a®. 1813. lbydschb in°. 79. courant. 1.' In MAANDAG, N E 3 J"'». N. D E R L 4 JULIJ. lit AND ujci uc vcruere Denanneiing aier wecien voort ie gaan. net onver» gevolg daarvan zai zijn, dac de afdoening van hec onderwerp niee ,-K„hh.h. Zulks schijnt strooken met de strekking der processen-verbaal van de Kamér, L CYDEN, Uit's GraVeuhage schrijft men van den isten dezer: Zijne Maj. heeft benoemd tot Ridders der orde van den NederlandsChért leeuw, J. R. Lemmers, Burgemeester te Geleen, eil J. F. C. Gericke, op let eiland Java. De Staats-Courant van heden bevat een Koninglijk besluit van i8Jtinij, triarbij bepaald wordt eenige in Limburg bestaande wetten en verordeningen rear als nog in stand te houden. De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, in bare zitting van heden, lire werkzaamheden hervat, en de ontwerpen van wet omvangen en aan jtue afdeellngen verzonden, welke door de Tweede Kamer in den laatsten {jjd zijn aangenomen. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van gisteren lijn ingekomen de twee volgende missives van Zijne Exc. den Minister van {lunenlandsche Zaken, in dato %p en 30 Junij: De Regering heeft inzage genomen van de nadere processen-verbaal der lectlën op het ontwerp van wet omtrent eene geldleening, verlangd tot den aanleg van een ijzeren spoorweg in Limburg. Zij beschouwt het tot stand brengen van dien weg niet alleen met het oog op de belangen van het Hertogdom, maar almede met eene blik op de algemeene commerciële be. langen van het Koningrijk, van groot gewigt. De daartegen geopperde be. denkingen schijnen haar toe, in geenen deele op te wegen tegen de aan. lienlijite voordeelen, welke er tegen over staan. Het zou te betreuren Zijn, vanneer |de zucht tot bezuiniging zoo ver werd gedreven, dat zelfs eene ongewisse mogelijkheid van bijdragen uit de schatkist, nuttige, de nQvér- leid bevorderende werken steeds moest doen achterwege blijven. Wanneer wij onze middelen van vervoer niet zoodanig door de kunst verbeteren, dit er eene voordeelige concurrentie met nabuursteden kan plaats viodën, dan moet 's Lands welvaren naar verhouding verachteren. De bijzondere en llgemeene voordeelen der hier bedoelde onderneming zouden gereedelqkó lij gelegenheid der openbare beraadslagingen, meer in het breede zich one. wikkelen. Dan vermits op eene afdoende wijze uit de nadere processen, verbaal blijkt, dat de groote meerderheid der leden van de Tweede Kamer, althans op dit oogenblik, zich volstrekt niet met het aangeboden ontwerp, ton vereenigen, zoo moet eene discussie en stemming, in de gegeven om. itandigbeden, niet alleen als noodeloos, maar als der zake nadeeling wor den beschonwd. De Regering acht 'zich dus, haars ondanks, genoopt om het ontwerp voorloopig aan te houden, en zal in overweging nemen op loedanige wijze het onderwerp in eene volgende zitting ter tafel van Hun Ed. Mog. dient te worden gebragt. Het onderzoek der ontwerpen van wet betrekkelijk de zamenstelling der Provinciale Staten, en de regeling van het stem- en kiesregt In de steden en ten platten lande, heeft tot de uitkomst geleid, dat het advies der Staten vm onderscheiden gewesten op eenige punten zal moeten gevraagd worden, alvorens met de verdere behandeling dier wetten voort te gaan. Het onver, mkitliik jte meer in de; gebeel te ofschoon de Regering eene meer onmiddellijke afdoening verkieslijker had gevonden. Inmiddels zou het nu alle doel missen, om, in afwachting der berigtiog van de Provinciale Staten, de processen-verbaal te beantwoorden, De Regering moet zich op dit oogenblik bepalen tot de mededeeling der vragen, welke ter beantwoording aan de Staten zullen worden verzonden. Zij zal zich voorts bevlijtigen om deze belangtijke aangelegenheid zoo spoedig in eene volgende zitting ter tafel te brengen, alsj de 'thans, In overeenstemming met het door U Ed. Mog. geuit verlangen, ingeslagen weg dit mogelijk zal maken. Wordt besloten deze missives, met de daarin aangehaalde stukken te doen drukken en ronddeelen, In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van heden, is ingekomen eene missive van Zijne Exc. den Minister van Buitenlandsche Zaken,die daarbij toezendt de algemeene tabellen van den Belgischen handel in 1839, welke de Belgische Regering aan de Kamer aanbiedt.Plaatsing In de boekerij. De beraadslagingen worden voortgezet over het ontwerp van wet nopens Jen inkotp en de aflossing van schuld over 184a. De heer Rjckcvorssel houdt de nakoming der aangegane verblndtenissen met de schuldeischers van het voormalige syndicaat voor hoogst wenschelijk, maar vreest, dat de middelen, welke tot dat einde worden voorgedragen niet voldoende zullen wezen. Hij meent, dat er over het dienstjaar 1841 een niet onbelangrijk te kort zal bestaan, en dat de voor handen middelen tot bestrijding van dat te kort moeten worden aangewend. De heer Frets verklaart zich voor het ontwerp. Hij maakt staat op de gedane beloften des Ministers, dat de middelen tot aflossing zullen voor handen zijn. De heer Luzac meent, dat het regtvaardig, billijk en raadzaam is, om den voorgestelden maatregel aan te nemen. Hij treedt in eene geschiedkun dige beschouwing van al hetgeen er nopens de schulden van het syndicaat is voorgevallen, en leidt daaruit af, dat er allezids de verpligting bestaat, om jaarlijks tot aflossingen over te gaan. Hij doet zien dat de Vertegen woordiging jaarlijks hare goedkeuring aan eene aflossing gehecht heeft. Na al hetgeen er ten deze is voorgevallen, is het onmogelijk in 1842 vol te houden, dat aan de bepalingen, waarop de geldleeningen In dat tijd gesloten zijngeen gevolg behoeft te worden gegeven. De overneming van de zaken van het syndicaat kan den Staat niet ontheffen, aan de verpligtingen te vol doen, welke denzelven waren opgelegd. De schuld dier instelling was ten laste van het Vaderland daargesteld, Slechts de administratie van dat ligchaam li geëindigd. Ten betooge der billijkheid van de aflossing, brengt de rede. atar bij, dat er in der tjjd kunstenarijen gepleegd zijn, om de administratien van Godshuizen, enz. over te halen, de Schuldbrieven van het syndicaat over te nemen. Hij beschouwt het eene onmogelijkheid, om de som, die men jaarlijks tot aflossing van schulden wil bestemmen, ponds pondsgewijs over alle schulden van den Staat om te slaan. Hij houdt den maatregel voor noodzakelijk, tot instandhouding van het crediet, waaronder hij de goede trouw verstaat. Hij meent, dat men niet uit het oog moet verliezen, dat het land vooral door den koophandel en het crediet moet bestaan, en dat de producten van den grond door den handel moeten worden afgevoerd. Hij betreurt het, dat er bij de gebrekkige herziening der grondwet geene bepa. lingen in dezelve zijn opgenomen, om het crediet oog op steviger grondtls. gen te vestigen. Hij betoogt, dat de Staten van Europa het grootste crediet hebben, welke, ook zelfs in de kommervolste omstandigheden, de belangen hunner schuldeischers niet uit het oog verliezen. De redenaar herinnen, dac de Kamer reeds bij de vastgestelde tweejarige staatsbegrooting op de ver mindering dezer schulden heeft gerekend.— Wat aangaat de middelen, om in de voorgestelde aflossing te voorzien, vertrouwt hij op de verklaring des Ministers, dat die middelen voor handen zullen wezen. Wanneer men dac vertrouwen in de woorden des Ministers niet mogt stellen, dan begrijpt hti niet, wat de in de gronwet opgenotnene ministeriële verantwoordelijkheid beteekenr. Hij begrijpt het niet, hoe men thans zwarigheid maken kan, out eenige duizende guldens voor aflossing van schulden te besteden, terwijl men ten vorigen jare 13 millioenen voor oorlog heeft toegestaan. Daar ware -hen mogelfjk geweest, om aan zoo vele noodelooze uitgaven paal en perk testellen. Wanneer men bezuinigingen invoert op uitgaven, die algemeen worden afgekeurddan zal de populariteit der Regering worden bevorderd. Ten slotte meent de spreker, dat het verwijt, dat er bijna niets goeds bij, de wetgeving tot stand kan komen, niet alleen door de Regering moet worden gedragen. Dat verwijt rust ook voor een groot deel op deze vergade ring. Het hangt van haar af, hare werkzaamheden zoodanig in te rigten, dat er wezenlijk Iets goeds tot stand te brengen zij. Het is met leedwezen, dat hij, bij de behandeling van het reglement van orde der Kamer ontwaard heeft, dat de meerderheid den daartoe leidenden weg gemeend heeft niet te moeten inslaan. De heer FerWej-Mejan aeenr, dac bier geene stellige verbindtenis bestaat, om eene jaarlijksche aflossing, en wel voor het voorgestelde bedrag te doen plaats hebben. Maar hij deinst voor de gevolgen eener verwerping van het voorstel terug. 'Het nationaal crediet zon daardoor een groot en gewigcig nadeel kunnen lijden. Hij ontveinst het niet, dat er vele bezwaren tegen hec ontwerp bestaan, en dat er daardoor verwachtingen verlevendigd en versterkt worden, waaraan in de toekomst niet zou kunnen beantwoord. Hij hoopt, dat er nimmer méér eene wee zal wórden voorgesteld, waarbij hij zich in den moegelijken tweestrijd geplaatsc ziet, tusschen de belangen der schatkisc op het tegenwoordig oogenblik, en de belangen van hec crediet voor hec vervolg. De heer Tromp meent, dat er geene verpligting tot jaarlijksche aflossing dezer schulden bestaat. Hij wederlege vele der gronden, die ten voordeele der verpligting door den heer Luzac zijn aangevoerd. Hij bestrijdc hec denk. beeld, dac de Kamer willens en wecena in die jaarlijksche aflossing fzou hebben toegestemd, en roept in hec geheugen, dat men van het syndi. caat nooic eenige voldoende inlichting kon bekomen. De verschillende admi. nistraciën, welke in der tijd de schuldbrieven van hec syndicaat hebben aan. genomen, hebben Zich daardoor groot voordeel verschaft. Hü vindt hec lof felijk, bet crediet te handhaven, maar jaagt geen crediet na, hecwelk slechts door groote opofferingen is In stand te houden, en waarvan de bictersce armoede hec gevolg zal moeten zijn. Zijns inziens bestaat er geene moge. ijjkheld, om thans tot eenige aflossing over te gaan. De heer de Man heefc nog kortelqk zijn gevoelen tegen het ontwerp toe gelicht, en den heer Luzat beantwoord. De heer Luyben komt op tegen het zijdelings verwijt door den heer Luzac «Ra.i evaalf millioenen voor oorlog hebben toegestaan. Daar deze spreker tot dezen behoort beert, acht mj zitu .erpugi ic te geven, dat men de 14 millioenen heeft toegestaan, omdat men meende, dat hec Departement van Oorlog hec beste in staat was, om de behoeften van het krijgswezen te beoordeelen. De leden zijn daarbij van het stelsel uitgegaan: salus publico, suprtma lex. Hij eerbiedigt gaarne ieders gevoelen, maar meent regc te hebben te vorderen, dac een ander ook hec zijne eer biedige. De heer Corver-Hooft doet opnierkeh, dat het stellige formulier der wet ten, hetwelk in art. 121 der grondwet is voorgeschreven, bij de onderhavige voordrage niet Is in acht genomen. De heer Kniphorst ondersteunt dit bezwaar, (Aan hec einde der discuasie, heeft de Voorzitter medegedeeld, dat de Minister de voordrage overeenkomstig het bedoelde art. gewijzigd had. De Minister heeft, in zijne rede, tót zijne regtvaardiging bijgehragt, dat de wetten nopens hetzelfde onderwerp, die in de laatste jaren door de dne lakken van wetgeving waren aangenomen, hetzelfde gebrek hadden). Zijne Exc de Minister Van Financiën verklaarc, dat hein heden de aan. gename laak is voorbehouden, een ontwerp te mogen verdedigen, waarbij de «chulden van den Staat verminderd worden, en de iast welke op denzel ven rust, wordt ingekrompen. Zijne Exc. herinnert al hetgeen er sinds 1840 nopens de aflossing der schulden van het syndicaat is voorgevallen. Reeds door zijn arabisvoorgaiiger is in der tijd breedvoerig aangetoond dat zelfs dan wanneer er geene wettelijke verpligting, tot aflossing dezer schulden, bestond; het belang van deh Staat vorderde, daarmede op den eens inge slagen weg voort te gaan. Bij transactie werd destijds vastgesteld, dai er slechts 5 tonnen gouds zouden worden afgelost. Nadat dit nu reeds sinds de twee vorige jaren het geval geweest is, had Zijne Exc. zich gevleid, dac dit wets-ontwerp aan geene verdere tegenspraak zou zijn blootgesteld geweest. Zijne Exc. erkent, dat deze aflossing niet mee zoo vele woorden bij de wet is vastgesteld, maar het was aan de zorg der uitvoerende magt overgelaten, om de voorwaarden der geldieening te regelen.Ten aan. zien der 4^pCt. schuldbrieven, is er in het berigt der Negotiatie stellig gezegd, dat er jaarlijks eene amortisatie zou plaats hebben. Bij de wet, tot opheffing van het syndicaat, werd vastgesteld, dat men de regten en verpligtingen zou vervullen, welke uit de wetten nopens die instelling mogced voorcvloejjen. Een der gevolgen van die wetten was de vervuiling der voorwaarden welke door de uitvoerende magt gesteld zijn. Na de op. heffing van het syndicaat, is er reeds eene wet tot aflossing en inkoop van schuld tot stand gebragt. De Amortisatie der schuld heeft een tweeledig doel: i°. om den rentenlasc te verminderen, en 2°. om het staatscrediec op te beuren en te handhaven. Men heefc hec voordeeliger geacht de 5 pCt. schulden te amortiseren, doch de 5 pGt. van het tweede grootboek behoeven geene opbeuring: zij staan boven pari, en men zou de houders mee derzelver aflossing geene dienst bewijzen. Het ia eene volstrekte on mogelijkheid, de aflossing der 5pCt. bjj gedeelten te doen pisats hebben. Tot dac einde zou er een algemeene maatregel moeten genomen worden. Zijne Exc. meent, dat het belang der Regering vordert, de 4} pCc. zoo na mogelijk tot pari te brengen. Wanneer men telken jare over derzelve-r aflossing redetwist. Hij gelooft niet, dat het belang van den Staat vordert, dat men telkens twijfel oppert, of er aan de engagementen met de schuld eischers van het Rijk op de meest ruime wijze zal worden voldaan. Hg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 1