A". 1843. leydsche N°. 7-1. COUR A N T, T n_ tt/jl A (ic.)]r«s4l faV JA^MU WOENSDAG, aa J U NIJ» KENNISGEVING. S C 11 U T T E R JJ. Öurgemefstpr en Wethoudfrs der Stad Lrvden 'brengén bij deze, ter kermis Van de belanghebbenden, dat de alphabetisclie naamlyst vail alle de personen, dieover eenkomstig de wet van den n. April 1827, aan de loting voor de dienst der Sehuuery moeten deel nemen, ter visie van een* iegelijk zal liggen ter Secretary dezer Stad, van den 20. tot den 28. Junij aanstaande (de Zondag uitgezonderd) *s morgens van 10 tot •jfnaroiddags ten 1 ureen dat de loting voor de eerste klasse of de geborenen in hec jaar 1817, zal plaats hebben op de Groote Pers van het Raaohuis, en wel; Op Woensdag den 29. Junij 1842, *s Morgens ten 9 ure. Wordende de zoodanigen, welke na de laatst voorgaande inschrijving zich hier ter Stede met de woon nebben gevestigd, tot eene na-loting opgeroepen, mede Op Woensdag den 29 Junij aanstaande *s Namiddags ten 1 ure. Zullende ieder ingeschrevene by een biljet worden opgeroepen, om tot de loting ter voorschrevene plaatse op te komenop den dag en het uur in deze Kennisgeving uitge druktterwijl de zoodanigen, die verhinderd mogren worden zelve tot de loting op te komen, zich door een* gemagtTgdpu kunnen doen vertegenwoordigen; of geengemagtigde comparerende, zal de loting geschieden door een der Leden van de Commissie uit het piaaiselyk Bestuur. Wordende de belanghebbenden tevens verwittigddat by de ge noemde loting aaiiteekenitig zal wórden gehouden van de redenen tot vrijstelling, die de ingeschrevenen vermèenenkraclUèill'hét 3e. art. der wet, te kunnen aanvoeren; waarom het voor hen, die zoodanige redenen tot vrijstelling mcenen te hebben, van belang is, door personele opkomstof bij volstrekte beletselendoor het zenden van een'met hunne oHStandigneden wel bekenden gemagtigden, de loting niet te verzuimen. Eu wordt eindelijk' den "belanghebbenden bennelyk gemaakt, dat de vrijstellingen, by de wet toegekend, zijn de navolgende.: i®. Die met ziekte of gebrékéii zijn behebtWélke hen tot den Wapenhandel voor het tegenwoordig oogenbliltof wel geheel ongeschikt maken. aVDie kleiner zijn "dan eene Nederlandsche el; en yyf honderd zeventig streepen. .3°. Dc Geestelijken van alle Gezindheden, zoo lang zij niet van stand veranderen. 4,3. De Professoren eii Lectoren aan de Hoogesch'olénaan de Athenaea en de Séminariën. 5°, De Studenten in de Godgeleerdheid. 6n. Die den rang van Officiër iii dicust van den Staat, te lande of ter zee hebben be kleeden door eervol ontslag de dienstt verlaten bebben of gepensioneerd zynzoo 'lang zij niet in eenen gtlyken of hoogeren rang by de Schutterijen kunnen worden aangesteld. 7% Die, wegeris verandering van woonplaats, éet^yol uit de Schuttery zyn ontslagen in den rang van Officier, voor zoo verre zij in hunnen vorigën óf in eenen hoo. geren' rang niet weder kimhèn wörïéji aangesteld. Die; in Militaire drenst ter- zee-of te lande zyn waardoor alleen Worden bedoeld zij, die na de inschryving. in militairen dienst zyn getreden, als: rustende op mili tairen zoo lang zij in dienst zijn, en dus niet voor ingezetehen eéner bepaalde Gemeente kunnen gehouden wordende verpHgting niet, om zich tedoen inschryven. g*. Dc broeder van hem, dié in petsoon voor zich Zelven bij dé Schuttefy dient; met dien verstande, dat van een gelyk getal broeders altijd.de helft en van een ongelijk getal, sléchts de kleinste helft tobden dienst zal worden geroepen^trekkende deze bepaling zich echter niet uit tot zoodanige broedersdieom welke reden ook, niet meer bij hunne puders inwonen. Terwijl voorts in tyd van vrede vkn de active dienst tevens worden vrijgesteld, met de bepaling nogtans dat zij tot de werkelyké dienst dadelijk kunnen worden opgeroepen, indien de redenen van vrijstelling ophóuden, waarom zy op de alge* nmene^ en^ bijzondere rol tevens geplaatst, doch by de preserve zoo lang in dienst io°. Zij, die tot de dienst'der nacht- of brandwachtenen tot die der brandspuiten zyn aangesteld, zoo langszij met die werkzaamheden zyn-belast. - li». Lyl- en huisbediendenvoor welke als dienstboden de personele belasting wordt betaald; waaronder echter niet zullen worden verstaanwerkboden of zoodanige bedienden, die ter uitoefening van iemands beroep of bedrijf zijn benoodigden 12°. Zij, die voortdurend uit armen-kassen bedeeldof in de armcn-gestichten opge voed of onderhouden wórden. En zullen dien ten gevolge, degenen, welke op vrystelling, uit hoofde eener der bo vengemelde redenenaanspraak mogten vermeenen te kunnen makenzoo wel als zydie zich in de dienst willen doen vervangen, de bewijzen, daartoe vereischt, moeten overleg gen, en in bet laatste geval;, de personen, met welke zij van Nummer willen verwisselen, kenbaar moeten maken aan de Commissie, op Donderdag den 7. July aanstaande, des morgeps tusschen 10 en 1 ure, op het Raadhuis, teil einde daarvan de noodige aanteeke- ning tè doen, voor zoo veel zulks bij de loting niet mogt zijn geschied, zullende op de reclames zoo wel als over de goed- of afkeuring der personen, door welke men zich ve/langt te doen vervangen, nader door de Commissie van onderzoek uitspraak wor den gedaan. Aldus gedaan en gepubliceerd, by H, H. Burgemeester en Wethouders der Stad Leydén op den 20. Juny 1842. J. G. de ME Y. Ter ordonnantie van dezelve v. PUTTKAMMER. "NEDERLANDEN. Leyden, 21 Junü. Naar aanleiding van het door ons gezegde in ons vorig nomtner, komen terug op hetgeen de Ministers van Financiën en Justitie in de zitting van fan iSden gesproken hebben: Zijne Exc. de Minister van Financiën acht zich verpligt, de meening dér Regering no pens dit oiywerp, en de beginselen, die zij daarby in het oog gehouden heeft, nog nader te^ ontwikkelen. Zy verlangt, dat daardoor een einde gemaakt worde aan het door som- tïrigen verdedigde gevoelen, dat de Regering geheel onverpligt zou wezen, pensioenen te yerleenenwanneer de staat der schatkist dit niet gedoogen mogt. Zijne Exc. betoogt net noodzakelijke, in het belang van den Staat, dat de pensioenen niet langer ais onver- pligte uitgaven worden beschouwd; het zijn geene aalmoezen, die aan de ambtenaren gegeven worden; het is het nut en het belang van den Staat, dat hy op het oog had. Zyne Exc. doet de billijke aanspraak zien, die de ambtenaren op pensioen hebben, ont wikkelt nader zijne meening, dat trouwe en yverige arbeid, het goed dienen van den Staat tfl dit by eene meest karige geldelijke belooningwel eenig regt op ondersteuning geeft. Hunne bezoldiging is meerendeels te gering, dan dat zy daartoe niet verpligt zij. Zijpe ïxc geeft te kennendat men er niet op uit isom bet getal posten te vermeerderen. Wannéér dezelve maar eenigzins onvervuld kunnen blijven, dan geschiedt zulks. Vele personen, die eenige aanspraak konden maken om betrekkingen te vervullen (waaronder zich kvinden vele lieden, die op de eerste roepstem des Konings volijverig te wapen snelden,) gorden niet geplaatst, omdat, naar men meent, de uitgaven niet verhoogd kunnen worden, wet geheele pntwerp berust op het belang van den Staat, dat hij ijverige, bekwame, ïtouwe en eerlijke dienaren hebbe; dat de ambtenaren zelve eene ongevoelige bijdrage roi^en, oin, bij het verkrij'gcn van ontslag, om welke reden ook, eenige ondersteuning Wfhet daargesteldé fouds te kunnen verkrygen. Zyne Exc. meent, dat de meeste amb- tfWenwanneer er geene inkorting op hunne tractementen enz. plaats vondin gebreke 'o^en blijven, de premien bij eene levensverzekeringmaatschappij te voldoen; dat mwan de polissen zouden vervallen en het toekomstigs geruste lot verloopen. Wat het onRehaalde voormeld van Frankryk en Engeland aangaat, daar gebeurt hetzelfde als hier Je lande. Daar wrrdt het pensioenfonds uit bijdragen uit de schatkist en van de ambte- I n ondersteund. In Frankrijk wordt er echter niet alleen pensioen verleend, maar daar pestaat ook voor den getrouwen ambtenaar de zekerheiddat er na zijn overlijden aan W weduwe en weezen pensioen zal worden toegekend. Zyne Exc. verklaartdat wanneer eenmaal de behoeften der staatskas mogten verminderen, hij voorde betrekkingen wr ambtenaren zal opkomen, ten einde hun een gerust leven en een* genisten dood te Zyne Exc. toont aan, dat ér, nopens het bestaande pensioenfondsde meest volledige Inlichtingen zrin gegeven, en dat het bezwaar, hetwelk uit de overname van at fonds zal voortvloeijenniet zoo overwigtig zal zynom allenwat dat fonds vfttr 1,1 een* onzt*ercn toestand te laten. Wat de ongeschondene handhaving van eens ™re*ene /"«Rten be/«Jt., laai Zyne Exc. de verdediging van dit punt aan zyn* autbtge- «ott voor de Justitie övtr. Zijne Exc. de Minister van Justitie vangt aan met te kcflnen te geven, dat hij niet voornemene was geweest het woord te vragen, zelfs niet nadat de geëerde leden uit U recht en Ovcrisscl in beschouwingen getreden waren ov'er de regtsbeginselenwelke met dit wetsontwerp in een onmiddellijk verband staan. Zijne Exc. vat echter thans her woord op, nadat zijn ambrgenoot van Financiën het wenschelyk had geoordeeld, dat bij (de spreker) nopens het'regtsbeginselhet woord zou voeren. Zyne Exc. zegt verantwoording schuldig te zijn, waarom hij het stilzwijgen had wensrben te bewaren. Een der eers e sprekers bij deze beraadslagingen, het geëerde lid uit Gelderland, licefi namelijk verklaard, dat hij zoodanig stellig van de gegrondheid zijner mecning overtuigd was, dat hy alle verdere discussie overbodig achtte. Daar hec Zijner Exc. voornemen niet is, om noodeloos woorden te verspillen, had hij het over bodig geoordeeldnutteloos het woord te voeren. Daarom had Zijne Exc. den bedoel den spreker niet beantwoord.. Zijne Exc. vleit zich echterdat het bedoelde lid de ge bezigde uitdrukking niet zoodanig gemeend heeft als Zijne Exc. die in het eerste heefp opgevat. De Minister meent toch, dat hy spreekt in eene vergadering van mannen, die voor rede en overfciging vatbaar zijn. Hy huldigt hunne talenten en meent hun dien eer-» bied toe te dragenwaarop zy aanspraak mogen makenmaar hij meent echter te mogeti Vragen, waartoe het dienen zou eene discussie voor het volk van Nederland in het open baar te voerenwanneer dezelve geen plaats vond met het doel om zich te overtuigen. Hy eerbiedigt ieders gevoelenmaar men zal het hem niet ten kwade kunnen duiden dat hy zich niet als een eenvoudig tooneelspeler wenscht te doen beschouwen. Wat aangaat het artikeldat by het geëerde lid en ook bij anderen grooten tegenstand ondervondnamelijk art. 31by hetzelve wordt van verkregene regten van ambtenaren gesproken. De regten worden bij dat artikel geëerbiedigd. Een der sprekers meende, dat er geene bepalingen in de wet noodig waren om de bestaande regten te handhaven. Tot zekere hoogte is de Minister het met dien spreker eens, dat verkregene regten, ook zonder het vaststellen van dat beginsel in deze wet, moeten worden geëerbiedigd. Maar dit neemt niet weg, dat het noodig geacht kan worden, die bepaling daarin op te nemen. Zijne Exc. meent, dat, zoodra de wetgever handelt over hetgeen reeds in wer king is, hij zich niet bloot bepalen mag om voor de toekomst zorg te dragen, maar het ook doelmatig is, verkregene regten bepaaldelyk in de wet te vermelden. Uit een aan tal wettenvroeger vastgesteldzou het ten duidelijkste blijkendat men dien weg steeds bewandeld heeft. Het komt Zyne Exc. voor, dat het geene gelukkige oppositie is, een belangrijk wetsontwerp af te stemmen en met zoo veel aandrang te bestryden, omdat het een principe behelst, waarvan de gegrondheid algemeen erkend en gehuldigd wordt. Hier, waar het de gewigtigste belangen der schatkist geldt, zou de voordragt toch wel niet afgestemd kunnen worden, omdat die, al was het dan ook overtollig, een billijk regtsbeginsel zou inhouden. Men vreest, dat by het behoud van dat artikei daar aan eene uitlegging zou kunnen worden gegeven, die de Regering te ver zou heen leiden. Zijne Exc. noemt die vrees ongegrond. Zij wettigt juist het opnemen der voorgestelde bepaling in de wet, en een der sprekers, die de voordragt bestreden heeft, acht het zelfs overbodig te bepalen, wat onder verkregene regten moet worden verstaan, daar dit als van zelve sprak. Indien de woorden dan zoo duidelyk en zeker zijnwat beduidt dan dé tegenstand tegen dit artikel; welk gevaar bestaat er hetzelve te behouden? Het is alsdan onverschilligof de bedoelde woorden al dan niet in het ontwerp voorkomen. De Regering is het overigens eens, dat uitzigten van ambtenaren op pensioen of ondersteu ning geen regt daarstellen, en het is dan ook uit dien hoofde dat zy in den loop der Behandeling van dit wetsontwerp teruggekomen is op woorden, waaruit zou zyn af te leiden geweest, dat uitzigt eenige aanspraak had, en dat men nu alleen van regten spreekt. En welk woord kon er gebezigd wordendat een meer bepaald en zeker denk* Beeld uitdrukte dan dat van regten? Spreekt men van de uitlegging aan art. 31 te geven, dan zal Zyne Exc. zich wel wachtenhet gevoelen te omhelzen van hen die onder de woorden verkregene regten gemeend hebben, dat dit regten eener gezindheid zou kunnen betreffen. Hij kent alleen' die van personen of corporatiën, voor zoo verre deze wet betreft. De regtsgeleerde raadslieden der Regering zullen aan die woorden die uitlegging Een der sprekers vreest, dat de regterlyke ambtenaren, ten gevolge van dit wetsont werp in een' verkeerden toestand zuilen geplaatst worden. Hy meende dat regterlyke ambtenaren niet ontheven kunnen worden van verpligtingen, die op ambtenaren in het algemeen rusten, Hec wasv.op dien grond, dat men de verwerping der wet voor de reg terlyke ambtenaren als nuttig beschouwde. Zijne Exc, vraagt echter op zyne beurt, dar wanneer de voordragt wordt aangenomen, waarom de regterlijke ambtenaar dan niet zou kunnen exercereneen regt, hetwelk aan alle ambtenaren in het algemeen bij de wet wordt toegekend? Wanneer toch verkregene regten worden geëerbiedigd, waarom zou het dan den regterlijken ambtenaar niet vrijstaan daarvan ook te jouisseren? Zijne Exc. acht zich verpligt te doen opmerken, dat het voor de administratie der justitie van het grootste belang is, het geval| te voorkomen, dat zich maar al te dikwerf opdoet, dat eenig regterlijk persoon geen afstand zyner betTekking wenscht te doen (alhoe wel hij daartoe geheel ongeschikt mogt geworden)indien hem geen pensioen wordt toe gekend. Ook die tweestryd moet in het vervolg ophouden. Zonder behoorlijke Wet op pensioenen, bevindt de Regering zich ten opzigte der ambtenaren dagelijks in den moeijelijk- sten strijd. Zij ziet zich genoodzaakt dén ambtenaar tot den bedelstaf te zien bren gen, of in de hoop te leven, dat zftn laatste unr weldra moge geslagen zijn. Zulk een toestand komt weinig -met het welgeplaatst menschelyk hart overeen. De wetgever moet de Regering dien strijd die moeijlijke keuze besparen. De aanhangige wet is alzoo van het hoogste belang voor dén Staat. By goedkeuring derzelve, zal er geen onaangenaam gevoel bij iemand kunnen ontstaan. Het onaangename gevoel, dat men gemeend heeft dat de woorden pensioenen en gepensioneerden bij de contribuabelcn verwekte, behoeft geen der leden af te schrikken, pui dè voordragt goed te keuren. De wet is in het Èelang der contribuabelen en [van de schatkist; jüis't de onzekere staat van zaken, die thans wordt waargenomen', is nadeelig voor den lande. Het komt Zijne Exc. voor, dat de verwerping van dit wetsontwerp tegen de belangen der contribuabelen zou aaty- druischen. De heer Luzac erkent al het moeyelijke van het onderwerp, en geeft toe, dat de Regering op den goeden weg is, om dc pensioenen bij de wet vast te stéllen, doch meent dat er aan de aangebodene voordragt nog veel ontbreekt. Het zou hem voorzigfig toegeschenen zijn, dat het woord vrachtgelden geheel uit de wet ware gelaten; men heeft te wiange vruchten van dien boom geplukt, om dezelve langer te laten bestaan. Ook bjf had het wenschelijk geoordeeld, dat thans te gelijker tijd, bij afzonderleijke wetten, de overige pensioenen waren geregeld. Hij oordeelt dat aan art. 58 der grondwet zoodanige uillegging gegeven moet worden, dat de termen, die er tot het verleenen van militaire pensioenen kunnen bestaanbij de wet moeten worden vastgestelden dat de Koning verpligt is, zich aan die termen te houden. Hy ziet er niet het minste bezwaar in, dat ook de kerkelijke pensioenen het onderwerp eener wet uitmaken. Hii verlangt zelfs dat de Indische pensioenen onder de vast te stellen wetten nopens dit onderwerp zullen worden begrepen. Hij vertrouwt, dat de Kamer de voor te stellen billijke en regtvaardige maatregelen te dien aanzien zal bekrachtigen. Hy beschouwt dit laatste vooral daartoe noodzakelijk omdathoe booger de koloniale uitgaven zijnhoe minder het wezenlyk batig slot zal bedragen. Zijns inziens sterat de wet op geen beginsel, en is de maatregel onvoldoendeomdat er voor de weduwe en weezen van den overleden ambtenaar niet gezorg wordt. De maatregel is onereus voor de ambtenaren zelven, omdat zij, voor minder geld zich een beter lot kunnen verzekeren. Dezelve is niet regtvaardig, omdat ér eene ongelijkheid zou ontstaan tusschen hen die vroeger reeds ico pCt. gegeven hebben en de ambtenaren die voortaan slechts 50 pCt. zouden verstrekken. Het is gevaarlijk, bijzondere fondsen en bezittingen, zonder derzclver toestand te kennen, door den Staat te doen overnemen. De maatregel is onnoodigook voor de ambienaren zelven. Men zou hun de beslissing kunnen laten, of zij al dan niet aan het pensioenfonds zouden willen deel nemen. Zij die de voorkeur gaven, om zich bij maatschappijen te doen inschrijven, zouden veipligt kunnen worden de Regering aan te toonendat zij de premien voldaan hadden. De maatschappijen konden onder de verpligting gebragt wordenzoo die nift reeds op haar rust, om een der! der kapitalen op het grootboek te doen inschrijven. Dit zou het voordeel opleveren, dat de Staat zich met het pensioneren bijkans niet bad ie bemocijen en de ambtenaren zouden voor eene mindere som voor den ouden dag gewaar borgd zyn. Sprtker neeft ook eenige bedenkingen tegen sommige artikelen van hec ontwerp. Zoo vindt hy liet onregtvaardigdat het pensioen vervallen zou, wanneer de' gep'ensioiieetde tot eene iiifamerende straf veroordeeld wordt. Hy meent, dat daardoor het huishouden van den eroordeeldc zal boetendat intusschen reeds genoeg te lyden heeftdar hierdoor aan de gelijkheid van alle Nederlanders voor de wet wordt te kort gedaan, omdat twee personen, die dezelfde misdaad mogten hebben begaan, ongelijk gestraft worden, wanneer een hunner een ambtenaar is, die alsdan de verbeurd verklaring v: 11 "zijn pensioen zal beloopen. Dat voorstel strijdt met het regtsbeginsel dat ten aan zien van luui die zijne straf ondergaan heeft, alles vergeten zal zyn. Hij oordeelt dat deze bepaling ugen de byzondere regden van het regt strijdt, Hy stemt tegen de wet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 1