A°. 1842. LEYDSC 11 E IV. T2. C O IJ II A N T. s* VRIJDAG, 17 Ji'NIJ. KENNISGEVING. Burgemeester en Wethouders der Stad Lèyden, gelee hebbende op de circu laire missive, van mijnheer den Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holland, van den 2j, Augustus 1831, Proyincical Blad N°. 110,) herinneren bij dezen elk en een ie-ei ijk dat Z. M. de Koning, bij besluit van den 1 Augustus bevorens, N'. 72, bepaald heb bende, dat de dankdag of godsdienstige viering der overwinning van Waterloovoortaan alt yd op den derden Zondag der maand Junij van ieder jaai zal plaats hebben, dezelve alzoo ditmaal op Zondag den 19 dezer maand Godsdienstig zal worden gevierd. Aldus gedaan en afgelezen by H. H. Burgemeester en Wethouder.'-, der stad Leyden, op den 13. Junij 184a. J. G, DE M E V. Ter ordonnantie van dezelve, v. PUTT KA MM ER. KENNISGEVING. Burgemeestbr en Wethouders df.r Stad Levden, ontvangen hebbendeeene circu laire aanschrijving van Mynheer den Staatsraad Gouverneur van Zuid-Hollandin dato 32 Februari/ jlFrovinciaalblad N°. 25), houdende, om, door het aansporen der Inge zetenen tot milddadigheid, zoo veel mogelijk mede te werken tot het wel doen slagen der jaarlijksche Collecte, welke, ten gevolge van Zijner Majs. dispositie, van den 16 Novem ber 1820, N*. 81door de Dist riet s-Commissie tot aanmoediging en ondersteuning van den Gevrapenden Dienst in de Nederlanden zal worden gehoudenbrengen bij deze ter ken» nisse van de Ingezetenen dezer Stad', dat, ingevolge het verlangen van gemelde Commissie, de genoemde Collecte zal geschieden, door daartoe gekwalificeerde personen, in geslotene bussen, op Maandag cn Dingsdagdie zijn den oo en 21 Junij aanstaandeaanvan gende *smorgens ten g ureaan de huizen der Ingezetenen, die verzocht worden op de uitreiking hunner liefdegiften orde te stellen. Burgemeester en Wethouders, gaarne voldoende aan het verlangen in gemelde circulaire vervat, noodigen by dezen uit de In gezetenen dezer Stad, om, volgens hunne bekende liefdadigheid, ook in deze Collecte rijkelijk van'fret hunne bij te dragen, en mecnen hierop bijzonder te mogen aandringen, uit hoofde eeene milde bijdrage voor deze Instelling hoogst belangrijk is. De opbrengst derzelve immers strekt eerst en vooral ter ondersteuning van de zoodanigendie in vroegere ■oorlogen verminkt zijn terwijl het overschietende ten behoeve van de deelgeregtigden na 1813 en voor de slagtoffers uit den strijd tegen oproer en geweld wordt gebruikt. Vermits de uitgaven, zoowel van het primitive fonds, als van dat voor de slagtoffers uit den stry'd Luet Bélgie, door de inkomsten niet meer kunnen worden bestreden, niettegen- staai.de de vele beperkingendie in het opnemen van deelgeregtigden zijn ingevoerdzoo volgt daaruit van zelf, dat het Kapitaal jaarlijks vermindert; weshalve het fonds de milde bijdragen der Ingezetenen bij voortduring dringend blijft behoeven, en Burgemeester en Wethouders zich alzoo, om derzelver bekende liefdadigheid, van den goeden uitslag dezer inzameling verzekerd houden. Aldus gedaan cn gepubliceerd, by H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad ^Leyden, op den 13. Junij 1842. I. G. d e M E Y. Ter ordonnantie van dezelve V. PUTTRAMMER. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen by deze ter kennis der belanghebbenden"dat op "Maandag den 20 Junij aanstaandedes middags ten twaalf ure, op bet.Raadhuis in het openbaar zal plaats'hébben de uitiotlng van zoo vele Obli gatie» der gevestigde schuld, ten Jaste dezer Stad, als het bedrag der voor de.yereff«ning en aflossing dier schuld in dit jaar beschikbare som zal toelaten, alles in overeenstem ming niet-bet daartoe betrekkelijke plan, gearresteerd by den Raad op den 13 Juny 1839 en nader ;gewijzigd op den 9 Maart 1840. Leyden den r5 Junij 1842. Burgemeester en Wét houders voornoemd J. G. DE ME Y. Ter ordonnantie van dezelve, V. PUTTKAMMER. NEDERLANDEN. Leyden» 16 Juny. Uit 's Gravenhage schrijft men van den i5den dezer: De terugkomst van Zijne Maj. den Koning alhier schijnt bepaald te zijo op het laatst dezer week althans niet eerder wordt H. D. op het paleis alhier verwacht. In de zitting van de Tweede Kaamer der Staten-Generaal van heden is ingekomen een verzoekschrift van den heer BlaauwNotaris te Schermerhornover het ontwerp nopens het notariaat, verzending aan de Commissie. De centrale afdeeling heeft verslag gedaan op het ontwerp van wet ten aanzien van de Burgertyke Pensioenen. De beraadslagingen over dat ontwerp zullen worden gehouden na den afloop van die over het nieuwe reglement van orde. De beraadslagingen worden geopend over het ontwerp van wet, betrekkelijk de over brenging der ónder de vroegere wetgeving ingeschreven hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. De heer Schoeneveld vermeent, dat de laatste verandering in art. 8 der voordragt ge maakt, by hem eene zwaarwigtige bedenking heeft doen ontstaan. Hy beschouwt dit art., zoo als hef nu ligt, onnoodig en gevaarlijk en hetzelve behoort weg te vallen. De heer den Tex oordeelt, dat, wanneer er ooit eenig wets-ontwerp met gemeenschap, pelyk overleg is tot -stand gebragt, het dan zeker het onderhavige is. Van Regerings wege is ruimschoots voldaan aan de aanmerkingenin de afdeelingen gemaakt. Hij deelt de aanmerking, tegen art..8 gemaakt, in geenen deele. Spreker gaat van het stelsel uit, waarop deze wet berust. Het geldt daarby niet nieuwe inschrijvingenmaar het behoud van bestaande inschrijvingen en derzelver overbrenging in de nieuwe registers. Dus te regt heeft in art. 8 de verwijzing naar art. 4 plaats. De Regering heeft juist aange wezen naar welke wetsbepaling de inschrijvingen moeten worden beoordeeld. Zyne Exc. de Minister van JustitieHet strekt mij tot eenen aangenamen pligt U Ed.. Mog.namens de Regering, bij gelegenheid dezer discussie eenen dubbelen dank te betuigenen welin de eerste plaats daarvoordat U Ed. Mog. het zijrdie het ma ken van deze wetzonder welke het geheele stelsel der hypotheken zou blijven zonder effect, hebt geprovoceerd, en, in de tweede plaats, voor de juiste en voldoende bijdra- .geo, welke door U Ed. Mog. tot aanvulling der bestaande leemten in dit gedeelte onzer wetgeving zijn geleverd. Dat er leemten blijven bestaan, zal wel door niemand Uwer Ed. Mog. worden ont kend, want.wie onzer denkt aan eene volkomene wet. Dè Regering beijvert zich om het ruimst mogelyk gebruik te maken van al datgeen, hetwelk tot die volmaking kan .medewerken. Schier^ allendie opmenscjielijke volmaking prijs stellen, zullen tot de overtuiging .geraken dat.deze wet voldoet aan al datgeen wat de Natie van den wetgever kan ver- dachten. Ik Zal mij beijveren eene bedenking, door een geacht lid uit Zuid-Holland geopperd «ré beantwoorden, ten einde den indruk weg te nemen, die bij de eerste beschouwing jjrforzelve zou kunnen ontstaan. Het, systerna van de.wet is, dat de oude inschrijvingen blijven in haar volle kracht. Deze transitoire wet. heeft niets anders op het oog dan dat de oude inschrijvingen in .harmonie, worden gebragt mét de nieuwe wet. De-transitoire wet bevat iiiéts omtrent de validiteit der primitieve Inschrijvingen. Zy bevat eene poenale bephling tot nakoming van hetgeen in dez&yret is voorgekomen, W.af die poenale functie bevat, leert ons art. 8 der wet, volgenshetwelk de inschrij vingen, krachtens deze wet te nemen, ter zake van het verzuim der bij art. 1231 van jet Burgerlyk vyetboek voorgeschrevene formaliteiten niet kunnen worden vernietigd dan alleen tn geval zij den scbuldeischerden schuldenaar, de schuld of het bezwaarde geld nier op eene voldoende wijze kenbaar maken. Al air--de wet spreekt niet over de oude inschry vingenmaar allen van die, welke zyn geëifv-ctiteerd ingevolge deze wet naar aanleiding van de voorschriften vervat in art. 4, théieh er nu fouten begaat) zijn, in het borderel, dan ia am 8 van-toepassingdan kan krachtens dit art.in de gevallen aldaar 'vermeld, dc inschrijving worden ver nietigd. Maar de wet is niet toepasselyk op fouten, bij gelegenheid der primitieve inschrijvingen begaan. Het principe der wet is alleen verkregenc regten te handhaven. Art. 8 hanadc dus uitsluitend van inschrijvingen ten gevolge dezer wet. Er is gevraagd, of men, indien de prinmieve inschrijving aan eene substantiële nietig heid laboreert, zich alsdan zal kunnen beroepen op deze transitoire wet. Ik antwoord e neen. Art 8 handelt niet van primitieve inschrijvingen, maar alleen van die, welke een gevolge van het tegenwoordige wetsontwerp zullen worden gedaan, en de regtenwelke door die overschrijving aan de belanghebben verzekerd zijn in art 3 vermeld. Ik heb begrepen dit te moeten zeggen tot opheldering van de bedenkingen door mijnen kundigen vriend en regtsgeleerde uit Zuid-Holland ontwikkeld, ik heb meer omstandig uiteengezet hetgeen bereids deswege door een geacht lid uit Noord-Holland is voorgedra gen. Ik vlije mij dat alsnu by U Ed. Mog. die bedenking, welke ook aanvankelijk bij mij bestondzal zijn opgeven. De heer Kniphorst verklaart zich voor het ontwerp en deelt het gevoelen des Ministers. De heer Frets spreekt in denzelfden geest voor het ontwerp. De heer de Man heeft het woord gevraagd om bij gelegenheid der tegenwoordigheid van Zijne Exc. den Minister van Justitie terug te komen op eene door hem bij bet proces verbaal der 3de sectie gevoegde en door de Regering onbeantwoord gelaten 1101a, betrek kelijk de zuivering van hypotheken op goederen, waarvan de eigendom is overgegaan vóór de invoering der tegenwoordige wetboekenen omtrent de inschrijving voor grond renten en andere soortgelijke regten van ouden oorspronggevestigd op goederen by de registers van het kadaster bekend. Hij wenscht van den Minister te weten, of bij de Regering het voornemen bestaat van daarop later terug te komendan wel of er redenen bestaandie zulks beletten. De heer Gouverneur deelt het gevoelen van den heer Schooneveld en meent dat het antwoord des Ministers de bedenking niet volkomen heeft opgelost. Mem is voorgekomen dat er uit art, 8 nog eene andere bedenking ontstaat, dat is namelijkdatdoor de tegenwoordige redactie van hetzelve, de wet zich zelve vernietigt. Wanneer de inschrij vingen, weswege men verzuimd heeft de bij liet Burgerlijk Wetboek verleende lormali- teiten te vervullen, nogtans geldig kunnen zijn, dan zal liet doel der wet verloren gaan. En wat zal er dan mede gewonnen zijndat de tegenwoordige wet is vastgesteld Uoor de laatste redaktie van art. 8 wordt de werking der voordragt vernietigden gaat alle kracht verloren. In het algemeen moet de spreker echter aanmerken, dat hij niet over tuigd is van de noodzakelijkheid, om tot den voorgestelden maatregel over te gaan. Hij ziet niet in, waarom de oude registers niet zouden kunnen blijven'bestaan Hij begrijpt niet, in welk belang dit zal geschieden, en vreest dat daardoor de regten of belangen der houders van de oude inschrijvingen altyd eenigzins gekrenkt konden worden. Die over schrijving behoeft ook niet plaats te hebben in bet belang en uit voorliefde voor het tegenwoordige stelsel. Dat stelsel is toch te kort in werking geweest, om te kunnen zeggen, dat het de proef heeft doorgestaan. Van den tijd zal het afhangen te beslissen, of dat stelsel goede vruchten heeft. Indien zyne bezwaren niet uit den weg geruimd 'wordendan stemt hij tegen de voordragt. De heer Schooneveld blijft volhouden, dat de redactie van art. 8 vicieus is, en dat dit •art. de vaststelling dezer wet doelloos maakt. Het art. hoort niet in deze wet te huis; het zal, naar hij vreest, tot mogelijkheden aanleiding geven. De heer Dyckmeester verklaart zich voor het ontwerp, en deelt de gemaakte aanmerkin gen niet. Zijne Exc. de Minister van Justitie. Op de aanmerking van het geacht lid uit Gelder land, acht ik mij verpligt te antwoorden, dat de zorg van de Regering op beide gevvigtige door hem bedoelde onderwerpen is gevestigd. Is deswege niets in de antwoorden der Re- -„gering jbetrekkelijk dit wets ontwerp opgenomen, dan is zulks te wijten aan de omstandig, beid, dat ik, in den korten ryd, dat ik de eer h«b aan her bestuur van Tustitie te ziin. heb vermeend te bespeuren, -dat net de vergadering niet aangenaam is, verschillende dnderwerpen bij eene en dezelfde wet. te behandelen. De Regering reserveert zich echter later hierop terug te komen. Behalve deze aanmerkingenheeft ook een geacht afgevaardigde uit Noord-Braband twee andere opmerkingen in het midden gebragt, waaromtrent ik in het algemeen moet te kennen geven, dat ik er grooten prijs op stel, en U Ed. Mog. zullen dit billyken, dat er bij de vaststelling van wetten steeos de meest mogelijke eenstemmigheid bij de Kamer bestaat, ten einde die wetten met eerbied bij de Natie ontvangen worden. Om tot dat goede doel te gerakqnacht ik het pligt, 111 het geval dat de Regering eene gemaakte bedenkingen niét .dèélt, en .daaraan niet kan toegeven, de redenen daarvan kenbaar re maken. In de e«rste plaats heeft dit lid bevveercidat de wet zich'zelve zou vernietigen. De kracht der. wet tóch", zeide dit lid, is gelegen in art. 8, en wanneer nu de formaliiei tenbij art. 4 van het ontwerp voorgeschrevenworden verzuimden de inschrijvingen nogtans blijven bestaan, dan is de wet zonder behoorlijke poenale sanctie. Ik meen den spieker te moeten doen opmerkendat art. 1235 B. Wetb.ten opzigte van de omissie» bij hypothecaire inschrijvingen, dezelldè /bepaling is vastgesteld, die thans in art. 8 voorkomt. Wie zou niet veroordeelcn dén wetgeverdie in de transitoire wet sterkere bepalingen zou hebben aangenomen, dan in het primitieve regt in art. 1235 B. Wetb. bereids zijn voorgeschreven. Eene tweede bedenking van dit geërde lid is, dat-deze wet niet zou zijn noodzakelijk. Daar tegen staat over de vroeger geuite wensch der vergadering, tót daarstelling van deze wet, welke door scbiér alle regtsgeleerdén In het gchéele land is gédeeld. Dit zelfde lid is yan mèening, dat het tegenwoordige stelsel van hypotheken nog gecne vier jaren bestaaten bet alzoo de proet: nog niet; beeft doorgestaanen bet mitsdien niet is uitgemaakt, of hetzelve zoo. uitmuntend/voldoet. Ik antwoord hierop, dat dé proeftijd van het nieuwe stelsel nog niet .is .begonnen. .Zpo lang toch deze wet niet zal zijn daar- gestelden het nieuwe hypothecaire stelsel nog niét in vólle werking is, zbodat men van den uitslag daarvan nog niets kan zeggen, zoo lang de tegenwoordige transitoire wet niet is ingevoerd. De Minister adstrueert verderten gevolge der nadere bedenkingen van den heer Schoo neveld zijn gevoelen met betrekking tot art.. 8, waaromtrent Zijne Exc. nog aanmerkt, dat Z. Ed. Mog., bij de beoordeeling van dit artikel, uit een verkéerd standpunt uitgaat; dat dus de zwarigheid, welke die spreker blijft maken, niet aan de verkeerde redactie van de Regering, maar aan Z. Ed. Mog.'opvatting is te wijten. Z. Ed. Mog. vermeent, dat het doel der wet alleen is, de overschrijving van liet nummer van het kadaster. Z. Exc. antwoordt hieromtrent, dat die overschrijving niet alleen het nummer ren doel liceft, maar ook. wel degelijk de copïj der vroegere inschrijving. Hiermede vertrouwt Zijne Exc. ook die nadere opmerkingen voldoende te hebben beantwoord. De heer van Rosenthal vindt, dat de redactie van art. 7 almede niet duidelijk is uitge vallen dat het behouden van het art.zoodanig als het is gesteldtot ongelegenheden zal aanleiding reven; dat het hem toeschijnt, dat men in deze voordragt, immers naar derzelver redactie, op twee gedachten is blijven steunen, en dat het wenschelijk is, dat er alsnognopens deze zwarigheideenige inlichting wierd gegeven. De heer Ve rwey-Mejan vraagt nog eene mliduing, ten aanzien van de kosten, die vor r de inschrijving aan den bewaarder zullen moeten worden voldaan. Naar het oordeel van sommigenkunnen daarvoor moeijelijk kosten worden gevorderd. Zijne Exc. de Minister van Justitie. Een geacht lid uit Gelderland verlangt de redenen te weten, waarom zijne redactie van art. 7, 111 het centraal verslag opgenomen, niet door de Regering is gevolgd. Ofschoon de Regering volgaarne bereid is, zich met doeltreffende verbeteringen te vereenigen en de deswege gegevenè wenken op te volgen, zoo vond ik bedenking in de uitdrukking, waarbij a2ii de inschrijving werd gegeven, de definitie van bewijs ik heb her er altijd voor gehouden, dat die inschrijving is eene daad, waarbij iemani in hei openbaar acte neemt van zijn regt. Het regt van voorrang deriveert uit die daad, maar het kan, geloof ik, niet gedefinieerd worden gelijk de spreker verlangde. De wet zegt in art. 3, welke regten de overschrijvingbinnen den bepaalden tijd gedaan, aan de belanghebbende verzekert. Art. 7 leert hetgeen zal plaats hebben met die inschrij vingenwelke na den bepaalden tijd zullen plaats helmen. Uir dit laatste art. blijkt, dat hij die da overbrenging verzuimt, zal moeten vragen eene inschrijving volgens de bestaande wet. Dit art. gewaagt dus alleen van inschrijving en niet van overschrijving. Ziine Exc. de Minister van Financiën licht het ontwerp nog n. 'der toe en betoogt voorts dat de kosten van overschrijving onbeteekerd zullen zijn, zoodat b. v. die kosten voor 19 perceelen slechts 47s c. zuilen bedragen. Het bestuur moet daaruit de kosten voor papier en drukloonen voldoen. Zijne Exc. vermeent, dat het de bedoeling der. Kamer niet kan zijn, dat de kosten, die aan het behartigen van bijzondere belangen'verbonden zijn, ren laste der schatkist komen. Ter stemming overgegaan zijnde, is het 'ontwerp aangenomen met eene meerderheid van 46 tegen 3 stemmen;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 1