Intig slot, êtl dat gebruik slechts eetbaar is, om eenmaal te worden be paald. Aan de Regering is het, zoo als gezegd is, onverschillig, of de wettelijke regeling van het gebruik plaats hebbe voor of na hec bekend worden van het juiste cijfer, maar zij oordeelt, dat het gebruik slechts édhmaal kan en behoort te worden aangewezen. Heeft de eerste toewijzing eene genoeg Same wettelijke kracht, om het batig slot te kunnen beschouwen als een middel tot dekking der uitgaven, dan is eene herhaling van diezêtfde toe. wijzing zonder nnt. Heeft daarentegen de voorloopige vermelding van het batig slot in de wet op de middelen die kracht niet, dan moet dat s'aido, in afwachting van eene verbindende regeling van het gebruik, beschouwd wor. den als eene onheschikte koloniale bate. Hec zijn deze en andere overwegingen en het verlangen, om stiptelijk te voldoen aan eenmaal gegevene toezeggingen, welke de Regering hebben genoopt, om het aanhangig wets-ontwerp in te dienen, in weerwil van het reeds vroeger bekende gevoelen van velen, dat art, 10 der wet van 14 Oc. tober 1841 eene genoegzame voorziening bevat. De dusver behaalde middenprijzen zijn voor de koffij ruim f0,26, voor de suiker ruim f26,06, voor de indigo ruim ƒ3,65 en voor het tin ƒ44.34- Hoezeer die prijzen, ten gevolge van de aigemeene oorzaken, waarvan de oorsprong gelegen is in den geldelijken toestand van Noord-Amerika beneden de raming zijn gebleven, houdt men het echter voor beter, dac die raming geschiede naar eenen vasten maatstaf, dan dat men daarin volge de nimmer stilstaande golvingen der markt. Nam men trouwens dit laatste ha. glnsel aan, dan zou de prysberekering bijna dagelijks moeten worden verbe terd, men zou eene lange lijst van errata moeten opmaken op den dsg der beraadslaging, al hetgeen niet zoude kunnen beletten, dat de toegewezen som, al spoedig na het aannemen der wet, had opgehouden waarheid te zijn. Dit alles WDrdt vermeden door steeds de najaarsprijzen te nemen tot maai staf. b. Wettelijke beoordeeling en bekrachtiging der wet der Nederlandsche Handelmaatschappij hesloten Overeenkomsten. De Regering heeft zich, 11a rijpe overweging, niet kunnen overtuigendat het voldoen aan het ten deze geuit verlangen zou zijn overeen re brengen met hare verpligtingen jegens derden, en met den oorsprong dér schulden, bij het kapitalisatie- contract geregeld. De bewuste contracten, aangegaan door hec hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur, na verkregene speciale magtiging des Konings, zijn, van hec oogenblik van derzelver onderteekeningzondereenig voorbehoud, voor beide partijen verbindende geweest. De Regering, een der belde contractanten, kan, zonder krenking der regten van de andere partij, die overeenkomsten niet onderwerpen aan eene nieuwe beoordeeling en bekrachtiging. Trouwens, waarheen zou zulk een beginsel lelden? Hec staats-crediet verbiedt hetzelve volstrektelükwant gaf de Re gering daarvan eenmaal het voorbeeld, dan zou elke handeling tusschen haar en de particulieren den schadelijken Invloed ondervinden vin wantrouwen in onzekerheid. De verzekering is bepaald bij hec kapitalisatie-comrict, en daarmede zijn gesloten geworden een aantal koloniale verrigtingen, welker herhaling, noch binnen har bereik, noch in de beginselen der tegenwoordige Regering ligt, bij het veranderd standpunt, waarop de sedert herziene grondwet haar ge. plaatst heeft. De bij anticipatie genomen sommen, welker restitutie bjj het kapitalisatie contract geregeld is, zijn (zegt mén), gebezigd tot het ondersteunen der schatkist. Het Rijk was derhalve debiteur, en tie Regering kon (dns ver. volgt men), omtrent de schulden van het Moederland, zonder de Stacen-Ge» neraal, geene maatregelen netSen. De Regering wil geenszins dit liatStè beginsel betwisten; maar twijfelt aan de toepasselijkheid van hetzelvè op het onderhavig geval. Er is hier geene reden van Schulden vah het Moederland, maar van kolo iiiale schulden, aangegaan door Öeti toenmaligen Minister van Koloniën, zonder dè medewerking der Stateii-Géneraalop eene bloote magtiging des Konings. •vRs regeling van de afbetaling dier schulden op eenen geheel kolonialen oogenblik verplaatst, onvermijdelijk. "•nsundi»h«d»n ..n her De mededeelingen aan de Staceh-Generaal voorgeschreven bij arr. 59 det grondwet, worden, met hec oog op dac doel, niec gedaan met beperktheid en terughouding, maar integendeel mee al de ruimte welke bestaanbaar kan worden geacht niet het algemeen belang. Deze handelwijze der tegenwoordige Regering schijnt het aannemelijk en niet geheel onbillijk te maken, dat bij beoordeelingen als de onderhavige, eene scheidslijn worde getrokken tusschen geheel nieuwe verrigtingen en dezelve, welke slechts als de beëindiging der daden van eenen vroegeren tijdkring moeten worden beschouwd. c. Wenscheljjkheid der afdoening van de Nederlandsche Handel-Maac- schappij, door middel eener leening, waardoor önder anderen in de meer en meer toenemende geldbehoefte op Java zou kunnen worden voorzienDe maatregel hier geopperd, is vatbaar voor velerlei beschouwingen, welke echter eerst dan tot eene bepaalde beoordeeling zouden kunnen leiden, wan neer in de bijzonderheden opgegeven was, hoedanig en op welke voorwaar den van aflossing men die leening zou wenschen geslocen te zien. Maar, hoe dit ook zij, eene terugbetaling der schuld aan de maatschappij zon nim mer ten gevolge kunnen hebben de leniging voor eene op Java bestaande geldbehoefte. Welke is trouwens de geldbehoefte, die men op het oog heeft? Bij het Indisch bestuur Is er geene bekend, daar de laatst ontvangen opgaven ge» tuigen van een saldo in de koloniale kas van niec minder dan f 11,682.774. Bij particulieren mag er geldbehoefte bestaan, omdat de Javascbe Bank, na gedurende verscheiden jaren onvoorzigtiglijk milde voorschotten op twij felachtig papier te hebben verstrekt, thans alleen op zelfbehoud bedacht, tot het tegenovergestelde uiterste is vervallen. Hieruit is voorzeker stremming en ongerief geboren, maar hoe deze geld behoefte, die geheel buiten den kring van 's Gouvernements bemoeijingen ligt, door het aflossen der schuld aan de maatschappij zou kunnen worden gelenigd, is ver van duidelijk te zijn. De verdere gevolgen, welke men zich van de aflossing voorstelt, zijn almede gröotendeels voor wederlegging vatbaar. dVerschil in de hoeveelheden der producten, tusschen de tegenwoordige raming en die voorkomende in de antwoorden der Regering in September J84.1 Het geldt hier hoofdzakelijk het verschil tusschen de thans ge maakte raming der in 1842 te verkoopen hoeveelheid koffij, ad 874,570 pikols, en oie, welke tot grondslag heeft gediend der berekening, aan de afdeelingen in September 1841 voorgelegd, ad 804,548 pikols. Toen deze hoeveelheid in Julij 1841 werd opgegeven, konden wel bij het Departement van Koloniën bekend zijn de overschotten op dat tijdstip uit vroegere oogsten, dan die van 1840, aanwezig, maar niet hetgeen van die overschotten in de najaarsveilingen van 1841 zou worden verkocht en dus ook niet wat het overschot op 1 Januarij 1842 zou zijn. Ook was in Julij 1841 de oogst van 1840 nog niec met juistheid bekend, noch wat in de na jaarsveilingen daarvan zou worden verkocht. De thans aangeboden berekeningen steunen op de sedert verkregen juiste kennis niet alleen van den oogst van 1840, die 714,445 pikols en dus 24,801 meer dan de raming heeft bedragen, maar ook van de overschotten op 1 Ja. nuarij 1842 en derhalve van liet nog verkoopbare in dac jaar. De sedert ontvangen Indische begrcocing van 1841 en latere mededeelingen omtrent de vooruitzigten van dat jaar hebben mede aanleiding gegeven tot liet aannemen tan andere cijfers. Hec is uit de verantwoordingen vnn verkochte prbd'ucten In 1841 gcbleknn, dat van den oogst van 1840 in hec verleden jaar eene veel groocere evenre digheid dan twee derden is verkoch' en wel 570,558 pikols of bijna 6/7 gedeelten, zoodac van dien oogst in 1842 nog slechts verkoopbaar zijn 143,887 pikols. De koffijoogsc van 1841, bij de Indische begrooting van dat jaar geraamd óp 891,819 pikols, is op grond van latere berigten geschat op 900,000 pikols en dernalve op 38,000 pikols meer, dan bij de berekening van Julij 1841 Was aangenomen. De Regering treedt vervolgens in eenige becijferingen toe verdëre staving van de oorzaken van het verschil. eOnvolledigheid der aigemeene rekening sub b aangeboden. Verband tusschen dezelve en het batig slot,De bedoelde rekening kan dienen tot aanwijzing van het batig slotwanneer de als uitkeering aan de schatkist in Uitgaaf gebragte som van 12,003,000 slechts gesplicsc wordt als volgt: Aan de schatkist voor renten der wettelijk op Oosc-Indiën gelegde schulden 9,000,000; batig slot hierbij van 3,000,000, maakt te zaraen 12,000,000, iVlaar die rekening kan het batig slot nimmer aansommen als een nog be schikbare post, omdat zij is eene rekening vzw gedane ontvangsten en uitga ven, en het batig slot reeds onder de uitgaven voorkomt als gestort in 's Rijks schatkist. f. Het brengen onder de koloniale uitgaven van posten, welke daaronder niec bebooren. Zoo sommige uitgaven, zegt de Regering, die, in eenen strengen zin, niec onder de koloniale kunnen worden gerangschikt, nog bij voortduring uit de koloniale fondsen worden bestreden, is dit alleen daaraan toe te schrijven, aat eene plotselinge en algeheele verandering van stelsel ten deze niet uitvoerlijk is. De kosten van de stoomsleepdienst zijn in der lijd ten laste van de koloniale fondsen gebragcuit noofde van het öestaande verband tusschen de veilings— prijzen der producten en de verbetering der middelen om die producten Rijn opwaarts te vervoeren. De voorgebragte beschouwingen omtrent hec oneigenaardige van deze re geling, worden door de Regeling niet tegengesproken; maar zij heefc ge meend, dat het invoeren van veranderingen deswege behoorde te worden uitgesteld, tot hec vervallen in 1849 van de in der tijd geslocene tienjarige overeenkomsc ourcrent de sleepdienst. De kosten der natuurkundige commissie behooren eigenaardig tot de Indi sche lasten. De subsidiin aan de kadetten op de militaire school zijn in den strengsten zin koloniale uitgaven. Hec bestuur, het hoog belang inziende, om voor de koloniale dienst officieren te zien bestemmendie eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten, en dit niec geheel willende afhankelijk laten van de altoos onzekere aanbiedingen tot vrijwillige overplaatsing, heefc gemeend- maatregelen te moeten nemen, om ouders en voogden aan te moedigen toe het aangaan van bepaalde verbindcenissen deswege. Dezelfde beschouwingen zijn geldig omtrent de kosten van het koloniaal' werf-depót te Harderwijk Op de begrooting van het Departement van Oorlog zyn geene fondsen uitgetrokken voor het aanwerven, uitrusten, voeden en kleeden der koloniale rekruten en voor de verdere kosten van het genoemde depót, hetweik voor de koloniale militaire dienst on misbaar is. Men ziet niet in, op welke gronden eene zoo geheel koloniale uitgave zoil moeten worden gebragt ten laste der sraats-begrooting. g. Te lage raming der sleeploonen. De sleeploonen over 1841 ihebben bedragen' ƒ99,316. 26s zijnde onder de op de aigemeene rekening voorkomende som van 142,151. 87s voor ƒ42,835.61 aan uitgaven voor 1840 begrepen. Voor 1842 is geraamd:de ronde, som van f 100,000, welke mitsdien in eene goede verhouding staat tot het werkelijk be* taalde voor 1841. h. Opgave wat over 1839—1840 volgens de Indische boeken als baten en lasten', en; onzuiver en zuiver excedent is in rekening gebragt. Volgens de Indische boeken hebben de baten over 1839 bedragen f 61,232^087.75 En de lasten - 25,671,024.71s Excedent f 35<5<Si,063.03».. Dit excedent, hetwelk steunt op de vaste begrootingspryzen is geen zuiver tnaar een onzuiver excedent. De batenlasten en het excedent van 1840, kunnen, bij gemis van de Indische boeken.' j over dat jaarniet worden opgegeven. iDe bestemming van een gedeelte van het batig slot van Oost-Indiën, ten behoeve De Regering""acht zich geheel bevoegd "tot het némen van maatregelen van den VAwt bedoelden aard. Het door den Koning krachtens art. 59 der grondwet uitgeoefend opperbestuur over dó" volkplantingen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen is onverdeelden brengt eenheid in de onderscheidene takken, waaruit zich dat bestuur zatnenstelt; met dit beginsel van eenheid zou het niet overeenkomen, zoo elke volkplanting of bezitting,, in betrekking tot het moederland, wierd beschouwd als een afzonderlijk beheer, waarvan het voordcelig. slot niet anders dan wetmatig gebruikt, en waarvan het nadeelig saldo slechts wetmatig aangevuld kon worden. Daardoor zoii het opperbestuur des Konings geheel van aard veranderen en deszelfs eenheid verliezenterwijl voorts het uitsluitend karakter van hetzelve grootendeels zou verloren gaan. Zoo deze beschouwing nog bevestiging behoefde, zou zij die gereedelijk kunnen vinden, in de woorden der eindbepalingen van art.. 59 der grondwet, waar niet gespreken wordt! van meerdere voordeelige saldo's, gelijk in het opgevatte denkbeeld noodig zou zyn ge*, weest maar slechts van een batig slotals de aigemeene slotsom van het door den Koning- gevoerde opperbestuur. Overigens is de uitdrukkelijke vermelding van het bewuste voorschotaan den voet der aigemeene rekening van 1841, het bewijs, dat de Koloniale administratie omtrent: geene Van bare handelingen der openbaarheid schroomt, gelijk de wijze', waarop die ad^- minisrratie gevolg heeft gegeven aan het Koninglijk besluit van 29 September 1841" j Staatsblad Nb. 38), den geruststellenden Waarborg oplevert, dat aan de daarbij inge- stelde Staats Commissie steeds de gelegenheid zal worden gegeven, om die handelingen tot in de geringste bijzonderheden na te gaan. n. Waarom' de ontvangsten en uitgaven voor Sumatra öp den ov.erg.elegden staat af zonderlijk voorkomen; waaraan is het toe te schrijven, dat die beide posten juist met elkander overeenkomen; en waarom later de post van 3.20,000 voor oorlogskosten isv uitgetrokken Volgens eene verleende Koninglijke magtiging kan .de Gouverneur-Generaah het totaal' der inkomsten van Sumatra besteden tot plaatselijke verbeteringen en andere einden. Daaruit volgt, dat het totaal der gewone uitgaven, gedurende eenige jarenjuist gelyk, zal staanjmet het totaal der inkomsten. Rij de afzonderlijke specifieke begroodng van Sumatra, zijn de ontvangsten voor 1841 geraamd op 2,719,22* j en de'burgerlijke en gewone-ttiihmte uitgaven op - 2,532,488 overschot 186,735 welk overschot bij diezelfde begrooting op grorid van de verleende autorisatie is bestemd voor nader aan te wijzen uitgaven. De daarenboven toegestane ƒ320.000 moeten dekken debuitengewone ■oGt\ogs~kastent veroorzaakt door het tijdelijk aanwezen op Sumatra van een expeditionair corps, niet tot de gewone bezetting van Sumatra behoorende, waarvan de uitgaven niet uit de ge wone begrooting van Sumatra konden worden bestreden. 0. Waarom bij de Indische .begrooting .voor inkoops-kosten van duiten-plaatjes ió uitgetrokken ƒ2934,900? bij de Indische begrooting van 1841 was gerekend op eene uitzending uit Nfedferlatnff van eene hoeveelheid van 1,358 750 Nederlandsche ponden duiten plaatjes, welke, legen den vroeger aangenomen factuur-prijs van ƒ.2,16 per Nederlandsch pond, bij die begroo- üu-g zijn uitgetrokken voor 2,934.900. p. Pileerdere specificatie van den post van diverse koloniale uitgaven hier te lande,, alsmede inlichting waarom deze voor 1842 ongeveer ƒ900,000 meer bedraagt dan voor Ï841. Hieromtrent treedt de Regering in eenige ontwikkeling. q. Men vraagt afschrift van het laatste rapport van den Directeur der kultures op1 Javawaarop de raming der te remitteren producten moet rusten. De raming der te remitteren producten steunt niet uitsluitend op de rapporten van den Directeur der kul tures want dan zouden de sp'eèerijen der Motukkos én het tin van Banka van die raming uitgesloten blijvenals hebbende die ambtenaar daarmede geene bemoeijing. Hoe weinig nut dé Kamer van het stuk zal kunnen trekken, zegt de Regeringhetzelve zal echter aan deceive worden gezonden. r. Men vraagt den laatsten staat van koophandel en.scheepvaartdie in Indië jaarlijks wordt bekend gemaakt. Niet slechts deze staat, maar ook eenige vroegerezullen aan de Kamer worden gezonden, en daarmede zal jaarlijks worden voortgegaan, opdat de Kamer alzoo eene verzameling van die belangryke stukken in hare boekery bezitte. s, Wcnschelijk ware het om aan dc West-ïndischc koloniën de voordcelen te doen genieten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 2