Theologiam Motalém traders pergst, diebns Lnnae, Metcnrii et Vre« BEflS* Hold XI. Monutnenta Historiae Ecclealasticae veteris explicabitdie Marijs. XI. Dogmatum blstoriam exponet diebns Jovis te Veneris XII. Exerciria dispucandl, de quaesrionibus argumenci potiisimum Hiitorico- Theologici, moderabitur, die Saturn! I. Orationibns Sacris praeërit, die Martis II. J. F. van OORDT, J. G. Fil., Theologian Christianam Theorericam trac. tabic, diebus Martis, Mercurii, Jovis et Veners. X. Theologiam Natnralem explicare perget, diebtis Ma-tis et Jovis XI. De Officiis doctornm et antistitum in coetu Chrisiiano exponet die Lnnae X. et MercuriiIX. Collocutiones de Theologia Dogmatics Institute, diebus Lnnae et Mer cnrii I. Propagandi Euangelii inter Protestantes ttndia enarrabit bora anditoribus commoda. Pnblice dlsputandi de locis Theologicis opportnnitaiem praebebit, die SatorniI. P. O. van der CHIJS. ritnlo Prof, exiraord. ornatus, Nomismaticam genertlem tradere paratns est diebus et horis, quae anditoribus convenient. J. C. E BROUN Litterarum Germaricarum Lector, aget de GoETHiiTra goedla, cni nomen Faustus, diebus Martis et Veneris borl post me- -iJl rldlem VI. Grammatices Germanicae rudes Grammatlcam docebit, et Imperitloribus, scriptis facilioribus ad intelligendum explicaodis, vacabit, horis et diebus dein indicandis. W. FLEMING, Litterarum Anglicarum Lector, explicabit Sharespearii Tragoediam, quae Macbeth vocatur; Byronisque carmen cni tituliit: CUide Harolddiebus Martis et Veneris hora post meridiem V. Litterarum Anglicarum minus pericis privatis inatitutionibus aderit, diebus et horis, quae illis convenient. C. G. LOKKERS, Academicus arsis Giadiatoriae Magister, aptum et elegantem gladii usum quotidie docebit. Bibliolheca Academica, Lectionum temporediebns LunaeMercurii, Veneris et Saturniab hord Xll ad HIFeriarum tempore, diebus Mercuriiat hord XII ad II; uuicviqut patebit. NEDERLANDEN. Leyden, io Julij. Gisteren zijn onze stad gepasseerd HH. KK. HH. de Prins en Prinses van Oranje, komende van Soestdijkzich naar de Residentie begevende. Uit 'sGraveohage schrijft men van den pden dezer s Zijne Maj. heeft benoemd tot Ridders der orde van den Nederlandschen Leeuw, de Luitenants ter zee, iste klasse, J. T. A. Coertsen en A. M. Bolken. Zijne Maj. heeft bepaald, dat er eene Kamer van Koophandel te Utrecht en Amersfoort zal wprden opgerigt. Zijne Maj. heeft aan den Luitenant-Generaal B. Hertog van Saksen- Weimar en aan den Majoor Jhr. van Haze Benwie, vergund het Grootkruis van het Legioen van Eer-te dragen, hun door Zijne Maj den Koning der Franschen geschonken. Het heeft Zijne Maj. behaagd, het door den beet 'Eeckhoudt vervaar, digde en In deze Residentie ten toon gestelde kunststuk, voorstellende "tr*-?. ,u j.f.i'. '-'v- .»«->_ een nieuw blijk gegeven van Hoogstdeszelfs zucht tot bevordering en aan. moediging der schoone kunsten hier te lande. Men verzekert dat Zijne Maj. Willem Frederik, Graaf van Nassau, zeer spoedig, welligt morgen of overmorgen, in deze Residentie verwacht wordt. In de zitting van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van gisteren, z|jn aangenomen: I®. het ontwerp van wet nopens den inkoop en de aflossing van schuld gednrende het toopende jaar; en 2°. dat tot af- en overschrij. ving van geldsommen op de staatsbegrootingen over 1841, 1842 en 1843. Voorts is door de centrale afdeeling behandeld het ontwerp van wet toe wijziging en aanvulling der wet van 30 Mei 1840 Staatsblad N°. 16), hon. dende eene belasting op de runderen enz., en 20. op dat betrekkelijk het Notaris-ambt. Morgen ten een ure zullen de beraadslagingen over deze ontwerpen worden gehouden. Den volgenden dag heeft voornoemde Kamer deze ontwerpen aangeno men. Hiermede heeft ook deze Kamer hare werkzaamheden geëindigd. Aanstaanden Maandag zal de slniting van de tegenwoordige zitting der Staten-Generaal plaats hebben. Men verneemt, dat de werkzaamheden der Commissie van Redactie der Nationale wetboeken, ten aanzien van het tweede en derde boek van het wetboek van strafregt, thans bijna geheel zijn ten einde gebragt, en dat, even als zulks met het vroeger ontwerp in 1827 geschied is, het vol. tooide ontwerp vooraf door den druk zal worden bekend gemaakt. Bij den aanvang van de volgende zitting der Staten-Generaal zal alzoo mee het onderzoek van dat ontwerp een begin kunnen worden gemaakt. Eergisteren avond heeft in deze Residentie de viering een aanvang genomen van het vierde algemeene mijzijkfeest van de maatschappij tot be vordering der toonkunst. De groote zaal op het Binnenhof was voor dit fvest op de smaakvolste wijze ingerigt, waarin allengs tusschen de 250 en 260 zangers en zangeressen en een i3otal instrumentlsten plaats namen. Aan het oppereinde der zaal tegenover het orchest bevond zich eene prachtig vers'erde Koninglijke loge. Bij den aanvang verscheen de Koning in de zaal, en werd door al de aanwezigen met de levendigste blijken van liefde en eerbied begroet. Zijne Maj. is tot den einde toe in de Koninglijke loge gebleven, waarin ook leden van het Corps diplomatique, Ministers des Konings en an dere hooggestelde ambtenaren met hunne dames de eer hadden plaats te nemen. De feestviering bestond dezen avond in de uitvoering der ouverture in fis dur van onzen vaderlandschen Componist, den heer J. B. van Bree, en in het oratorium. Judas Maccabaeus, van den grooten Handel. Het orchest werd door den heer J. H. Lubeck geleid, die daarbij zijnen sedert jaren ver kregen roem op het loffelgkst heeft gehandhaafd, en de geheele uitvoering deed aan de talrijk bezette koren, aan de solo-zangers (de heeren Vrucht, Wieling en van Hove'), de solo zangeressen (tnejufvrouwen Hoppenbrouwers, Morel, Aarssens en Renesse) en niet minder aan de instrumentisten, naar het oordeel vau deskundigen, groote eer aan, Gisteren avond is het tweede deel van het vierde Algemeene Muzijk- feest der Maatschappij Tot bevordering der Toonkunst, In de daartoe smaak vol Ingerigte Loterijzaal op het Binnenhof alhier, gehoodeo en daarmede dit feest besloten. Zijne Maj. de Koning heeft wederom v«n het begin tot bet einde dezen tweeden muzjjkalen avond bijgewoond. Zoowel bij de intrede als bjj het verlaten van de zaal werd Hoogstdezelve met] de harte. lijkste blijken van eerbied en gehechtheid door de talrijke en aanzienlij schare, die zich in de zaal bevond, ontvangen en begroet. Zijne Mil heefc een en ander met de H. D. zoo eigene minzaamheid, beantwooti' De op dezen avond uitgevoerde stukken bestonden in: I*. eene ouverttj van L. van Beethoven, op 124; 11°. Psalm van J. H. LubeckIII®. Lob« sang, Symphonie-Cantate van F. Mendelsohn Bartholdj. Even als dt, vorigen avond, heeft de uitvoering dezer stukken in ruime mate aan 4 algemeene verwachting voldaan. Menlgmalen gaf het publiek detzel' tevredenheid over die uitvoering te kennen. De solo-zangers en zanB(, resten,'het koor en het orkest beijverden zich allen, om dit feest op eet uitstekende wijze te doen afloopen, om aan de aanwezigen een wezenlij kunstgenot te verschaffenen om tot den roem der Maatschappij op een krachtdadige wgze bij te dragen. Na de volmaakte uitvoering van den Psalm, gecomponeerd door den het J. H. Lubeck, die de directie over het muzljkale gedeelte van dit feest voet de, had er eene zeer aandoenlijite en treffende plegtigheid plaats. Op he oogenblik, namelijk, dat het uitgevoerde uitmuntende stuk mettoejuichingei als het ware overladen werd, begaf zich een van 's Konings Adjudantennir het orkest, die uit Hoogstdeszelfs naam, den heere Lubeck 's Konings bij, zondere tevredenheid betuigde over de vervaardigingen uitvoering van ij laatste stuk, en over de wijze, waarop dit Muzijkfeest was ingerigt en vol bragt. Zijne Maj, wenscrue den heer Directeur Lubeck tevens een blijk 11 geven, dat Hoogsdezeive zijne groote verdiensten en talenten weet te wait| deren en hem uit dien hoofde met het ridderkruis der orde van den Nedei landschen Leeuw begiftigde. Naauwelijks was dat Ridderkruis den heeil Lubeck overhandigd, of de leden van het orkest en zflne kweekelingen beljl verden zich hetzelve op de borst van hunnen vriend, van hunnen meeste' te plaatsen en hem met deze Koninglijke vereering en hooge onderscheidin geluk te wenschen en hunne vreugde daarover te betuigen. Toen steeg d geestdrift des publietts ten top én als het ware uit ééne stem ging van alli zijden der zaal de kreet op: Leve de Koning! Leve Lubeck. Een ieder deeldj in de ontroering van den met het Ridderkruis vereerde, die op het toonei van zijnen roem was bekroond, die op het veld van eer als held was ven sierd. Het Volkslied en het Wilhelmus werden door het orkest en door alli aanwezigen aangeheven. Kort daarna mogt den heere Lubeck de eere te beun vallen, in de Koninglijke loge te worden toegelaten, ten einde Zijne Mij onmiddellijk voor her ontvangen vereerend blijk der Koninglijke onderschei, ding te bedanken. Na den afloop van dit feest, is de heer Lubeck doorti dames van het koor met bloemen bestrooid, terwijl hem tevens door de ge zamenlijke leden vsd hetzelve eene prachtige gouden ketting ten gescheokt is gegeven. Tot laat in den nacht bleef men in gepaste vrolijkheid zoowt! in den Nieuwen Doelen als in het Zuid-Hollandsche KofHjhuis bijeen; tnetl herdacht het aangename, voleindigde feestden Directeur Lubeck, die totdet] goeden afloop zoo ruimschoots had bijgedragenhet bestuur der afdeeling, dat zich tot dat einde zoo veel moeite heeft getroost; maar bovenal dtt Vorst, die op eene zoo waardige en edele wijze getoond heeft, het talen te waarderen en het op eene uitstekende wijze te bekroonen. De Staats-Courant van Vrijdag bevat het volgende stuk: Het oprigten van standbeelden ter eere der groote mannen, wier leven geheel aan het vaderland was toegewijd, is niet slechts vervulling van dei, pligt der dankbaarheid voor de weldaden, ons vaak ten koste van hun bloed verworven; het is bevrediging tevens van het nationaal gevoel, hetwelk dei roem des vaderlands als een algemeen en onverdeelbaar eigendom beschouwt, en zich onwillekeurig vereenzelvigt met elke daad, welke dien roem in het oog van tijdgenoot en nakomelingschap vermeerdert. Met dit denkbeeld voor den geest, vraagt de vreemdeling verbaasd, wist in Nederland het standbeeld verrijst van den grondlegger van het Neder, landsch volksbestaan; van den man, wiens hand bet eerst de keteneo, welkt ons knelden, verbrak en onzeo vrijbrief met zijn bloed verzegelde, van Willem den Eersten f Nergens vindt hjj hetzelve aanwezigdan op z|ja graf. En echterwie immer was, meer dan hij, zoodanige hulde van eer bied en erkentenis waardig? Niet slechts uit hoofde der even onvergetelijk! S^en°vanrWet/eriand''iféeilnvër%n0™fif^<ffi5ariiOóï ten aanzien «n'een punt] waaromtrent hij, even als omtrent zoo vele andere, éénlg daar staat, et betgeen zijne schatting bij den Nederlander ten top voert, dat zijne; volkomen eenzelvigheid met de natie, voor welke hij leefde en stierf. An.l dere groote mannen, wat zij immer voor hun land verrigten, stellen 011 hetzelve veelal slechts in een bepaald opzigt voor: Willem I is niet slechn| de onsterfelijke handhaver van Neêrlands geschondene regten hij is tevet het zigtbaar uitgedrukt beeld van het Nederlandsch volkskarakter. Elke bladzijde onzer geschiedboeken vertoont ons in hec algemeen volks, leven diezelfde eigenschappen, welke wij zien doorstralen in al de dadeij van hem, die meer dan iemand bijdroeg om da; volk zijn bestaan te doei] verkrijgen. Immers, de ernst en waardigheid, welke alle zijne handelingen kenmerk ten, die spaarzaamheid in woorden, waar het spreken bet bereikti van zijn doel kon benadeelen, erkennen wij haar niet te meer sl een algemeenen grondtrek van de inborst onzer vaderen, naarmate wg mes tot oen leeftijd van den grooten man terugtreden? Die hulsselgke zin, die gehechtheid aan gade en kroost, welke den Nederlaoder geene vermt ken booger doet stellen dan het stil genoegen van den familiekring, zijn 1 niet afspiegelingen van zijne eigene geaardheid Is het niet zijne wéét, gadelooze standvastigheidwelke wjj wedervinden io den onwrikbare moeddie ons den heiligen strijd voor .de vrijheid tachtig jaren deed vei! duren? Is het niet zijn ootmoedig geduld, hetwelk ons daarbij, tl midden der grievendste rampen, -het oog vertrouwend op God deed vesii gen?Is het niet, eindelijk, dat godsdienstig gevoel, hetwelk nog z(jn veege lippen uitspraken en waarmede hij, toen aan zijn heldenleven l martelkroon werd opgedrukt, hgc heil van Nederland met dat zijner zie in een laatst gebed vereenigde is het niet datzelfde godsdienstig g voelwat ook nog heden den Nederlander (zonder onderscheid van gezim beid), van eiken voorspoed, hem geschonken, de eere aan God doet to brengen? Wat hem schier onophoudelijk zooveel lijden doet verzachten herstellen, zóó vele instellingen van liefdadigheid doet stichten en ondt houcen, als, in evenredigheid van den omvang zijner grenzen, bij ges ander volk gevonden worden? Willem I, in éen woord, is niet slechts hl toonbeeld van den waren .held voor alle volken der aarde, hij is evenzet de meest volkomen uitdrukking van het volk, aan welks heil zijne kraebta tot aan zijiien laatsten ademtogt waren toegewijd. Geen wonder alzoo, dat de overweging van dit alles bij eenea verified stelijken Nederlandschen geleerde (den heer Pape te Heusden) meer bs paaldelijk den wensch heeft opgewekt, dat eindelijk eene schuld moge gl kweten worden, welke reeds meer dau derde halve eeuw de Nederlandsen natie drukt. Het bestuur, met dezen wensch bekend gemaakt, en daarin met nil minder belangstelling deelende, heeft tot het beoogd einde de hulp ingfl roepen van het Konlnglijk Nederlandsch Instituut, en hat is aldus dat C ontwerp is tot stand gekomen, op hetwelk wfl ongetwijfeld alleen de au dacht der natie zullen te vestigen hebben, om ons daarbij van hare alg meene medewerking te verzekeren. Ook is de overtuiging, welke het bestuur vermeent hieromtrent te moj» voeden, zoo zeer volledig, dat hetzelve, Wel verre van tot eenig hu'? middel ter uitlokking van eene ruime deelneming toevlugt te nemen, tegendeel verlangt, dat zg ook binnen het bereik bijjve van den ming goede. z, U in at nc dt sa ro (i P' P' vi K< rit »t w m u di v: b; N w dt di te w te ta Ui te pi 3' Z g' va Pi R Is B B y 8; dt H t>' a li K st D H M R hi Tl v< ni Jh R D m G M ie dt he je Ki Ti he Te dit Ki M te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 2