laatste aangéatverwij'st hg gaarne naar hetgeen door den laatsten
redenaar uit Gelderland daaromtrent is aangevoerd. Als Minister des Ko*
Hings en als lid der Regering fciet hij zich echter gedrongen op te kotnert
tegen sommige uitdrukkingen door den eersten spreker gebezigd. Tot
vier malen beeft dat lid namelijk herhaald, dat het gedane voorstel èené
absurditeit was. Zijne Exc acht zich vèrpligt, hierop te antwoorden; dat
het voorstel letterlijk van gelijken, inhoud is als dat, hetwelk in 185^ toet
leemeene stemmen door de Kamera is aangenomën; Zijne Exc werpt vlA
zié li af héc vèrwiji; dat dë Regering niet de Kané^ zou spelen; ëa dik