a0. 1843. leydschk woensdag; n\ courant: u jaNuarij. litgebfagte NEDE RxLnA,N DEN. 2 LeYden, it JanU«i(j. Jen einde zooveel mogelijk ongelukken vcv'rkomenwordt hij deze ook y ter qlgemeene verspreidingmedegedeelddat door de menigvuluige en herhaalde nitloozingen aan de Sluis te Katwijk het IJ* in.de grachtenwateren en kana* 'lenzoo binnen als buiten onze Stad err "bovenal de zoodanigenwelke tot ge noemde Sluis in onmiddelijk verband staan.zeer gevaarlijk is en wordt De Staats-Courant van gisteren bevat het volgendes Wij WILLEM II, enz. Gelet op de bij Ons ingekoriien aclrêsseri.houdende bezwaren betrekkelijk het lager onderwijsen willende daarin te gemoet -kbmet)voor 200 veel zulks behoudens de be staande wettelijke bepalingen kan "geschiede^.,alsmede allen mogelijken waarborg daar- stellen tegen elke met den geest der wet strijdige toepassing, en bepaaldelijk tegen iedere krenking der verschillende gevoelenswaarvan ,4e, vrijheid bij de Grondwet is verzekerd; Gezien de rapporten van Onzen Ditactèiïf* .Generaal voor de zaken van de Roomsch Ratholijkc Eeredienst, van den isten Augustus ;8/jó,no. 2/0 200, en van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 20 Movembet 1840, n®. 5305 ln overweging genomen hebbende hèt rapport .van-den 19 Januarij 1841, aan Ons uitge- bragt door de bij Ons besluit van den 12 November 1840, n°. 15, benoemde Commissie tot onderzoek van de voormelde bezwarenalsmèdè de daarbij aan Ons gedane voorstellen Gelet op de nadere rapporten van Onzen «Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 16 Maart en 13 Augustus 1841 n®. 157, cn litt. A/Balsmede dat van 30 December 1841 11". 617; Willende gelijktijdig het misbruik te keef caan*. hetwelk Ons .is geblekenin meerdan ^én üevalmet* betrekking tot het huisonderwijs te zijn ontstaan üit eene onjuiste opvat, ting "van art. 4 van het reglement litt. A, behoorende bij de wet van 3 April 1806; Gezien de daaromtrent door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken uitgcbi rapporten van 17 November 1838, h®. 1434 en 28 Mei 1839, n®. 153; Den Raad van State gehoord. Hebben besloten en^ beslujten(r_ Art. 1. De bemoeijenissen bij" Koninklijk besluit van 13 Maart 1821, no. 85, cn bij art 2 van bet Koninklijk besluit van 27 Mei 1-830 Staatsblad no, 9), opgedragen aan de Gouverneurs, wordep overgedragen op de. Gedeputeerde Staten der respectieve'provin ciënmet dien verstande echter., dat het aan de Gedeputeerde Staten (ook in verband met het bepaalde bij art. 5 der.wet. van 3 April ,1806) zal vrijstaan, een lid uit hun mid den te benoemen, ter waarneming van hét voorzitterschap der Provinciale Commissie van onderwijs. Art. 2. Tot handhaving der gelijkheid van allen voor de wet* en ter voorkoming dat niet aan het lager onderwijs, eenige uitsluitende ol' eenzijdige rigting worde gegeven zal voortaan bij het doen van voordragten ter vervulling der openvallende Schoolopzieners- plaatsen, overeenkomstig art. 10 der wet voor het lager schoolwezen én onderwijs, van 3 April 1806, in het oog moeten worden gehouden, dat de samenstelling der Provinciale Gommiss en van. onderwijs J wat aaftgMt de verschillende Godsdienstige gezindten van hare leden, zooveel mogelijk in evenredigheid komé met dé onderlinge Godsdienstige verhou ding van de bevolking in iedere provincie.' Ónze Minister varif Bmneniandscbe Zaken zaf onverwijld onderzoeken in hoeverre er hetzij behoefte, herzij aanleiding bestaat, om door splitsing der schooldistricten de daar- srelling dier evenredigheid te bespoedigenhij zal Ons vervolgens deswege verslag doen en zoodanige maatregelen voorstellen, als waartoe dat onderzoek aanleiding 2afhebben gegeven. Wij behouden Ons voor, ih afwachting dat de bedoelde evenredigheid zal zijn daar^e- steld, ter tijdelijke tegemoetkoming hij de Provinciale Commissien van onder\vijs&te benoemen honoraire ledenwelke aan de algemeène vergaderingen dier Commissien deel zullen hebben, en, ofschoon niet tredende in de gewone ftmetiën der Schoolopzieners zoo als dezelven aan dezen bij'huhne instructie zijn voorgeschreven, echter het regt zul len bezitten om alle de lagere scholen in de pr'ovincie te 'bezoeken en- omtrent die scholen in de vergaderingen voorstellen te doeii. wanneer Ons, uit ecu daaromtrent door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken uit te brengen rapport, zaï zijn gebleken, dat er redenen bestaan, om, in eene of meerdere schiedenën200 lfie honora,fe lcden te benoemenzal de benoeming door Ons ge* Art. 3. De benoeming van Schoolopzieners zal voortaan slechts geschieden, voor ce» tijdvak van zes jaren, zullende de aftredende Schoolopzieners echter telken reize weder benoembaar zyn. Art 4. Hij wijziging ón zoo verré vari aMel 9 van her Reglement A, belmo re 1 de by de wee van 3 April 1836, zal de Schoolopziener van elk district niét slechts bevoegd, maar ook vcrpltgt wezen, om overigens op den voet van gemeld art 0' in iedere bij hetzelve bedoelde kleinere stad of gemeente van zijn district een Plaatselijk Toevoorzigt daar te stellenbestainde uit eenige" ledente kiezenzoo veel mo-dyk niet inachtneming van de Godsdienstige verhouding der bevolking van de betrokkene kleine stad of gemeente. Art. 5. Naar gelang er vacatures zullen ontstaan in de Plaatselijke Schoolcommissiën vermeld in art. 10 van het reglement A.behoorende hij de wet van 3 April 1806 zal de vervulling mede moeten geschieden,, .zoo .yeeli mogelijkmet inachtneming der Gods- dienstige verhouding van de bevolking der betrokkene stad. l!y uitbreiding van peraeld art. 10 zal, ook zonder inachtneming van het getal of van dc soort der reeds bestaande scholen, in iedere staff of gemeente waarvan de bevolking 8000 zielen of daar boven bedraagt, eene Plaatselijke Schoolcommissie kunnen worden daargesteldop den voet 111 gemeld artikel omschreven. Art. 6. Bij uitbreiding in zoovene, van art. 1. yan het Koninglijk besluit van 27 Mei 1830 (.Staatsblad n". 9zal, wanneer iemand zich lie.tzij aan een stedelijk-, hetzij aan een gemeentebestuur mogt hebben geadresseerd ter verkrijging van vergunning tot oprigting eener lagtre schoolen dat verzoek niet mogt zijn («gewilligdde adressant zich kunnen ■wenden tot de Gedeputeerde Staten der provincie .óvelkealsdan,na het betrokken Besruur te hebben gehoordnaar bevind van zake, de weigering zal kunnen handhaven of wel de oprigting der school zal kunnen inwilligen Art. 7 Bij het vervullen van schoolonderwijzers-plaatsen in steden en gemeenten, waar slechts ééne laeere school bestaat, zal, hi -gehouden vergelijkend examen, bij nagenoeg gelijke bekwaamheid en verdere geschiktheid der Candiddtenbillijk acht worden geslagen op derzelver Godsdienstige gezindie en op, die yan de meerderheid der ingezetenen. I11 zoodanige steden en gemeenten, waar meerdere lagere scholen ziip ,zal medeingeval van ontstane vacature, zoo veel mogelijkworden gezorgddat'hij nagenoeg geljjke bekwaamheid en verdere geschiktheid der Candidaierf, de-billijke verhouding tusschen het'geral schoolonderwijzers en onderwijzeressen der verschillende Godsdienstige gezindten en de onderlinge verhouding der bevolking te dien oyzigte worde behouden of hersteld. Art. 8. Door Onzen Minister van Blnnerilandictiè,Zaken zullen,na gehouden overleg, voer zoo veel noodigmet de Departementen van- Eeredienstaan Ons maatregelen worden voorgedragen tot het doen ophouden (voor zoo veel zulks, behoudens alle ver- kregene regten kan geschieden) van de vérpligte vereeniging, waar die nog bestaat, der onderwijzer-betrekking met Kerkelijke bedieningen. Art. 9. By wijziging in zoo verre yan art. 28 van het Reglement A. behoorende tot wet van 3 April i8c«, zullen al de In de 1 van art. 3 van gemeld Reelemcnt be. doelde byzondere scholen der iste klasse, die, by uitsluitingKehooren tot èenig Gods huis, van welke gezindte ook, behalve door kinderen,.tot zoodanig beboerende ook kunnen worden bezocht door kinderen, wier ouders door het Diafconie- of Armbestuur dier gezindte worden gealimemeerd. - - Art. 10. De Schoolonderwijzers bij de Openbare Lagere Scholen, en bij re Bijzondere Lagere Scholen van de sde klasse zijn gehouden, om aan de Geestelijken der onderscheidene Godsdienstige gezindheden in hunne stad of gemeente, op derzelver te dien eindt te dotite schriftelijke aanvrageop. gave te doen van alle boeken, gezangen en schriften j waarvan zij onderwij. zers bij het onderrigc in hunne scholen gebruik'inaken. Wanneer een Geestelijke eenige bedenkifig; tegen' het gebruik'van eenlg zoodanig boek, enz. mogt hebben, en de onderwijzer zoude vermeenen zich tiaar die, aan hem schriftelijk mede te.deel.en, bedenking niet te moeten schikken, zal de Geestelijke zich té dién opzigxe kunnen adresseren bij den Schoolopziener (of by de Plaatselijke Schoolcommissie), onder welke de school ressorteert. Zoo deze de bedenking gegrond vindtzal hy (of de Plaatselijke School, commissie) het verder gebruik van her beklaagde aanstonds doen schotsen en vervolgens (de Plaatselijke •Schoolcommissie .door tnsscheokomst van dert Schoolopziener, die. in de Commissie zitting heeft) de gansche toedragt der zaak aan de Provinciale Commissie van onderwijs in hare eerste vergadering doen kennen. 1 Indien de Provinciale Commissie even ais de betrokken Schoolopziener (of de Plaatselijke Schoolcommissie), de,bedenking gegrond vindtzal de-, zelve het gebruik van hecbeklaagde in al de Scholen harer provincie verbieden. Indien de Provinciale Commissie zich met het. oordeel van neii-Scnoolop- ziener (of van de Plaatselijke Schoolcommissie) niet kan vereentgeo, en alzoo de bedenking door den Geestelijke gemaakt voor 's hands niet gegrond acht zal zij de bedenking aan de Kerkelijke Overheid van den betrokkeif Geestelijke voorstellen, met uitnoodiging om te verklaren of en in ntieverré die bedenking in hare Godsdienst of derzelver beginselen grond heeit. De Provinciale Commissie van onderwijs zal, alzoo nader ingelichtnaap bevind van zake, het gebruik van het beklaagde op al de voormelue lagere scholen in hare provincie verbieden of toelaten. Indien de Schoolopziener (of de Plaatselijke Schoolcommissie), aan welke eenige bedenking door eenen. Geestelijke wordt ingeleverd, dezelve niet ge. grond acht, zal hij (of de Plaatselijke Schoolcommissie) zich bij, de Kerke- lijke Overheid van dien Geestelijke vervoegen, ten einde eene verklaring te vragen als bpven is pmschrevtm. Achtervoigens die verklaring zal do School- opziener (of de Plaatselijke Schoolcommissie) het gebruik schorsen, of toelaten. Ingeval van schorsing, zal de Schoolopziener (of de Plaatselijke fcnool? commissie door tusschenkomst van dep Schoolopziener) van deze,» gelijto van de gïftsche toedragt der zaak, met overlegging der stukken j'tï voege voorschreven, in de eerstkomende vergadering kennis geven aan dé Provin - ciale Commissie van onderwijs, die alsdan, na gehouden deliberatienaar bevind van zake, het beklaagde zal verbieden of toelaten; zullende echter bij de gezegde deliberatien in het oog moeten worden gebonden de noodzake- lijkheid om te zorgen dat er voor de verschillende vakken van het onderwijs allezins doelmatige boeken ten gebruike der lagere scholen voorbanden blijven. Ingeval het geheele boek, enz. niet mogt zijn afgekeurd, zal evenwel voor vooveel eenig lid de op bijzondere plaatsen gemaakte bedenkingen ge. grond mogt vinden, daarop bepaaldelijk acht worden geslagen, te dien effects dat dit boek, enz. niet gebruikt zal moger. wordendan na dat de daarin, voorkomende plaatsen, waarop aanmerkingen zijn gevallen, onleesbaar zullen zijn gemaakt, en (wanneer de zamenhang van den tekst zulks moge vorde ren) znllen zijn vervangen, doof hetgeenonder toestemming van ahe dé leden, door de Provinciale Commissie, te dien einde, woordelijk aan de onderwijzers zal zijn opgegeven, en znllen in zoodanige gevallen, de leden,, die de gemaakte aanmerkingen,op eenige plaats gegrond hebben geacht, ge. houden Zijn, een opstel te maken en aan de vergadering voor te stellen van. hetgeen, ter vervanging van dezelve plaats .zoude kunnen Worden opgegeven. De Schoolopzieners en de leden der Plaatselijke Schoolcommissiënaan welke laatste de besluiten der Provinciale Commissien te dezen opzigte, zul len worden bekend gemaakt door den Schoolopziener, die zitting he'erc in de; Plaatselijke Schoolcommissie, zullen er met de meeste zorg voor wanen, daf de afgekeurde boeken, enz., van de bedoelde scholen worden geweerd, en. dat van de boeken enz., waarvan eepige plaats of plaatsen zijn afgekeurd», geen ander gebruik worde gemaaktdan overeenkomstig hecgeen üe Provin ciale Commissie daaromtrent zal hebben bepaald, Al het voienstaande is ook toepasselijk op de boekeh enz., die men els- prijzen aan de leerlingen zoude willen uitreiken. Art. 11. Terwijl het aan de onderwijzers bij .de lagere scholen eij bij-.dt, Rijks-kweekrcholen voor onderwijzers ten strengste verboden blijft o'm in' dezelve onderwijs te geven in het leersi-ilige van eenig kerkgenoQtsfb'i) ,'i>7' eenige uitlegging te geven of nitdrnkking te bezigen, waardoor aiin rfeji'e nf* ar.dere gezindheid aarstoot zou kunnen worden gegeven, zeilen voortaan',-, ter bevordering van het geven van zoodanig, leerstellig Godsdienstig onder-u wijs, door daart.0* .bevoegde personen afzonderlijk en uitsluitend aan de kinderen, tot de respective Kerkelijke genootschappen behoorende, dage-', lijks, te beginnen met het jaar 1842 de lokalen der Openbare scuilen gedu rende één uur beschikbaar gesteld moeten worden, en zaf men dn bejiflitTj; van het daartoe te bestemmen uur en van het gebruik- daarvan beurteling? ten behoeve van iedere kerkelijke gezindte regelen, door tusschebkocist der- Schoolopzieners of der leden van de Plaatselijke Schoolcommissie, ónder welke de sejiolen respectivelijjt ressorieren, na opzettelijk overleg met dé. geestelijken der verschillende Kerkelijke gezindheden in de stad'ofgemeente. Art. 12. Bij wijziging in zoo verre-van art. 4 van het reglemeirt A, be. boor.ende bij de wet van 3 April 1806, zullen de huis-onderwijzers en huis., onderwijzeressenin hunpe eigen huizen ot in de huizen van anderen, aanf. niet meer dan hoogstens vijf leerlingen te gelijker tijd onderrigr mogen geven in zoodanige gedeelten van het lager onderwijsbfj art. 1 van hec voornoemde reglement omsehreven, als waarvoor zij de algemeene en spe- ciale toelating verkregen hebben., ten ware evenwel, dat zich in één huis-, gezin een grooter aantal kinderen, mits tot hetzelve behoorende, mogt be- vindsn. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluie, waarvan.afsahriften zullen worden medegedeeld aan het Depar tement voor de Hervormde en andere Eerediensten en aan dat voor :du zaken van de Roomsch-Katho.lijke Eeredienst, tot informatie en narigt voor, zoo veel ieder aangaa'c, alsmede aan den Raad van Staceen hetwelk ie het Staattblad zal worden geplaatst. Gegeven te 'sGriiebMageden 2 Jannarij 1842. De Minister vM Binnettlandtche Zaken ScHlMMP-LFENrllKCK van dek olje. WILLEM. Bij de toezending v.sn dit beslnit aan de Gedeputeerde Staten der prövlri. ciën, zijn dienaangaande, bij. eene circulaire van ZijDe Exc. deb Minister van Binnenlandsche Zaken, de volgende toelichtingen gegeven: Het besluie ii genomen, nadat bij het Gouvernemenc al de iiigekoroénê bezwaren eil de daarop ingewonnen zeer .uiteenloopende qo.nsideriüê i en «dvlesen met de meeste oplettendheid en naauwgezetheid waren overwogen,'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 1